ECLI:NL:RBNHO:2022:312

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
15.102660.19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op een baby door de vader, met bewijsvoering van letsel en deskundigenrapporten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van doodslag op zijn drie maanden oude dochter. De verdachte ontkende zijn betrokkenheid bij de dood van het kind, dat op 6 februari 2017 overleed aan de gevolgen van ernstig hersenletsel, veroorzaakt door een schudtrauma en/of botsende krachtsinwerking. De rechtbank baseerde haar oordeel op deskundigenrapporten die aantoonden dat het letsel niet accidenteel was en dat de verdachte de enige persoon was die als veroorzaker kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van zijn dochter, gezien de aard van de letsels en de omstandigheden waaronder deze waren ontstaan. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes jaar op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De zaak benadrukt de kwetsbaarheid van jonge kinderen en de zware gevolgen van geweld binnen de gezinscontext.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/102660-19 (P)
Uitspraakdatum: 20 januari 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 december 2021 en 12 januari 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum- en plaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.J.A. Colijn en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. van Galen, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primairhij in of omstreeks de periode van 3 februari 2017 tot en met 06 februari 2017 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad zijn, verdachtes, kind [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] ) opzettelijk van het leven heeft beroofd, door (op 3 februari 2017)
- die [slachtoffer] (met beide handen) stevig bij de borst, althans het bovenlichaam vast te pakken en/of vast te houden en/of (de borst) samen te drukken en/of
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] (met kracht) (heen en weer) teschudden en/of
- meermalen die [slachtoffer] op/tegen het hoofd, althans het lichaam te slaan en/of
- anderszins zodanig geweld uit te oefenen op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] dat er (forse) kracht(en) heeft/hebben plaatsgehad op de hersenen,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] op 6 februari 2017 is overleden;
Subsidiairhij in of omstreeks de periode van 3 februari 2017 tot en met 6 februari 2017 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad aan zijn, verdachtes, kind [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten forse zwelling van de hersenen, bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies, hersenweefselversterf, uitgebreide netvliesbloedingen en meerdere ribbreuken,heeft toegebracht, door (op 3 februari 2017)
- die [slachtoffer] (met beide handen) stevig bij de borst, althans het bovenlichaam vast te pakken en/of vast te houden en/of (de borst) samen te drukken en/of
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] (met kracht) (heen en weer) te schudden en/of
- meermalen die [slachtoffer] op/tegen het hoofd, althans het lichaam te slaan en/of
- anderszins zodanig geweld uit te oefenen op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] dat er (forse) kracht(en) heeft/hebben plaatsgehad op de hersenen,
terwijl het feit (op 6 februari 2017) de dood ten gevolge heeft gehad;
Meer subsidiairhij op of omstreeks 3 februari 2017 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad zijn, verdachtes, kind [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] ) heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] (met beide handen) stevig bij de borst, althans het bovenlichaam vast te pakken en/of vast te houden en/of (de borst) samen te drukken en/of
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] (met kracht) (heen en weer) te schudden en/of
- meermalen die [slachtoffer] op/tegen het hoofd, althans het lichaam te slaan en/of
- anderszins zodanig geweld uit te oefenen op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] dat er (forse) kracht(en) heeft/hebben plaatsgehad op de hersenen,
terwijl het feit de dood (op 6 februari 2017) ten gevolge heeft gehad.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op basis van de rapporten van de deskundigen op het standpunt gesteld dat het geconstateerde letsel bij [slachtoffer] is toegebracht en dat dit is ontstaan door een zeer forse krachtsinwerking op het hoofd. Vervolgens heeft zij geconcludeerd dat het de verdachte is geweest die het letsel aan zijn dochter heeft toegebracht en dat de verdachte daarbij voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . De officier van justitie heeft daarom gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen handelingen heeft verricht die de dood van zijn dochter hebben kunnen veroorzaken, noch opzettelijk, noch door onvoorzichtigheid. De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank verzocht de verdachte integraal vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden is voor de conclusie dat het hersenletsel is toegebracht. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat onvoldoende wettig en overtuigend is bewezen dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer] het fatale letsel heeft toegebracht.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 3 februari 2017 wordt [slachtoffer] , de toen drie maanden oude dochter van de verdachte en zijn vriendin [naam 1] , in comateuze toestand opgenomen op de kinder Intensive Care van het Vrije Universiteit medisch centrum (hierna: VUmc). Op basis van nader onderzoek in het ziekenhuis, waaronder scans van het hoofd van [slachtoffer] , worden meerdere subdurale bloedingen in de hersenen geconstateerd en talrijke bloedingen in de netvliezen. Verder volgt uit röntgenologisch onderzoek dat sprake is van meerdere ribfracturen. [slachtoffer] overlijdt uiteindelijk op 6 februari 2017. In het schouwverslag van 6 februari 2017 wordt geconcludeerd dat sprake is van een niet-natuurlijk overlijden en een verdenking van toegebracht schedel-hersenletsel.
