ECLI:NL:RBNHO:2022:3251

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
C/15/320203 / HA ZA 21-493
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake testament en erfgenaamschap in de nalatenschap van een overleden erflaatster met psychische problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de nalatenschap van een overleden erflaatster. De eiser, een neef van de erflaatster, vorderde primair dat hij in plaats van het Koningin Wilhelminafonds als enig erfgenaam van de erflaatster wordt aangemerkt, subsidiair dat het testament van 19 november 2020 nietig wordt verklaard of vernietigd. De eiser stelde dat de erflaatster ten tijde van het opstellen van het testament wilsonbekwaam was en dat de wijziging van het testament tot stand is gekomen onder invloed van onjuiste informatie van de executeur, Kaan-Hertogh.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de erflaatster in 2009 een testament heeft opgesteld waarin de eiser als enig erfgenaam is benoemd. Echter, in een later testament van 19 november 2020 heeft de erflaatster het Koningin Wilhelminafonds als enig erfgenaam aangewezen. De rechtbank oordeelde dat de erflaatster wilsbekwaam was ten tijde van het opstellen van het testament en dat er geen bewijs was dat de wijziging van het testament onder onjuiste voorwendselen heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de primaire vordering van de eiser afgewezen en ook de subsidiaire vordering tot nietigverklaring van het testament werd afgewezen.

In reconventie vorderde Koa c.s. betaling van een lening van € 80.000,00 en een bedrag van € 30.000,00 dat door de eiser zonder recht van de rekening van de erflaatster was overgemaakt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering tot betaling van het bedrag van € 80.000,00 toewijsbaar is, omdat de eiser als borg aansprakelijk is voor de terugbetaling. De vordering tot betaling van het bedrag van € 30.000,00 werd eveneens toegewezen. De rechtbank heeft de verdere beslissingen aangehouden en de eiser opgedragen bewijs te leveren van zijn verweer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/320203 / HA ZA 21-493
Vonnis van 13 april 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.W. Damstra te Apeldoorn,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KOA KANTOOR VOOR ONDERSTEUNING B.V.,
gevestigd te Hoorn,
2.
W.C.J. KAAN-HERTOGHin haar hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [erflaatster] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
3. de stichting
STICHTING KONINGIN WILHELMINA FONDS VOOR DE NEDERLANDSE KANKERBESTRIJDING,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. B. Bos te Hoorn Nh.
Partijen zullen hierna [eiser] , KOA, Kaan- Hertogh en het Koningin Wilhelmina Fonds worden genoemd. Gedaagden zullen gezamenlijk Koa c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met 31 producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met 13 producties;
  • het tussenvonnis van 24 november 2021;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte vermeerdering van eis in conventie, tevens akte overlegging producties, met producties 32 tot en met 38.
Op 3 maart 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Partijen hebben het woord doen voeren aan de hand van een pleitnota, die is overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Dit geschil ziet op de nalatenschap van mevrouw [erflaatster] , geboren op [geboortedatum] , en overleden op [datum] , laatst gewoond hebbende te [plaats] (hierna: de erflaatster).
2.2.
[eiser] is een neef van de erflaatster.
2.3.
In 2008 is de erflaatster onder bewind gesteld en is [eiser] als bewindvoerder benoemd. Na een periode van ongeveer drie maanden is het bewind opgeheven. In deze periode verkeerde de erflaatster in een psychose.
2.4.
Na de opheffing van het bewind is [eiser] de erflaatster blijven ondersteunen bij haar administratieve en financiële zaken.
2.5.
Bij testament van 13 september 2009 heeft de erflaatster [eiser] tot enig erfgenaam en executeur benoemd.
2.6.
Op 1 juni 2014 is tussen de erflaatster, [bedrijfsnaam] B.V. en [eiser] een schriftelijke overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn partijen overeengekomen dat de erflaatster aan [bedrijfsnaam] een bedrag van
€ 80.000,00 als lening verstrekt. Voorts is in de overeenkomst bepaald dat deze lening een looptijd van 5 jaar heeft en dat aflossing van de geldlening plaatsvindt in overleg. De over het geleende bedrag te betalen rente bedraagt 6% per jaar.
