In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie, opgelegd aan betrokkene voor het parkeren van een voertuig voor een inrit of uitrit. Betrokkene had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. De kantonrechter heeft de zaak behandeld, waarbij de vertegenwoordiger van de officier van justitie een schriftelijk standpunt heeft ingenomen, terwijl betrokkene niet aanwezig was op de zitting.
De gedraging waarvoor de boete was opgelegd, betreft het parkeren voor een inrit of uitrit, wat in strijd is met artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging voldoende is komen vast te staan, mede op basis van een aanvullend proces-verbaal van de verbalisant, dat ondersteund werd door foto’s. Betrokkene had in zijn verweer aangevoerd dat het geen in- of uitrit betrof, maar de kantonrechter oordeelde dat de kenmerken van de locatie, zoals de constructie, grote deuren, een verlaagde stoeprand en een wit kruis, erop wijzen dat het wel degelijk om een in- of uitrit gaat.
De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de boete terecht is opgelegd en dat er geen reden is om de boete te matigen. Het beroep van betrokkene is ongegrond verklaard, en de uitspraak is openbaar gedaan. Betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, mits de boete meer dan € 70,00 bedraagt. De procedure in hoger beroep is in beginsel schriftelijk, tenzij anders verzocht.