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of het letsel aan [slachtoffer] is toegebracht, en zo ja, of dit letsel is toegebracht door de verdachte. De rechtbank zal zich hiervoor richten op de bevindingen van de verschillende deskundigen en de belangrijkste bevindingen in het navolgende bespreken.
Het pathologisch onderzoek
Mede op grond van de voorlopige bevindingen van arts en patholoog (wijlen) [naam 2] op 8 februari 2017, heeft arts en patholoog [naam 3] als deskundige, indertijd werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) op 8 maart 2018 definitief gerapporteerd over het letsel bij [slachtoffer] . Haar bevindingen komen op het volgende neer.
De vastgestelde letsels
Er was bij sectie en neuropathologisch onderzoek sprake van een bloedcollectie onder het harde hersenvlies (subduraal neomembraan) en bloederige zachte hersenvliezen (subarachnoïdaal). Voorts was sprake van beschadiging van uitlopers van zenuwcellen (axonale schade) op de overgang van hersenen naar ruggenmerg en elders in de hersenen. Bij [slachtoffer] zijn voorts meerdere ribbreuken met wisselende histologische ouderdom geconstateerd. Bij beide ogen werden uitgebreide bloedingen in het netvlies geconstateerd in alle kwadranten met betrokkenheid van alle lagen. Bovendien waren er in beide oogzenuwen bloeduitstortingen en was er in de rechteroogzenuw sprake van ijzerkleuring.
Ter terechtzitting heeft de deskundige [naam 3] verklaard dat de bloeding onder het harde hersenvlies (subduraal hematoom) en de schade aan de uitlopers van zenuwcellen (axonale schade) hebben geleid tot de klinische noodsituatie ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
In dit verband verdient het volgende opmerking. In het rapport van de deskundige [naam 3] wordt regelmatig gesproken van letsels die (mogelijk) op verschillende momenten zijn ontstaan dan wel toegebracht. De bespreking daarvan in haar rapport vertoont een zodanige verwevenheid dat de rechtbank bij de weergave ervan niet steeds zich kan beperken tot hetgeen wordt besproken over het meest recente letsel. In het hierna volgende zal bij de weergave van de conclusies van de deskundige dan ook soms sprake zijn van een gecombineerde vermelding van oude en nieuwe letsels. Ter terechtzitting heeft de deskundige er evenwel geen misverstand over laten bestaan dat het recente letsel, dat volgens haar moet zijn toegebracht kort voordat [slachtoffer] de te bespreken klinische verschijnselen vertoonde, het intreden van de dood volledig kan verklaren. Ditzelfde geldt voor het rapport van de deskundige [naam 4] . Vanuit dat perspectief zal de rechtbank het bewijs dan ook waarderen.
De datering van de letsels
Er zijn aanwijzingen voor ten minste twee momenten waarop de bloeduitstortingen in het hoofd zijn ontstaan, te weten een bloeding circa vier dagen voorafgaand aan de ziekenhuisopname, maar deze bloeding kan niet de ziekenhuisopname verklaren, en een bloeding recenter opgelopen dan eerstgenoemde bloeding. Deze laatstgenoemde bloeding is ontstaan kort voorafgaand aan het reanimatiebehoeftig worden en is tevens de oorzaak geweest van het reanimatiebehoeftig worden.
De deskundige heeft met betrekking tot het letsel aan de links achterwaarts gelegen rib geconcludeerd dat deze goed past bij een ouderdom van maximaal enkele dagen voor het overlijden.
