ECLI:NL:RBNHO:2022:3280

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
15.330561.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van het oogmerk om valse bankbiljetten uit te geven en veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van drugs en een gasdrukwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk uitgeven van valse bankbiljetten, het aanwezig hebben van amfetamine, hasjiesj en hennep, en het voorhanden hebben van een gasdrukwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte is vrijgesproken van het eerste feit, namelijk het uitgeven van valse bankbiljetten, omdat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen achtte dat de verdachte het oogmerk had om deze bankbiljetten als echt uit te geven. De verdachte had verklaard dat de bankbiljetten 'te nep' waren om mee te betalen en had betalingsbewijzen overgelegd die zijn verklaring ondersteunden. De rechtbank concludeerde dat de bankbiljetten evident vals waren en dat er geen bewijs was voor het oogmerk van de verdachte.

De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte opzettelijk aanwezig had van 4,81 gram amfetamine, 305 gram hasjiesj en 4 gram hennep, evenals een gasdrukwapen dat leek op een echt vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld. De rechtbank heeft de verdachte niet alleen voor de drugsdelicten, maar ook voor het wapenbezit verantwoordelijk gehouden, gezien de veiligheidsrisico's die dit met zich meebrengt voor de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.330561.21
Uitspraakdatum: 19 april 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
5 april 2022 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum- en plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] ,
feitelijk verblijvende op het adres [adres 2] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Peters en van wat de verdachte en zijn raadsman mr. G.M. Terlingen, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:hij op of omstreeks 20 oktober 2021 te Wieringerwerf, gemeente Hollands Kroon, opzettelijk een of meer bankbiljetten van 20 euro en/of 50 euro en/of 500 euro dat/die hij, verdachte, zelf heeft nagemaakt en/of vervalst en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, toen hij deze ontving bekend was met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad;
Feit 2:hij op of omstreeks 20 oktober 2021 te Wieringerwerf, gemeente Hollands Kroon opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,81 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 3:hij op of omstreeks 20 oktober 2021 te Wieringerwerf, gemeente Hollands Kroon opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 305 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of
- ongeveer 4 gram hennep,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 4:hij op of omstreeks 20 oktober 2021 te Wieringerwerf, gemeente Hollands Kroon een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen, namelijk een Beretta M9 9mm, met uitzondering van speelgoedvoorwerpen als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG voorhanden heeft gehad en/of heeft vervoerd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde feit wegens het ontbreken van het oogmerk bij de verdachte om de bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte onder 1 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In de kofferbak van de auto waarin de verdachte reed is in een plastic zak een grote hoeveelheid valse bankbiljetten aangetroffen. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij er nooit mee had kunnen betalen omdat ze daarvoor ‘te nep’ waren. Ze waren aangeschaft via een legale website. De verdachte heeft ter onderbouwing hiervan betalingsbewijzen overgelegd.
Deze verklaring van de verdachte vindt steun in het proces-verbaal van bevindingen van 22 oktober 2021 (dossierpagina 27). Hieruit volgt dat verbalisant [naam 9] direct opmerkt dat de bankbiljetten niet als echt voelden en klonken en er niet als echt uitzagen.
De rechtbank concludeert uit het bovenstaande dat de bankbiljetten aldus evident vals waren. De rechtbank acht het onder deze omstandigheden niet aannemelijk dat de verdachte de bankbiljetten wilde (doen) uitgeven. De bankbiljetten waren immers niet bruikbaar om een ander te misleiden. Het dossier bevat ook overigens geen bewijs dat de verdachte het oogmerk had om de bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven. De rechtbank zal de verdachte daarom van het onder 1 ten laste gelegde feit vrijspreken.
3.3.2
De bewijsmiddelen
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4
-de bekennende
verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 5 april 2022heeft afgelegd;
- een
proces-verbaal van bevindingenvan 21 oktober 2021 (dossierpagina’s 4 t/m 5), opgemaakt door verbalisanten [naam 1] en [naam 2] ;
Ten aanzien van feit 2
- een
proces-verbaal van onderzoek verdovende middelenvan 10 november 2021 (dossierpagina’s 10 t/m 12), opgemaakt door verbalisanten [naam 3] en [naam 4] ;
- een
schriftelijk bescheid, te weten een rapport NFiDENTvan 11 november 2021 (dossierpagina 13), opgemaakt door ing. [naam 5] ;
Ten aanzien van feit 3
- een
proces-verbaal van bevindingenvan 21 oktober 2021 (dossierpagina’s 6 t/m 7), opgemaakt door verbalisant [naam 6] ;
Ten aanzien van feit 4
- een
proces-verbaal van bevindingenvan 21 oktober 2021 (dossierpagina’s 18 t/m 20), opgemaakt door verbalisant [naam 7] .
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 2:hij op 20 oktober 2021 te Wieringerwerf, gemeente Hollands Kroon, opzettelijk aanwezig heeft gehad 4,81 gram amfetamine.
Feit 3:hij op 20 oktober 2021 te Wieringerwerf, gemeente Hollands Kroon, opzettelijk aanwezig heeft gehad 305 gram hasjiesj en 4 gram hennep.
Feit 4:hij op 20 oktober 2021 te Wieringerwerf, gemeente Hollands Kroon, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een voorwerp dat voor wat betreft de vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een Beretta M9 9mm, voorhanden heeft gehad en heeft vervoerd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Feit 4:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht aan de verdachte een taakstraf op te leggen en de door de officier van justitie gevorderde taakstraf te matigen indien de rechtbank de verdachte vrijspreekt van feit 1.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid van 4,81 gram amfetamine, een hoeveelheid van 305 gram hasjiesj en een hoeveelheid van 4 gram hennep. Het gebruik van harddrugs en softdrugs levert gevaar op voor de gezondheid van de gebruikers en kan leiden tot verslaving. Het gebruik van (en handel in) een drug als amfetamine leidt bovendien direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit en vormt zo een bron van overlast voor de samenleving. De verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie door een gasdrukwapen dat een sprekende gelijkenis vertoonde met een echt vuurwapen voorhanden te hebben. Verboden wapenbezit brengt voor de maatschappij onaanvaardbare veiligheidsrisico’s met zich mee, onder meer vanwege het gevaar van escalatie van geweld.
Blijkens zijn Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 18 maart 2022, is de verdachte niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte verder gelet op het op 11 maart 2022 over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van [naam 8] , reclasseringswerkster bij Reclassering Nederland, waaruit volgt dat de reclassering interventies en/of toezicht niet noodzakelijk acht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Deze straf is lager dan door de officier van justitie gevorderd, omdat de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit, anders dan de officier van justitie, niet bewezen acht.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 van het Wetboek van Strafrecht;
2, 3, 10, 11 van de Opiumwet;
13, 55 van de Wet wapens en munitie.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
120 (honderdtwintig) uren taakstrafdie bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren daarvan verrichten te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis, met bevel dat een gedeelte groot
60 (zestig) uren, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Roos, voorzitter,
mr. J. van Beek en mr. E.G. van Roest, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.C.W. Coesel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 april 2022.