In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over acht verleende ligplaatsvergunningen voor pleziervaartuigen aan de Wagnerkade in Heemstede. Eiser, die een aanvraag voor een ligplaatsvergunning had ingediend, werd niet als belanghebbende aangemerkt bij de verleende vergunningen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet kon worden beschouwd als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat zijn belang niet rechtstreeks bij de besluiten was betrokken. De rechtbank overwoog dat alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het besluit, als belanghebbende kan worden aangemerkt. Eiser had enkel in een procedure tegen de afwijzing van zijn eigen aanvraag de beoordeling van andere aanvragen aan de orde kunnen stellen.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemstede, dat het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond had verklaard. De rechtbank verklaarde het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten niet-ontvankelijk en bepaalde dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Tevens werd bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- door verweerder aan eiser moest worden vergoed. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Excel, griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.