De bloeduitstortingen in de netvliezen en in beide oogzenuwen kunnen duiden op een incident voorafgaande aan het reanimatiebehoeftig worden. De deskundige heeft ter terechtzitting verklaard dat de bloedingen hebben geleid tot klinische verschijnselen en dus ongeveer drie dagen voor het overlijden zijn ontstaan.
De mogelijke toedracht van de letsels
De vastgestelde hersenschade is bij leven ontstaan door meervoudig (minimaal twee keer) ingewerkt trauma op het hoofd. Dit letsel past bij niet-accidenteel (toegebracht) letsel, zoals een stomp botsende geweldsinwerking (op het hoofd slaan en/of stompen al dan niet met of tegen structuren) of door het hevig heen en weer schudden (repeterend acceleratie-deceleratie trauma) dan wel een combinatie van beide. Deze letsels zouden ook kunnen passen bij accidenteel (niet toegebracht) hoofdletsel, bijvoorbeeld door een val van grote hoogte (hoog energetisch trauma), maar hier waren in het onderhavige geval geen aanwijzingen voor. Simpele ‘huis- tuin- en keuken ongevallen’ (minimale accidenten) zijn onvoldoende om dergelijk ernstige en fataal verlopende letsels te verklaren.
De vastgestelde ribbreuken zijn volgens de deskundige bij leven ontstaan en op verschillende momenten. Ter terechtzitting is door de deskundige aangevuld dat op grond van de bevindingen geconcludeerd kan worden dat dit ten minste op twee momenten is geweest, mogelijk meer. Enkel de breuk aan de rib die links achterwaarts was gelegen, was gezien de ouderdom goed passend bij het incident dat heeft geleid tot het onwel worden. Deze ribbreuk is ontstaan door een hevige geweldsinwerking, zoals door het stevig vasthouden aan de romp met voor-achterwaartse compressie dan wel door het stevig vasthouden/hevige schuddende/comprimerende/trekkende bewegingen aan de romp dan wel door meervoudige stomp botsende geweldsinwerking zoals slaan of vallen van een hoogte. Een dergelijke ribbreuk links achterwaarts gelegen kan doorgaans niet door reanimatie worden verklaard.
Het ontstaansmechanisme van bloeduitstortingen in de oogbollen en de oogzenuwen is niet duidelijk, maar het is waarschijnlijk dat mechanische krachten tijdens heftig, repeterend acceleratie-deceleratie/impacttrauma dergelijke letsels in de netvliezen en/of oogzenuwen veroorzaken.
Concluderend stelt de deskundige [naam 3] dat de aard en de combinatie van de bevindingen aan het hoofd, de ribben, de ogen en oogzenuwen, en het uitblijven van enige andere verklaring voor het ontstaan van de letsels/bevindingen (geen val van hoogte, geen ziekelijke afwijkingen), duiden op herhaaldelijk toegebrachte letsels, ontstaan op ten minste twee momenten (waarbij het laatste moment kort voor de opname in het ziekenhuis is geweest). Er is bij aanvullende onderzoeken en tijdens de klinische opname, geen andere oorzaak voor het ontstaan van bovengenoemde letsels gebleken. Zoals hiervoor reeds gememoreerd, is, blijkens de verklaring van de deskundige ter terechtzitting, het op 3 februari 2017 ontstane letsel op zichzelf beschouwd de oorzaak geweest van het intreden van de dood van [slachtoffer] . De eerder ontstane letsels, hoewel mogelijk ook anders dan door een ongeluk toegebracht, hebben in de keten van gebeurtenissen die hebben geleid tot de dood geen invloed gehad.
Het medisch-forensisch onderzoek
Door [naam 4] , forensisch arts KNMG bij het NFI, is een medisch forensisch onderzoek verricht. De deskundige heeft hiertoe alle relevante medische gegevens, sectiebevindingen en processen-verbaal bestudeerd en forensisch geïnterpreteerd. In de kern genomen houden zijn bevindingen het navolgende in.
Hersenletsel
Het ernstige hersenletsel bij [slachtoffer] was de oorzaak van de bewusteloosheid met afwezige reflexen, benodigde beademing en uiteindelijk het overlijden. Met de geconstateerde hersenschade was het niet mogelijk om normaal te functioneren. De schade aan de zenuwuitlopers wijst erop dat er forse krachten moeten hebben plaatsgehad op de hersenen, waarbij die forse krachten een logische oorzaak zijn van het hersenletsel. Waar medische oorzaken op basis van het klinisch beeld en de uitslagen van onderzoeken al erg onaannemelijk lijken, hoeven ze bij [slachtoffer] feitelijk niet overwogen te worden omdat de schade in de hersenen na haar overlijden neuropathologisch geduid kan worden als een gevolg van forse uitwendige krachten.
De deskundige concludeert dat het geconstateerde hersenletsel met schade aan de zenuwuitlopers veel waarschijnlijker is bij accidentele of niet-accidentele substantiële krachtsinwerkingen, dan bij een medische oorzaak.
Bloeduitstorting onder het harde hersenvlies
Bloedingen onder het harde hersenvlies ontstaan als de zogenaamde ankervenen of brugvenen (af)scheuren. De ankervenen, die het bloed afvoeren dat de hersenen van zuurstof en voedingsstoffen heeft voorzien, kunnen (af)scheuren als de schedel en de hersenen ten opzichte van elkaar bewegen of als de ankervenen worden opgerekt door verplaatsing van de hersendelen. Zo kunnen de ankervenen scheuren als sprake is van herhaalde voor-achterwaartse (en waarschijnlijk ook rotatoire) bewegingen van het hoofd. Een dergelijk mechanisme kan optreden bij heftig repeterend acceleratie-deceleratie trauma (zoals bij een schudincident) of bij forse impact (botsend geweld op of tegen het hoofd), of bij de combinatie van beide. Hierbij is veel kracht nodig. Krachten die ontstaan bij vallen van beperkte hoogte (1 tot 2 meter) en bij gebruikelijke huis- tuin- en keukenongevallen zijn onvoldoende voor het oplopen van een bloeding onder het harde hersenvlies. Na onderzoek is gebleken dat de bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies geen medische oorzaak hebben.
De deskundige concludeert dat de aangetroffen bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies afzonderlijk bezien veel waarschijnlijker zijn bij een zeer fors contacttrauma, bij een heftig schudincident, of bij een combinatie van beide, dan bij een medische oorzaak en/of een val van beperkte hoogte en/of normaal uitgevoerde verzorgingshandelingen.
Oogheelkundige bevindingen
Fysieke krachten die door acceleratie en deceleratie ontstaan, zoals door een heftig schudincident of door forse impact op of tegen het hoofd, leiden geregeld tot netvliesbloedingen. Een toenemende uitgebreidheid zoals bij [slachtoffer] het geval was (in meerdere netvlieslagen en verspreid over het gehele netvlies) is daarbij in toenemende mate gecorreleerd met een niet-accidentele oorzaak. In zeldzame gevallen zouden accidentele valpartijen de oorzaak kunnen zijn, maar dan zijn de netvliesbloedingen veelal eenzijdig, gelokaliseerd en oppervlakkig. Na onderzoek zijn er geen medische oorzaken gevonden voor de oogheelkundige bevindingen. Geringere krachten, zoals valpartijen vanaf kleine hoogte, zijn niet passend bij de uitgebreidheid van de netvliesbloedingen.
De deskundige concludeert dat de uitgebreide netvliesbloedingen, in combinatie met de plooien in het netvlies en de bloeduitstortingen in de oogzenuwen zeer veel waarschijnlijker zijn bij een contacttrauma, bij schudden, of bij een combinatie van beide, dan bij een accidenteel trauma of bij een medische aandoening.
Ribbreuken
Bij [slachtoffer] werden tien ribbreuken geconstateerd. Enkel de ribbreuk van de rib links achterwaarts gelegen had een ouderdom van maximaal enkele dagen. Ribbreuken ontstaan nooit bij het vastpakken van kinderen in normale omgangssituaties. Voor het ontstaan van een ribbreuk is een aanzienlijke hoeveelheid kracht nodig. Compressie in voor-achterwaartse richting geeft aanleiding tot breuken zijwaarts en/of achterwaarts van ribben. De combinatie van breuken kan niet zijn ontstaan bij de geboorte. Bovendien is uit onderzoek gebleken dat bij [slachtoffer] geen sprake is geweest van een botziekte. Een ribbreuk aan een rib achterwaarts gelegen kan niet het gevolg zijn van hartmassage in het kader van reanimatiehandelingen.