Voorts is in de overeenkomst bepaald dat [eiser] zich in privé borg stelt voor de terugbetaling van het door [bedrijfsnaam] geleende bedrag.
2.7.
Op 25 oktober 2019 heeft [eiser] een bedrag van € 30.000,00 van de bankrekening van de erflaatster overgeboekt naar een op zijn naam staande bankrekening.
2.8.
Op 20 augustus 2020 is de erflaatster op grond van een door de rechtbank op 7 augustus 2020 afgegeven zorgmachtiging opgenomen in een gesloten ggz-instelling.
2.9.
Bij beschikking van de kantonrechter van 22 september 2020 is de erflaatster onder bewind gesteld en is KOA benoemd tot bewindvoerder over het vermogen van de erflaatster. Kaan- Hertogh is werkzaam voor KOA en heeft feitelijk als bewindvoerder opgetreden.
2.10.
Bij testament van 19 november 2020 heeft de erflaatster (i) haar eerste testament herroepen, (ii) het Koningin Wilhelminafonds tot enig erfgenaam benoemd en (iii) Kaan- Hertogh tot executeur benoemd.
2.11.
Op [datum] is de erflaatster door toepassing van euthanasie overleden.
2.12.
Kaan- Hertogh heeft de executeursbenoeming aanvaard. Het Koningin Wilheminafonds heeft de nalatenschap van de erflaatster beneficiair aanvaard.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert na vermeerdering van eis samengevat – dat de rechtbank
primair:
(i) bepaalt dat de rechtsgevolgen van het testament van 19 november 2020 worden gewijzigd in die zin dat [eiser] in plaats van het Koningin Wilhelminafonds tot enig erfgenaam van de erflaatster wordt aangemerkt;
subsidiair
(ii) het testament van 19 november 2020 nietig verklaart dan wel vernietigd;
meer subsidiair
(iii) Kaan- Hertogh in haar hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van de erflaatster veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 2.114,02.
3.2.
[eiser] voert daartoe, kort gezegd, als volgt aan.
heeft jarenlang een zeer goede vertrouwensband met de erflaatster gehad, haar administratie verzorgd en haar ook op andere manieren bijgestaan. [eiser] en de erflaatster hebben altijd het beste met elkaar voorgehad. Daarom heeft de erflaatster in haar testament van 13 mei 2009 [eiser] tot enig erfgenaam benoemd. Gelet op de omstandigheden waaronder het tweede op 19 november 2020 gedateerde testament tot stand is gekomen, kan het Koningin Wilhelminafonds naar maatstaven van redelijk en billijkheid geen rechten ontlenen aan de daarin ten behoeve van haar opgenomen erfstelling. De beslissing van de erflaatster om haar testament ten nadele van [eiser] te wijzigen, is tot stand gekomen doordat Kaan- Hertogh bij de erflaatster ten onrechte het beeld heeft gecreëerd dat [eiser] financieel misbruik van de erflaatster zou hebben gemaakt. Het was voor [eiser] in deze periode niet mogelijk om contact met de erflaatster te krijgen. Daarbij komt dat (aangenomen kan worden dat) de erflaatster in een psychose verkeerde, verbleef in een gesloten ggz-instelling en drie dagen na het verlijden van het testament van 19 november 2020 euthanasie heeft gepleegd. De erflaatster was wilsonbekwaam tijde van het opstellen van dit testament. Het testament is daarom nietig.
Nog afgezien van het voorgaande heeft [eiser] voor een totaalbedrag van € 2.114,02 verschillende voor rekening van de erflaatster komende kosten voldaan. Mocht blijken dat [eiser] geen erfgenaam is van de erflaatster, heeft hij jegens de nalatenschapsboedel recht op betaling van dit bedrag.
3.3.
Koa c.s. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
Koa c.s. vordert samengevat - veroordeling van [eiser] tot betaling van (i) een hoofdsom van € 80.000,00, te vermeerderen met een rentebedrag van (de rechtbank begrijpt) € 12.800 en (ii) een bedrag van € 30.000,00.
3.6.
Koa c.s. voert daartoe, kort gezegd, als volgt aan. Het uit hoofde van de geldleningsovereenkomst door de erflaatster geleende bedrag van € 80.000,00 is tot op heden niet terugbetaald. Dit moet alsnog gebeuren. Daarnaast dient hierover nog een rentebedrag van € 12.800,00 te worden betaald.
Voorts dient [eiser] het op 25 oktober 2019 door hem zonder recht of titel van de rekening van de erflaatster gehaalde bedrag van € 30.000,00 terug te betalen.
3.7.
[eiser] voert verweer op, kort gezegd de navolgende gronden.
en de erflaatster hebben in mei 2019 afgesproken dat het op 1 juni 2014 geleende bedrag pas na verkoop van het saunabedrijf van [eiser] hoefde te worden terugbetaald. Daarnaast is in februari 2018 afgesproken dat er vanaf dat moment geen rente meer over het geleende geld hoefde te worden betaald. Nog afgezien daarvan heeft [eiser] in totaal een rentebedrag van € 25.600,00 betaald in plaats van het bedrag van
€ 17.600,00, waar Koa c.s. van uitgaat.
Het bedrag van € 30.000,00 heeft [eiser] veiliggesteld en zal worden terugbetaald.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De primaire vordering van [eiser] stelt aan de orde de vraag of het Koningin Wilhelminafonds naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid al dan niet rechten kan ontlenen aan het testament van de erflaatster van 19 november 2020. Bij dit testament heeft de erflaatster (i) haar eerdere testament waarbij [eiser] tot erfgenaam is benoemd, herroepen en (ii) het Koningin Wilhelminafonds in plaats van [eiser] tot enig erfgenaam benoemd.
De vordering is in de kern gegrond op de stelling dat de erflaatster haar testament heeft gewijzigd, omdat zij, terwijl zij in een psychose verkeerde, door onjuiste van Kaan-Hertogh afkomstige informatie in de veronderstelling was dat [eiser] financieel misbruik van haar zou hebben gemaakt.
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Het spreekt voor zich dat het voor [eiser] moeilijk verteerbaar is dat hij in een relatief korte periode geconfronteerd werd met ernstige beschuldigingen, het verlies van een naast familielid en de kort daarvoor doorgevoerde wijziging van het testament.
Bij de beoordeling of de uitvoering van het testament van 19 november 2020 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, dient de rechtbank echter terughoudendheid te betrachten. Niet alles wat (zeer) onredelijk is of voelt, is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar. Bij de beoordeling of van een dergelijke onaanvaardbaarheid sprake is, dienen alle relevante omstandigheden van het geval te worden betrokken. Tot deze omstandigheden behoren niet alleen die van [eiser] , maar ook die van het Koningin Wilhelminafonds, die als erfgenaam voordeel geniet bij de uitvoering van het meest recente testament.
4.3.
Het Koningin Wilhelminafonds is niet betrokken geweest bij de gesprekken tussen Kaan- Hertogh en de erflaatster en evenmin bij de totstandkoming van het laatste testament. Reeds daarom is de rechtbank van oordeel dat het niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat het Koningin Wilheminafonds rechten kan ontlenen aan dit testament. Ook uitgaande van de juistheid van alles wat [eiser] aan zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd, valt het Koningin Wilhelminafonds niets te verwijten. Reeds hierom moet de primaire vordering worden afgewezen.
4.4.
De subsidiaire vordering van [eiser] stelt aan de orde de vraag of het testament van 19 november 2020 nietig of vernietigbaar is. [eiser] is van mening dat dit het geval is, omdat (i) het testament als gevolg van de door Kaan- Hertogh verkregen informatie is opgemaakt onder een verkeerde voorstelling van zaken en/ of (ii) de erflaatster ten tijde van het opmaken van dit testament wilsonbekwaam was. Koa c.s. heeft dit alles betwist.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat beide grondslagen vergeefs zijn aangevoerd en niet kunnen leiden tot toewijzing van de vordering. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
4.6.
Een uiterste wilsbeschikking, gemaakt onder invloed van een onjuiste beweegreden, is slechts dan vernietigbaar, wanneer de door de erflater ten onrechte veronderstelde omstandigheid die zijn beweegreden tot de beschikking is geweest, in de uiterste wil zelf is aangeduid en de erflater de beschikking niet zou hebben gemaakt, indien hij van de onjuistheid dier veronderstelling had kennis gedragen [1] . Voor zover de erflaatster haar testament heeft gewijzigd als gevolg van de van Kaan- Hertogh verkregen informatie over de handelwijze van [eiser] èn deze informatie onjuist was, hetgeen allemaal in het midden kan blijven, stelt de rechtbank vast dat deze eventueel aan de wijziging van het testament ten grondslag liggende beweegreden niet in het testament is aangeduid. Een verkeerde voorstelling van zaken hierover kan daarom niet ten grondslag aan de door [eiser] gewenste vernietiging van het testament van 19 november 2020 worden gelegd.
4.7.
Over de wilsonbekwaamheid die [eiser] aan de subsidiaire vordering ten grondslag heeft gelegd, wordt als volgt overwogen.
De rechtbank stelt vast dat het procesdossier geen medische rapportage bevat over de wils(on)bekwaamheid van de erflater ten tijde van het verlijden van het testament van 19 november 2020. [eiser] stelt dat aangenomen moet worden dat de erflaatster medio november 2020 in een psychose verkeerde en wilsonbekwaam was, omdat de erflaatster in 2009 een kortstondige psychotische episode heeft gekend, zij op 22 september 2020 voor een tweede maal onder bewind is gesteld en haar laatste dagen heeft gesleten in een gesloten ggz- instelling.
Echter, tegenover dit door [eiser] op feiten gebaseerde vermoeden staat de schriftelijke e-mail d.d. 8 april 2022 van A. Bond, psychater bij de betreffende ggz-instelling waarin het volgende is opgenomen:
Er is geen stuk waarin staat dat mw wilsbekwaam is. Wel is er een samenvatting van de opname waarin een klein stukje gaat over de wilsbekwaamheid ten aanzien van de euthanasie.
Uit dat beloop kun je wel opmaken dat ze steeds meer in de realiteit is gekomen sinds de opname.
(…) Overigens denk ik dat mw haar beslissingen ten aanzien van het testament heel weloverwogen gemaakt heeft. We hebben er over gesproken en het klonk weloverwogen en er was geen psychose mee.”Voorts staat vast dat de erflaatster onder begeleiding van artsen euthanasie heeft gepleegd. De stelling van Koa c.s. dat dit reeds meebrengt dat haar wilsbekwaamheid kort voor haar overlijden is getoetst en intact is bevonden, is door [eiser] onvoldoende gemotiveerd weersproken.
Verder moet ervan worden uitgegaan dat – behoudens aanwijzingen voor het tegendeel – ook de notaris die het testament heeft opgesteld, zich een zelfstandig oordeel heeft gevormd omtrent de wilsbekwaamheid van erflaatster.
Al met al zijn er naar het oordeel van de rechtbank voldoende objectieve aanknopingspunten die afbreuk doen aan het bij [eiser] aanwezige vermoeden dat de erflaatster bij het verlijden van het testament van 19 november 2020 niet wilsbekwaam is geweest.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank geen aanleiding ziet om een deskundigenoordeel te vragen omtrent de wilsbekwaamheid van erflaatster. De subsidiaire vordering ligt voor afwijzing gereed.
4.8.
