ECLI:NL:RBNHO:2022:3157

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
9537012 CV EXPL 21-5656
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van factuur voor medische behandelingen en verzet tegen verstekvonnis

In deze zaak vordert de eiseres betaling van een factuur voor medische behandelingen die door de gedaagde zijn verricht. De eiseres heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat deze behandelingen in opdracht van de gedaagde zijn uitgevoerd. De kantonrechter heeft op 6 april 2022 uitspraak gedaan in de zaak, waarin de eiseres in verzet is gekomen tegen een eerder verstekvonnis van 9 oktober 2019. De gedaagde heeft bij inleidende dagvaarding van 3 september 2019 een vordering ingesteld tegen de eiseres, die niet is verschenen en bij verstek is veroordeeld. De eiseres heeft in haar verzet aangevoerd dat zij geen opdracht heeft gegeven voor de behandelingen en dat zij deze niet heeft ondergaan. De kantonrechter heeft echter vastgesteld dat de eiseres op 12 en 25 januari 2016 behandelingen heeft ondergaan, en dat de gedaagde voldoende bewijs heeft geleverd van de gemaakte afspraken en de verrichte behandelingen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eiseres de factuur van € 170,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, moet betalen. Het verzet van de eiseres is ongegrond verklaard en het verstekvonnis is bevestigd. De eiseres is veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9537012 \ CV EXPL 21-5656 BL
Uitspraakdatum: 6 april 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats 1]
eisende partij in het verzet
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. P. Wieringa
toevoeging: 4OV6588
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. [bedrijfsnaam]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde partij in het verzet
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.

1.Het procesverloop

1.1.
[gedaagde] heeft bij inleidende dagvaarding van 3 september 2019 een vordering ingesteld tegen [eiseres] .
1.2.
[eiseres] is niet verschenen, waarna [eiseres] bij verstekvonnis van 9 oktober 2019 is veroordeeld.
1.3.
Bij dagvaarding van 2 november 2021 is [eiseres] in verzet gekomen van dat verstekvonnis.
1.4.
[gedaagde] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [eiseres] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] exploiteert onder de naam [bedrijfsnaam] een fysiotherapiepraktijk, waarin hij ook Craniosacraal Therapie (hierna: CST) aanbiedt.
2.2.
Op 15 december 2015 vindt een e-mailwisseling tussen partijen plaats, die begint met de vraag van [eiseres] of zij ingedeeld kan worden per 1 januari 2016. [eiseres] bevestigt vervolgens dat het gaat om CST, en schrijft dat zij in het verleden CST behandelingen heeft gehad van verschillende therapeuten, waarop [gedaagde] schrijft:
“Ik neem aan dat je een uurbehandeling gewend bent? Zo ja, dan heb ik nu nog dinsdag 12-01 om 10:00 en donderdag 14-01 om 14:00 uur vrij staan.”Daarop schrijft [eiseres] :
“Dank en noteer maar dinsdag 12-01-2016 om 10.00 uur.”
2.3.
Op 31 januari 2016 schrijft [eiseres] in een e-mail aan [gedaagde] :
“M.b.t. CST ben ik volledig op de hoogte. Immers eerst eventjes in Ede gehad hebbende maar snel was ik in Gouda en kwam in Haastrecht bij de te jong overleden (2000) [xxx] . Daarna bij [yyy] te Hilversum geweest en even in Bergen NH geweest en vanaf 2009 in Tuitjenhorn. (…)Immers ben heel goed verzekerd bij Pro Life zf. (…) Super weer de echte CST van je te ontvangen. Nu 2x gehad en dat is echt heel super gewoon. (…)Je weet nu m.b.t. Pro Life dat ik goed ben verzekerd. (…)Bedankt tot zover en we zetten voort…”
2.4.
In een factuur van 2 februari 2016 heeft [gedaagde] een totaalbedrag van € 170,00 aan [eiseres] in rekening gebracht, voor vier behandelingen CST van elk € 42,50, waarvan twee op dinsdag 12 januari en twee op maandag 25 januari 2016.
2.5.
Op 5 februari 2016 schrijft [gedaagde] in een e-mail aan [eiseres] :
“Zoals gisteren telefonisch afgesproken, heb ik contact gehad met jouw zorgverzekeraar. (…) Het is niet mogelijk om een contract af te sluiten (…) voor alternatieve therapieën, zoals craniosacraal therapie.Je krijgt 2 soorten behandeling bij ons; fysiotherapie voor je schouder (en laatst voor je acute rugklachten) en craniosacraal therapie. (…) De fysiotherapiebehandelingen zijn (…) gedeclareerd bij Achmea. Voor de craniosacraal therapie heb je een rekening gehad (want deze kan ik niet direct indienen bij de zorgverzekeraar, dat kan alleen de verzekerde). Die rekening dien je in en dan krijg je van Achmea de vergoeding uitbetaald waar je recht op hebt.Dit is precies zoals ik eerder mondeling en in onderstaande mails heb uitgelegd.”
2.6.
Vervolgens schrijft [eiseres] in een e-mail van 8 februari 2016 aan [gedaagde] :
“(…) Vandaag de hele dag zowat in bed gelegen en dan ga jij brullen over 1 rekening? Jij moet met je code manueel de code CST alle rekeningen CST declareren bij Pro Life en niet anders. Ik heb het nu uit goodwill gedaan eenmalig digitaal ingediend maar dit is jouw werk. Dus beste [gedaagde] graag morgen (jij zegt die ander maar af want ik was eerder) 11.00 uur CST. (…)”