De rechtbank overweegt dat het bij de waardering van het bewijs uitsluitend betekenis toekent aan hetgeen door de deskundige is betoogd over de recente ribbreuk. De deskundigen hebben in het kader van de beoordeling van de letsels immers ook zelf verklaard dat de oudere letsels geen rol hebben gespeeld in de verklaring die zij hebben gegeven voor de dood van [slachtoffer] .
Combinatie van bevindingen
Er zijn geen medische aandoeningen geconstateerd die de combinatie van bevindingen kunnen verklaren. De geconstateerde letsels zijn niet ontstaan door eigen toedoen of gedragingen van [slachtoffer] , bij gebruikelijke verzorgingshandelingen, of bij de bevalling.
De deskundige concludeert dat de combinatie van bevindingen zeer veel waarschijnlijker is bij een heftig schudincident en/of forse impact tegen het hoofd dan bij een eenvoudige val tot 150 cm hoogte, bij een medische aandoening, bij gebruikelijke verzorgingshandelingen en/of bij de geboorte.
De datering van de letsels
Op basis van studies naar de tijdsduur tussen een traumatisch incident en het ontstaan van klinische verschijnselen bij toegebracht ernstig schedelhersenletsel, kan worden geconcludeerd dat het traumatische incident enkele seconden voor het ontstaan van de klinische verschijnselen moet hebben plaatsgevonden. Bovendien wordt aangenomen dat bij een kind dat direct na het ontstaan van hersenletsel gezond en normaal functioneert, het bijzonder onwaarschijnlijk is dat in latere instantie zonder nieuw incident alsnog ernstig hersenletsel wordt geconstateerd. Het zeer ernstig beschadigde brein waarmee niet normaal gefunctioneerd kan worden, ondersteund door de neuropathologische beoordeling van in elk geval ook vers bloed onder het harde hersenvlies, wijst op het ontstaan van het letsel juist vóór een moment dat [slachtoffer] reanimatiebehoeftig is geworden.
Contra-expertise
Op verzoek van de verdediging is een contra-expertise verricht door [naam 5] , forensisch patholoog bij het Centrum voor Gerechtelijke Geneeskunde van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen. De deskundige heeft zijn bevindingen neergelegd in het door hem uitgebrachte rapport van 20 juli 2020 en deze houden het volgende in.
De deskundige sluit zich aan bij de conclusies van de deskundigen van het NFI. Hij concludeert dat de geconstateerde hersenschade bij [slachtoffer] moet zijn veroorzaakt door een incident onmiddellijk vóór het optreden van de klinische symptomen. De vastgestelde constellatie van letsels heeft geen aanwijsbare medische oorzaak anders dan trauma. Samengevat kunnen een schudincident, een schud-/impactincident alsook een hevig impactincident de vastgestelde constellatie van klinische en pathologische bevindingen veroorzaken en verklaren.
Tussenconclusie van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de genoemde deskundigenrapportages op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Op grond van de rapporten en de gegeven toelichting ter zitting door de deskundigen [naam 3] en [naam 4] , is de rechtbank van oordeel dat de conclusies van de deskundigen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijke motivering. De rechtbank neemt deze conclusies dan ook over.
Op basis van deze rapporten stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van zeer ernstig hersenletsel dat bij leven, op een moment dat is gelegen kort vóór het ontstaan van de coma en de uitval van reflexen op 3 februari 2017, is ontstaan. Er zijn geen medische of andere oorzaken, voortvloeiend uit de medische voorgeschiedenis en de gang van zaken tijdens de geboorte, die dit letsel kunnen verklaren. Evenmin kan het letsel verklaard worden door milde of beperkte krachtsinwerkingen dan wel andere ‘huis- tuin- en keuken ongevallen’. Het geconstateerde letsel is ook niet ontstaan bij gebruikelijke verzorgingshandelingen. Uit het dossier is evenmin gebleken dat [slachtoffer] betrokken is geweest bij een incident met een hoog energetisch trauma, zoals bijvoorbeeld een val van grote hoogte of een ernstig verkeersongeval.
Door de verdachte is geen andere verklaring gegeven voor het geconstateerde letsel bij [slachtoffer] , dan dat hij haar al twee keer eerder zou hebben moeten reanimeren en [slachtoffer] daarvoor de laatste keer ook is opgenomen in het ziekenhuis. Uit het dossier blijkt dat dit op 12 januari 2017 is geweest, drie weken voor het tenlastegelegde feit. Er is toen geen hersenscan gemaakt, waardoor destijds mogelijk een diagnose is gemist, aldus de verdachte.
De rechtbank acht dit niet aannemelijk. In de eerste plaats is onderzocht of het geconstateerde letsel past bij eventuele medische aandoeningen. Dit is niet het geval gebleken. Bovendien is door de deskundigen geconcludeerd dat het traumatische incident zeer kort voor het ontstaan van de klinische verschijnselen moet hebben plaatsgevonden. Daarnaast is door deskundige [naam 4] er op gewezen dat mag worden aangenomen dat bij een kind dat direct na het ontstaan van hersenletsel gezond en normaal functioneert, het bijzonder onwaarschijnlijk is dat in latere instantie zonder nieuw incident alsnog ernstig hersenletsel wordt geconstateerd.
De rechtbank concludeert dan ook dat [slachtoffer] om het leven is gekomen door niet-accidenteel, ofwel toegebracht hersenletsel passend bij een schudtrauma (het hevig heen en weer schudden, repeterend acceleratie-deceleratie trauma) en/of door stomp (botsende) krachtsinwerking.
Dit hersenletsel is ontstaan na het laatste moment van normaal functioneren van [slachtoffer] en zeer kort voorafgaand, namelijk enkele seconden, aan het ontstaan van de klinische verschijnselen bij [slachtoffer] en het reanimatiebehoeftig worden.
De betrokkenheid van de verdachte
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte verantwoordelijk is geweest voor het toebrengen van het bij [slachtoffer] vastgestelde letsel dat tot haar dood heeft geleid.
Bij de beantwoording van deze vraag zijn de verklaringen van de verdachte en diens partner, de moeder van [slachtoffer] , van groot belang. Deze verklaringen houden in de kern in dat de verdachte op 3 februari 2017 omstreeks 18:00 uur is opgestaan na een nachtdienst en naar beneden is gegaan. [slachtoffer] zat op dat moment beneden in haar wipstoeltje. De partner van de verdachte is naar de supermarkt gegaan voor een boodschap en de huisgenoot van de verdachte zat boven in zijn slaapkamer. De verdachte heeft [slachtoffer] uit haar wipstoeltje gehaald en heeft met haar gespeeld. Hij zag op enig moment bij [slachtoffer] een snottebel en wilde met haar naar boven gaan om haar neusje schoon te maken. Hij passeerde op de gang zijn partner die op dat moment thuis kwam van de supermarkt. Zij heeft toen geen bijzonderheden gezien bij [slachtoffer] . Toen de partner van de verdachte na de boodschappen te hebben uitgepakt boven kwam, zag zij dat het niet goed ging met [slachtoffer] en schreeuwde zij van paniek. De huisgenoot kwam toen uit zijn kamer en belde direct 112. De verdachte is [slachtoffer] gaan reanimeren. Op de terechtzitting heeft de verdachte deze gang van zaken bevestigd.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de verdachte op 3 februari 2017 vlak voor het moment dat [slachtoffer] onwel werd, zich als enige in de nabijheid van [slachtoffer] heeft bevonden. Aangezien de veroorzakende krachtsinwerking vlak voor de acute verandering van het neurologisch functioneren van [slachtoffer] plaatsgevonden moet hebben, na het laatste moment van normaal functioneren en enkele seconden voorafgaand aan het reanimatiebehoeftig worden, concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte het bij [slachtoffer] vastgestelde fatale letsel heeft veroorzaakt. Voor zover de verdediging heeft beoogd te betogen dat niet kan worden uitgesloten dat de partner van de verdachte het letsel heeft toegebracht, is de rechtbank van oordeel dat dit scenario op grond van de hierboven aangehaalde verklaringen wel kan worden uitgesloten. Zowel de verdachte als zijn partner verklaart immers dat het de verdachte is geweest die als enige bij [slachtoffer] was op het moment dat zij onwel werd. Van enige interactie tussen de partner van de verdachte en [slachtoffer] is geen sprake meer geweest tussen het moment waarop zij het huis verliet om boodschappen te gaan doen en het moment waarop zij in de slaapkamer samen met de verdachte vaststelde dat [slachtoffer] er slecht aan toe was.