De meer subsidiair ingestelde vordering tot betaling van het bedrag van € 2.114,02 ligt voor afwijzing gereed, omdat [eiser] deze vordering onvoldoende heeft onderbouwd. [eiser] heeft ter zitting verklaard dat hij samen met de erflaatster beschikte over een op beider naam gestelde en/ of betaalrekening. [eiser] heeft niet uitgelegd waarom, terwijl hij en de erflaatster beschikten over een gezamenlijke en/ of betaalrekening, [eiser] de betreffende kosten heeft betaald van zijn eigen bankrekening.
in reconventie
4.9.
De vordering tot betaling van het bedrag van € 80.000, ligt voor toewijzing gereed. [eiser] heeft de op hem als borg rustende gehoudenheid tot betaling van dit bedrag op zichzelf niet betwist. Ook als tussen [eiser] en de erflaatster is afgesproken dat [eiser] dit bedrag pas zou moeten terugbetalen na de verkoop van het saunabedrijf van [eiser] , is dit bedrag op dit moment opeisbaar. [eiser] heeft namelijk toegegeven dat dit bedrijf inmiddels definitief is verkocht.
4.10.
Met betrekking tot de vordering tot betaling van een rentebedrag van € 12.800,00 wordt als volgt overwogen.
Koa c.s. stellen zich op het standpunt dat er door [eiser] (als borg) vanaf februari 2018 voor een periode van in totaal 32 maanden niet heeft voldaan aan de uit hoofde van de overeenkomst van geldlening maandelijkse voorvloeiende verplichting om een rentebedrag van € 400,00 te betalen. De totale achterstand bedraagt daarmee € 12.800,00, aldus Koa c.s..
heeft daartegen ingebracht dat hij in totaal een rentebedrag van € 25.600,00 heeft betaald en daarnaast met de erflaatster heeft afgesproken dat hij vanaf februari 2018 geen rente meer zou hoeven te betalen.
4.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor zover [eiser] zich op het standpunt stelt dat hij een hoger rentebedrag heeft betaald dan waar Koa c.s. in de begroting van uitgaat, gaat de rechtbank aan dit verweer voorbij. Uit de bankrekeningafschriften die [eiser] als productie 11 heeft overgelegd valt niet te herleiden dat hij een hoger bedrag aan rente heeft betaald dan het bedrag van € 17.600,00 waar Koa c.s. van uitgaat [2] . De rechtbank gaat er bij de verdere beoordeling dan ook vanuit dat er vanaf februari 2018 geen rente is betaald en uit dien hoofde in beginsel nog € 12.800,00 is verschuldigd.
4.12.
[eiser] beroept zich als verweer nog op een (mondeling) tussen hem en de erflaatster gemaakte afspraak, die door Koa c.s. wordt betwist. De betwiste stelling van [eiser] komt er op neer dat hij met de erflaatster heeft afgesproken dat er vanaf februari 2018 dat moment over het geleende bedrag geen rente meer verschuldigd zou zijn. Op [eiser] rust de bewijslast ten aanzien van feiten en omstandigheden waarop hij zich in het kader van zijn verweer tegen de vordering van Koa c.s. beroept [3] . [eiser] heeft expliciet aangeboden de door hem gestelde en door Koa c.s. betwist afspraak te bewijzen en zal hiertoe worden toegelaten. De zaak zal hiertoe naar de rol worden verwezen.
4.13.
De vordering tot betaling van het bedrag van € 30.000, ligt voor toewijzing gereed. [eiser] heeft hiertegen geen inhoudelijk verweer gevoerd.
in conventie en in reconventie
4.14.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in reconventie
5.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat hij met de erflaatster heeft afgesproken dat er vanaf februari 2018 over het geleende bedrag van € 80.000,00 geen rente meer is verschuldigd,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
4 mei 2022voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat [eiser] , indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat [eiser] , indien hij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden april tot en met juni 2022 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. J.S. Reid in het gerechtsgebouw te Alkmaar aan Kruseman van Eltenweg 2,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in conventie
5.8.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2022. [4]

Voetnoten

1.Zie artikel 4:43 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
2.Zie alinea 51 van de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie
3.Zie artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
4.type: WD