3.De vordering en het verweer

3.1.
[gedaagde] heeft bij inleidende dagvaarding van [eiseres] betaling gevorderd van de hierboven omschreven factuur van € 170,00, vermeerderd met wettelijke rente (tot 3 september 2019 berekend op € 11,84) en een bedrag van € 48,40 voor buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat hij in opdracht van [eiseres] medische behandelingen heeft verricht, en dat [eiseres] de factuur voor die behandelingen onbetaald heeft gelaten, ondanks herhaalde aanmaning.
3.2.
[eiseres] is door de kantonrechter bij verstek veroordeeld tot betaling van het gevorderde.
3.3.
[eiseres] vordert, in de verzetdagvaarding, ontheffing van de veroordeling en afwijzing van de oorspronkelijke vordering, met veroordeling van [gedaagde] tot terugbetaling van hetgeen [eiseres] naar aanleiding van het verstekvonnis heeft betaald. Daartoe voert [eiseres] aan – kort weergegeven – dat zij geen opdracht heeft gegeven voor de behandelingen waarvan [gedaagde] betaling vordert, dat zij deze behandelingen niet heeft ondergaan en dat zij daarvoor ook geen factuur of aanmaningen heeft ontvangen.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om een factuur van [gedaagde] voor twee CST behandelingen van elk een uur, die hij stelt in opdracht van [eiseres] te hebben verricht op 12 en 25 januari 2016. [eiseres] betwist dat deze behandelingen hebben plaatsgevonden. Het ligt op de weg van [gedaagde] als eisende partij om voldoende feiten en omstandigheden te stellen, en bij gemotiveerde betwisting te bewijzen, waaruit volgt dat hij de behandelingen in opdracht van [eiseres] heeft verricht. Daarin is [gedaagde] geslaagd. De kantonrechter overweegt daarover het volgende.
4.2.
Uit de onder de feiten geciteerde e-mailwisseling tussen partijen blijkt, dat op verzoek van [eiseres] een afspraak is gemaakt voor een uurbehandeling CST op 12 januari 2016. Hoewel [eiseres] in de verzetdagvaarding nog betwistte überhaupt behandelafspraken met [gedaagde] te hebben gemaakt, voert zij (in reactie op de door [gedaagde] in het geding gebrachte e-mailcorrespondentie) in de conclusie van repliek in oppositie alleen nog aan dat zij op 12 januari 2016 niet in de praktijk van [gedaagde] is geweest. Waarom de afspraak die op haar verzoek gepland stond op 12 januari 2016 niet zou zijn doorgegaan, is door [eiseres] niet toegelicht of onderbouwd. Daarmee heeft [eiseres] de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat de kantonrechter aanneemt dat [eiseres] op 12 januari 2016 in de praktijk van [gedaagde] een uurbehandeling CST heeft ondergaan.
4.3.
Ten aanzien van de behandeling op 25 januari 2016 stelt [gedaagde] dat de afspraak daarvoor mondeling met [eiseres] is gemaakt, in vervolg op de behandeling van 12 januari. Dat [eiseres] daadwerkelijk de twee gestelde behandelingen heeft ondergaan blijkt volgens [gedaagde] uit de onder de feiten genoemde e-mail van 31 januari 2016, waarin [eiseres] schrijft:
“Super weer de echte CST van je te ontvangen. Nu 2x gehad en dat is echt heel super gewoon.”De kantonrechter volgt [gedaagde] hierin. [eiseres] betwist niet dat zij dit aan [gedaagde] heeft geschreven, maar volgens [eiseres] ziet deze opmerking op eerdere CST behandelingen van andere therapeuten. Dit acht de kantonrechter ongeloofwaardig, gelet op de door [eiseres] gekozen bewoordingen en in het licht van de overige omstandigheden. De e-mail van [eiseres] volgt kort na de tweede door [gedaagde] gestelde CST behandeling, en in dezelfde e-mail benoemt [eiseres] dat zij gedurende vele jaren van zeker vijf verschillende therapeuten CST behandelingen heeft gehad. Dat de opmerking ‘nu 2x gehad’ slaat op eerdere behandelingen is daarmee onlogisch, en [eiseres] licht haar stelling verder ook niet toe. Hiermee is voldoende aannemelijk geworden dat [eiseres] ook op 25 januari 2016 een CST behandeling van [gedaagde] heeft ondergaan.
4.4.