In het licht van de hiervoor gedane vaststellingen moet in het midden blijven op welk moment en op welke plaats de verdachte de fatale handelingen heeft verricht. Rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat dit is gebeurd in de woonkamer, kort voordat de verdachte met [slachtoffer] naar boven liep, of in de slaapkamer boven. Dit onderscheid is niet van betekenis voor de bewijsbeslissing.
Opzet
De rechtbank stelt evenals de officier van justitie voorop dat op grond van de bewijsmiddelen niet is vast komen te staan dat de verdachte de intentie had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Vol opzet kan daarom niet worden bewezen. De vraag die vervolgens voorligt is of de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Volgens vaste jurisprudentie is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval de dood – aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens (bewust) heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Of de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat een jonge baby als [slachtoffer] bijzonder kwetsbaar is. Bij de omgang met een baby is behoedzaamheid geboden. Dit impliceert dat er een reële kans bestaat dat het krachtig schudden van het hoofd en/of impacttrauma op het hoofd, met als gevolg schade aan de hersenen, kan leiden tot de dood van een baby.
[slachtoffer] , een baby van drie maanden oud, is komen te overlijden door zeer ernstig hersenletsel. Dit letsel kan slechts zijn toegebracht door het veroorzaken van een heftig trauma waarbij op enigerlei wijze sprake is geweest van hevige krachtsinwerking of geweld. Vanwege de ontkennende proceshouding van de verdachte is het onduidelijk gebleven welke handelingen door de verdachte precies zijn verricht. Ondanks uitnodigingen van de rechtbank aan de verdachte of hij zich gedragingen kan herinneren die mogelijk tot dit fatale resultaat kunnen hebben geleid, heeft hij daarvan geen enkele indicatie gegeven.
Bij die stand van zaken legt het eindresultaat, zoals dat is beoordeeld door de deskundigen, in doorslaggevende zin gewicht in de schaal bij de bewijswaardering. Vast staat, zo volgt uit de eerdergenoemde rapporten, dat er aanzienlijke kracht op [slachtoffer] is uitgeoefend. De deskundige [naam 4] heeft in zijn rapport verwezen naar een studie waaruit blijkt dat het toebrengen van hersenletsel bij kleine kinderen door middel van schudden en/of impact dusdanig heftig is, dat getuigen de handeling direct als gevaarlijk zouden kwalificeren. Ter terechtzitting heeft de deskundige daaraan toegevoegd dat uit die studie blijkt dat buitenstaanders de handelingen die kunnen leiden tot ernstig hersenletsel zoals bij [slachtoffer] geconstateerd, als zeer gewelddadig bestempelen. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom het uitoefenen van een aanzienlijke kracht in enigerlei vorm op een baby van drie maanden oud naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het – behoudens contra-indicaties, waarvan hier niet is gebleken – niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] door zijn handelen zou komen te overlijden. Van zodanige gedragingen, waarbij in het midden moet blijven waarin deze hebben bestaan, moet op grond van de bewijsmiddelen, sprake zijn geweest.
Eindconclusie van de rechtbank
Op grond van de redengevende inhoud van bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen en hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank komt derhalve tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde doodslag.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 3 februari 2017 tot en met 06 februari 2017 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad zijn, verdachtes, kind [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] ) opzettelijk van het leven heeft beroofd, door op 3 februari 2017 zodanig geweld uit te oefenen op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] dat er forse krachten hebben plaatsgehad op de hersenen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op 6 februari 2017 is overleden.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft hierbij rekening gehouden met een strafvermindering van één jaar in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank verzocht de verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten. Hij heeft geen standpunt ingenomen over de strafmaat in geval van een bewezenverklaring.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het opzettelijk veroorzaken van de dood van een baby stelt het voorstellings- en inlevingsvermogen op de proef, ook van de rechter. Dit geldt mogelijk in nog sterkere mate als de dader één van de ouders van de baby is. De rechtbank heeft de verdachte op verschillende wijzen uitgenodigd om terug te blikken en gedragingen aan te duiden die, in het licht van de volgens de deskundigen benodigde kracht en werking, mogelijk de doodsoorzaak zijn geweest. Hij is daarop niet ingegaan en heeft elke vorm van gewelds- of krachtsuitoefening ontkend. Dat heeft geleid tot de onontkoombare bewijsbeslissing zoals in het voorgaande is verantwoord.
De proceshouding van de verdachte moet onbevredigend zijn voor de betrokkenen en laat hen met veel vragen achter. Maar het brengt ook met zich dat de rechtbank in de sleutel van de straftoemeting uitgaat van een ernstig levensdelict, gepleegd op een zeer kwetsbaar en afhankelijk slachtoffer.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het doden van zijn dochter [slachtoffer] door hevig geweld op haar uit te oefenen. Hierdoor heeft [slachtoffer] ernstige hersenschade opgelopen en is zij ten gevolge daarvan na enkele dagen overleden in het ziekenhuis. [slachtoffer] is drie maanden oud geworden. Zij had haar hele leven nog voor zich en dat leven is haar door het handelen van haar eigen vader ontnomen. De verdachte heeft geen opening van zaken gegeven over wat er zich op de momenten voor het overlijden van [slachtoffer] heeft afgespeeld. Hierdoor laat de verdachte niet alleen de rechtbank, maar – belangrijker nog – ook zijn naasten in het ongewisse over wat er met [slachtoffer] is gebeurd en in welke gemoedstoestand de verdachte verkeerde toen hij de fatale handelingen verrichtte. Het overlijden van [slachtoffer] brengt vanzelfsprekend in de naaste omgeving groot verdriet met zich, maar ook de samenleving ondervindt een schok en ervaart bij een dergelijk feit gevoelens van verontwaardiging.
Het recht op leven behoort tot de meest fundamentele rechten die in onze rechtsorde dienen te worden beschermd. Het aan iemand opzettelijk het leven ontnemen rechtvaardigt enkel een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf, met het oog op normmarkering en norminprenting.
De rechtbank weegt bij de strafoplegging in matigende zin mee dat de verdachte het verlies van zijn dochter en zijn aandeel daarin zijn verdere leven met zich mee zal moeten dragen. Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte een jong gezin heeft dat van hem afhankelijk is. Tot slot weegt de rechtbank het tijdsverloop in deze zaak, als zelfstandige factor, los van de overschrijding van de redelijke termijn, in strafmatigende zin mee. De verdachte en zijn partner hebben immers bijna vijf jaren in onzekerheid moeten leven wat betreft de strafrechtelijke gevolgen van de dood van hun dochter.
De rechtbank weegt anderzijds in strafverzwarende zin mee dat [slachtoffer] volkomen afhankelijk was van het handelen van haar vader aan wie op dat moment de zorg voor haar was toevertrouwd. De verdachte diende als vader [slachtoffer] bij uitstek zorg en bescherming te bieden.
Kijkend naar de persoon van de verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de verdachte – blijkens het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 29 december 2020 – niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. In het strafblad van de verdachte zijn daarom geen strafverzwarende omstandigheden gelegen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren een passende sanctie is.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt echter vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in dit geval is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Gelet op de ingewikkeldheid van onderhavige zaak mede ten gevolge van het inschakelen van meerdere deskundigen, is de maatstaf naar het oordeel van de rechtbank in dit geval in totaal tweeënhalf jaar. De op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is in de onderhavige zaak aangevangen op 13 februari 2017, zijnde de datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld en hij redelijkerwijs kon verwachten dat tegen hem strafrechtelijke vervolging zou worden ingesteld. Nu de rechtbank na bijna vijf jaren, te weten op 20 januari 2022, vonnis wijst, is de redelijke termijn van berechting met bijna tweeënhalf jaar overschreden.
Met deze overschrijding van de redelijke termijn houdt de rechtbank rekening in die zin dat zij in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren zal opleggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het volgende wetsartikel is van toepassing:
artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
zes (6) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. A.H.A. van Roessel en mr. A. Harteveld,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 januari 2022.