ECLI:NL:RBNHO:2022:3206

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
AWB-22_1597
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stopzetten maatschappelijke opvang wegens niet voldoen aan voorwaarden en onvolledige besluitvorming

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 8 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. De zaak betreft het stopzetten van de maatschappelijke opvang van de verzoeker, die in een hotel verbleef, omdat hij zich niet aan de voorwaarden hield. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 6 april 2022. Tijdens de zitting is gebleken dat de verzoeker al langere tijd in de maatschappelijke opvang verblijft en dat zijn indicatie voor beschermd wonen vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) is beëindigd. De voorzieningenrechter heeft twijfels geuit over de rechtmatigheid van het besluit van de gemeente om de opvang te beëindigen, vooral omdat de besluitvorming onvolledig lijkt te zijn. Er is geen duidelijke grondslag voor de beëindiging van de opvang en de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende regels zijn voor de schorsing van de opvang.

De voorzieningenrechter heeft partijen aangespoord om in gesprek te gaan over een passende oplossing binnen de kaders van de Wmo 2015. Hij heeft benadrukt dat maatschappelijke opvang maatwerk is en dat de gemeente verantwoordelijk is voor het bieden van ondersteuning aan kwetsbare burgers. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk besloten om het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen, omdat er onvoldoende aanleiding was om de gevraagde voorziening te treffen. De verzoeker kan in de tussentijd terecht in de reguliere opvang, maar moet zich realiseren dat hij zelf verantwoordelijk is voor zijn situatie en dat hij moet voldoen aan de voorwaarden voor maatschappelijke opvang.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/1597

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 april 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigden: mr. S. Eljarroudi en L. Donker-Kaat).

Procesverloop

In het besluit van 31 maart 2022 heeft verweerder verzoeker medegedeeld dat de opvang in het [hotel] stopt met ingang van 31 maart 2022.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 april 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden en door [naam 1] , ketenregisseur maatschappelijke ondersteuning, en [naam 2] .

Overwegingen

Inleiding
1. Wanneer bezwaar is gemaakt bij het bestuursorgaan kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om een spoedeisend belang aan te nemen.
2. De voorzieningenrechter bekijkt of het nodig is om het besluit te schorsen in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter geeft daarvoor een voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit en daarmee van de kans van slagen van het bezwaarschrift, en hij weegt de belangen van verzoeker en van de burgemeester bij een schorsing. Het (voorlopige) oordeel van de voorzieningenrechter bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet

Vaststaande feiten

3. Verzoeker verblijft al langere tijd in de maatschappelijke opvang. Vanaf 1 april 2020 heeft hij vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een indicatie voor beschermd wonen (in de vorm van zorg in natura) gekregen. De ondersteuning werd verleend door zorgaanbieder [naam 3] . Dit zorgtraject is per 29 september 2021 (eenzijdig) beëindigd. Hiertegen is verzoeker opgekomen en deze procedure loopt nog.
4. Vanaf 1 oktober 2021 heeft verzoeker op een time-out plek verbleven bij locatie [naam 4] van het [naam 3] en per 28 oktober 2021 is hem een tijdelijke vervolgplek aangeboden in hotel [naam 5] . Op 1 maart 2022 is hij verhuisd naar het [hotel] in Haarlem.
5. De opvang in het [hotel] stopt met ingang van 31 maart 2022 omdat verzoeker zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden voor zijn verblijf daar. Verweerder heeft aangegeven verzoeker geen vervangende plek te kunnen aanbieden en hem gewezen op de tijdelijke mogelijkheid van de winternoodopvang.
Standpunt verzoeker
6. Verzoeker voert – kort gezegd – aan dat hij zonder alternatief is geschorst, wat niet voldoet aan de voorwaarden en gelet op zijn kwetsbaarheid niet proportioneel is. Verzoeker stelt dat hij bewezen kwetsbaar is en dat hij al langere tijd niet de maatschappelijke opvang krijgt die hij nodig heeft. Volgens verzoeker komt verweerder de afspraken niet na en stelt zich alleen formeel op. De winteropvang is voor hem niet geschikt. Daar zijn in het verleden ook problemen geweest.
Beoordeling
7. De voorzieningenrechter stelt voorop twijfel te hebben bij de rechtmatigheid van het besluit. Allereerst is de grondslag niet duidelijk. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat van beëindiging van de maatschappelijke opvang geen sprake is. Gelet op wat ter zitting verder is besproken moet het er vooralsnog voor worden gehouden dat de grondslag moet worden gevonden in een schorsing van de opvang vanwege het niet nakomen van de afspraken. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is er voldoende grond voor het oordeel dat eiser grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond en daarmee de huisregels, waarmee hij bekend was, heeft overtreden. De voorzieningenrechter stelt vast dat in het Handboek Beschut en beschermd wonen in de mogelijkheid is voorzien om opvang tijdelijk te schorsen (paragraaf 8.3.2.). Daarover zijn in dat handboek echter verder geen duidelijke regels opgenomen. Zo is niet geregeld voor hoe lang iemand kan worden geschorst. In het Handboek Maatschappelijke Opvang (Handboek MO) zijn wel duidelijke regels opgenomen voor het opleggen van een sanctie bij grensoverschrijdend gedrag. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is een schorsing in het licht van de feiten niet onredelijk, maar kan verweerder hier niet mee volstaan. De besluitvorming is nog niet volledig. Verweerder zal zich daarover in bezwaar nog nader moeten beraden, waarbij de voorzieningenrechter aantekent dat een schorsing in beginsel tijdelijk is en slechts bij hoge uitzondering definitief kan zijn (paragrafen 5.2. en 5.3. van het Handboek MO).
De voorzieningenrechter ziet hierin op zich echter onvoldoende aanleiding om het verzoek toe te wijzen en zal hieronder uitleggen waarom.
8. Partijen zijn het er eigenlijk over eens dat de lopende indicatie beschermd wonen voor verzoeker niet (langer) juist en passend is en verweerder overweegt ook die te beëindigen. Verweerder kan niet volstaan met een beëindiging van de indicatie beschermd wonen op zich, maar zal vervolgens ook vorm en inhoud moeten geven aan een andere wel passende indicatie. Naar de voorzieningenrechter begrijpt staat op zich niet ter discussie dat voor verzoeker de inzet van een Wmo-voorziening (nog) aangewezen is. Duidelijk is dat verweerder in samenspraak met verzoeker en zijn gemachtigde op zoek is (gegaan) naar een passende oplossing, binnen de kaders van de Wmo 2015. Daarover hebben ook overleggen plaatsgevonden.
9. Duidelijk is echter ook dat de contacten tussen beide partijen verstoord zijn. Zo geven beide partijen een andere uitleg aan wat is besproken en afgesproken. Verweerder geeft aan in die zoektocht aan te lopen tegen het feit dat verzoeker eigenlijk hulp en ondersteuning van hulpverleners weigert en het moeilijk is contact met hem te leggen. Wat verzoeker precies wil is de voorzieningenrechter niet helemaal duidelijk kunnen worden. De voorzieningenrechter roept partijen met klem op (weer) met elkaar in gesprek te gaan. De voorzieningenrechter benadrukt daarbij dat maatschappelijke opvang een maatwerkvoorziening is die de gemeente biedt op grond van de Wmo 2015, waarin iemand huisvesting en begeleiding kan krijgen via een persoonlijk traject, met als doel om uiteindelijk weer zelfstandig(er) te kunnen wonen. Het is dus een voorziening voor mensen die (ook) begeleiding nodig hebben en zelf hebben aangegeven daar behoefte aan te hebben en een hulpvraag hebben die past binnen de kaders van de Wmo 2015.
10. Verzoeker zal zich moeten realiseren dat de hulpvraag niet slechts kan bestaan uit het oplossen van zijn huisvestingsprobleem. De Wmo 2015 heeft immers als uitgangspunt dat burgers in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor hun leven en dus ook voor een dak boven hun hoofd. Verweerder heeft aangegeven verder te willen met verzoeker, doch dat daar wel een vorm van ambulante begeleiding aan verbonden is. Het is verzoekers eigen verantwoordelijkheid om aan die begeleiding mee te werken.
Indien verzoeker, zoals hij ter zitting aangaf, geen behoefte (meer) heeft aan begeleiding, omdat hij - zoals hij zegt - al zijn (studie)schulden heeft afbetaald, alles op orde heeft en slechts behoefte heeft aan een woning, zal zijn wil daaromtrent, hoe moeilijk ook, uiteindelijk wel dienen te worden gerespecteerd. De voorzieningenrechter realiseert zich daarbij terdege dat bij (dreigend) daklozen, thuislozen en andere sociaal kwetsbare burgers met meervoudige problematiek het moeilijk kan zijn een dergelijke wil te respecteren en er de behoefte kan bestaan om toch begeleiding te verzoeken dan wel op te leggen, maar hier dient prudent mee te worden omgegaan en zal er goed moeten worden bezien of en in hoeverre de betreffende burger niet is staat is zijn of haar eigen wil goed te verwoorden of wellicht iets anders heeft bedoeld te zeggen dan wat er feitelijk is gezegd. Dit geldt ook voor verzoeker. Als echter bij verzoeker vast komt te staan dat geen hulpvraag meer bestaat als bedoeld in de Wmo 2015 kan dat uiteindelijk wel tot gevolg hebben dat aan verzoeker geen maatschappelijke opvang (meer) kan worden verstrekt.
11. De voorzieningenrechter gaat er voorts van uit dat als verzoeker aantoonbaar bereid is om te voldoen aan de voorwaarden voor maatschappelijke opvang door verweerder en de zoektocht naar een passende (andere) indicatie meer tijd vergt, verweerder hem ook weer alternatieve opvang zal bieden, in ieder geval tijdelijk, tot er een passende plek wordt gevonden. Dat betekent dat verzoeker niet aan zijn lot wordt overgelaten. In de tussentijd kan hij, zoals door verweerder ter zitting is aangegeven, in de reguliere opvang terecht, waartoe hij zich direct kan melden bij de BCT. Verzoeker heeft niet gesteld dat hij daar niet terecht kan. Daar komt bij dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat die (tijdelijke) oplossing niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
12. Gelet op deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding aanwezig om de gevraagde voorziening te treffen. Het verzoek wordt afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.