Dit betekent dat [eiseres] voor de behandelingen moet betalen. Zij betwist niet dat het destijds door [gedaagde] gehanteerde tarief € 42,50 per half uur bedroeg, en dat dit een redelijk en in de branche gebruikelijk tarief is. Ook de stelling van [gedaagde] dat hij [eiseres] voorafgaand aan de behandelingen – mondeling en door middel van tarievenlijsten in de wachtkamer en op de website – op de hoogte heeft gesteld van dit tarief, wordt door [eiseres] niet weersproken. Dat [eiseres] twee keer een uurbehandeling heeft ontvangen blijkt voldoende uit de door [gedaagde] overgelegde e-mailcorrespondentie en prints van zijn digitale agenda, waartegenover [eiseres] onvoldoende heeft ingebracht.
4.5.
[eiseres] voert verder aan dat zij de factuur van 2 februari 2016 niet heeft ontvangen. Ook dit verweer slaagt niet. Gezien de onder de feiten geciteerde e-mailwisseling die onbetwist tussen partijen plaatsvond op 5 en 8 februari 2016, moet worden aangenomen dat [eiseres] de factuur wel heeft ontvangen. In zijn e-mail van 5 februari licht [gedaagde] toe dat de fysiotherapiebehandelingen die [eiseres] in zijn praktijk ontving direct bij de zorgverzekeraar zijn gedeclareerd, en dat [eiseres] de rekening die ze heeft gehad voor CST zelf bij de zorgverzekeraar moet indienen. In haar reactie op 8 februari betwist [eiseres] niet dat zij een rekening heeft ontvangen, maar uit zij juist haar ongenoegen over de ontvangst daarvan, omdat zij meende dat [gedaagde] deze rechtstreeks bij haar zorgverzekeraar had moeten indienen. Daarbij schrijft [eiseres] nota bene dat ze de rekening eenmalig bij haar verzekeraar heeft ingediend, en dat zij verwacht de volgende dag weer bij [gedaagde] terecht te kunnen voor een CST behandeling.
4.6.
Gelet op het voorgaande is de door [gedaagde] gevorderde hoofdsom van € 170,00 toewijsbaar. Ook de wettelijke rente daarover is toewijsbaar. Vast staat dat [eiseres] de factuur van 2 februari 2016 heeft ontvangen, en niet tijdig heeft betaald. Ook moet worden aangenomen dat [eiseres] met de betaling in verzuim is gekomen. Anders dan [eiseres] betoogt, neemt de kantonrechter als vaststaand aan dat zij de door [gedaagde] en later zijn incassogemachtigde verzonden betalingsherinneringen en sommaties heeft ontvangen. [gedaagde] heeft e-mails van [eiseres] overgelegd waaruit dit blijkt. Zo stuurt [eiseres] op 19 juni 2016 een e-mail aan GGN, onder vermelding van het dossiernummer dat GGN heeft vermeld in een op 17 juni 2016 aan [eiseres] gezonden aanmaning. Vervolgens heeft GGN in een e-mail van 5 juli 2016 de door [eiseres] aangevoerde bezwaren afgewezen, en haar opnieuw tot betaling gemaand. Diezelfde dag heeft [eiseres] hierop gereageerd. In reactie op de aanmaning van GGN van 27 juli 2016 volgt op 28 juli 2016 een e-mail van [eiseres] . De op 10 augustus 2016 door GGN aan [eiseres] gezonden aanmaning is retour afzender gekomen, zo blijkt uit de onweersproken retourenvelop die door [gedaagde] is overgelegd. Tegen de rente zoals [gedaagde] die in de inleidende dagvaarding heeft berekend (€ 11,84), en die in het verstekvonnis is toegewezen, heeft [eiseres] geen verweer gevoerd.
4.7.
Ook het door [gedaagde] gevorderde bedrag van € 48,40 voor buitengerechtelijke incassokosten is toewijsbaar, omdat [gedaagde] aan [eiseres] een aanmaning heeft gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek zoals die destijds golden.
4.8.
De conclusie is dat het verzet ongegrond is en dat het verstekvonnis zal worden bevestigd.
4.9.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van de verzetprocedure.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart het verzet ongegrond en bevestigt het verstekvonnis van 9 oktober 2019;
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 37,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] ;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Voogd en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter