ECLI:NL:RBNHO:2022:3119

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
9426987 / EJ VERZ 21-294
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een gezamenlijk verzoek om vast te stellen of samenwerking tussen Merz Pharmaceutical GmbH en UMA Academy B.V. als gunstbetoon kwalificeert onder de Geneesmiddelenwet

In deze zaak hebben de rechtspersonen Merz Pharmaceutical GmbH en UMA Academy B.V. gezamenlijk een verzoek ingediend bij de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland. Het verzoek was gebaseerd op artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en had als doel vast te stellen of hun beoogde samenwerking, waarbij UMA Academy cursussen zou geven aan niet-Nederlandse artsen over het gebruik van producten van Merz, als gunstbetoon in de zin van de Geneesmiddelenwet kan worden gekwalificeerd. De kantonrechter heeft op 31 maart 2022 uitspraak gedaan en geoordeeld dat partijen niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek, omdat er tussen hen geen geschil bestaat. De kantonrechter lichtte toe dat het verzoek niet voldoet aan de vereisten van artikel 96 Rv, aangezien dit artikel alleen van toepassing is op zaken waarin een geschil bestaat dat ter vrije bepaling van partijen staat.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 februari 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de partijen het eens zijn over de inhoud van de samenwerkingsovereenkomst en dat zij een oordeel van de kantonrechter willen over de toelaatbaarheid van deze overeenkomst onder de Geneesmiddelenwet. De kantonrechter heeft echter geconcludeerd dat het verzoek niet kan worden behandeld in het kader van artikel 96 Rv, omdat het gaat om een bestuursrechtelijke vraag die niet onder de civiele rechtsgang valt. De kantonrechter heeft de partijen erop gewezen dat zij beter een verzoek om een 'legal opinion' bij de Inspectie Gezondheidszorg hadden kunnen indienen.

De beslissing van de kantonrechter was dat het gezamenlijk verzoek niet-ontvankelijk werd verklaard, en dat de proceskosten tussen partijen werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van een daadwerkelijk geschil tussen partijen voor de toepassing van artikel 96 Rv en de scheiding tussen civiel- en bestuursrechtelijke vragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./repnr.: 9426987 / EJ VERZ 21-294
Uitspraakdatum: 31 maart 2022
Beschikking van de kantonrechter na verzoek op grond van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
de rechtspersoon naar Duits recht
MERZ PHARMACEUTICAL GMBH,
gevestigd te Frankfurt am Main, Duitsland
verder te noemen: Merz
gemachtigde: mr. J.J. Rijken
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UMA ACADEMY B.V.,
gevestigd te Amsterdam
verder te noemen: UMA Academy
gemachtigde mr. T. van der Windt
De zaak in het kort
Partijen zijn voornemens om een samenwerking met elkaar aan te gaan. Op grond van deze samenwerking zal UMA Academy cursussen geven aan niet-Nederlandse artsen in het buitenland over het gebruik van producten van Merz. Partijen hebben de kantonrechter gezamenlijk verzocht om vast te stellen of hun beoogde samenwerking gunstbetoon is in de zin van de Geneesmiddelenwet. Voor zover dit het geval is en het binnen de uitzonderingskaders van de Geneesmiddelenwet valt, willen partijen weten of de dagvergoeding die zij voor ogen hebben redelijk is. De kantonrechter oordeelt dat deze procedure zich er niet voor leent om op het gezamenlijk verzoek van partijen te kunnen beslissen. Tussen partijen bestaat geen geschil. De kantonrechter verklaart partijen niet- ontvankelijk in hun verzoek.

1.Het procesverloop

1.1.
Partijen hebben zich gezamenlijk tot de kantonrechter gewend met een verzoek om op grond van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een beslissing te geven.
1.2.
Op 3 februari 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij was namens Merz alleen haar gemachtigde aanwezig. Voor UMA Academy waren de heer [rr] (hierna: [rr] ) en de heer [ss] (adviseur van [rr] ) aanwezig, eveneens vergezeld door de gemachtigde. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter partijen verzocht aanvullende stukken te overleggen. Op 24 februari 2022 zijn deze stukken ontvangen, vergezeld van een aangepaste toelichting op het gemeenschappelijk verzoek.

2.De feiten

2.1.
[rr] is een cosmetisch arts die is gepromoveerd op dermale fillerbehandelingen. Naast zijn praktijk als cosmetisch arts is [rr] ook (indirect) enig aandeelhouder van UMA Academy. Dit is een onderneming die zich onder meer richt op het geven van onderwijs aan cosmetisch artsen. Onder andere [rr] voert deze activiteiten uit.
2.2.
Merz is een farmaceutisch bedrijf met producten voor medisch-cosmetisch gebruik. Merz geeft ook opleidingen met als doel om niet-Nederlandse artsen in het buitenland op te leiden in het juiste en complicatievrije gebruik van producten van Merz.
2.3.
Merz en UMA Academy hebben het voornemen om een samenwerking aan te gaan. Op grond van deze samenwerking zal UMA Academy voor Merz trainingen als bedoeld onder 2.2. geven aan voornamelijk buitenlandse artsen in het buitenland, waarbij producten van Merz worden gebruikt.
2.4.
In verband met de voorgenomen samenwerking hebben partijen een concept overeenkomst opgesteld, getiteld de “Master Agreement Expert” (hierna: de overeenkomst). In de overeenkomst is voor zover hier van belang onder meer het volgende bepaald:
Preamble(…)
Whereas Merz finds it of the utmost importance to train doctors to use Merz’ products in a proper way at peer group events and scientific symposia;
Whereas Merz does not intend to sell any of its products to CONTRACTOR, nor does it expect from CONTRACTOR that it encourages others to buy products from Merz.
(…)
1.1
The subject of the Agreement is to establish the terms and conditions under which CONTRACTOR will consult and give advice in the field of aesthetics/dermatology at certain events like e.g. Advisory Board Meetings or on a continuous basis for a certain project of MERZ, and/or be engaged as a scientific speaker at peer group events, such a scientific symposia and medical-professional education (hereinafter referred to as “Services”).
Specific Services under this Agreement will be mutually agreed upon by the Parties and implemented through separate, specific letter agreement entered into by the Parties under the Agreement (substantially in the form as attached as Annex 1 to this Agreement) (hereinafter referred to as “Letter Agreement”). Each letter Agreement is hereby incorporated into this Agreement by this reference. The Letter Agreement will be initially generated by Merz and shall only become effective upon execution by each Party.”
(…)
Payment
4.1
As compensation for the Services rendered and transfer of rights as set forth in section 7, as well as all costs and expenses for administration, telecommunications, shipping and reproduction costs, Merz shall pay CONTRACTOR EURO * plus VAT, if any (…)”

3.Het gezamenlijk verzoek

3.1.
Partijen hebben aan de kantonrechter verzocht om op grond van artikel 96 Rv vast te stellen of
( i) de samenwerkingsafspraken tussen Merz en UMA Academy vallen onder de definitie van gunstbetoon [1] en – voor zover dat zo zou zijn –
( ii) dat een dagvergoeding van EUR 7.500,-- een redelijke vergoeding is voor UMA Academy voor de te verrichten werkzaamheden.
3.2.
Primair voeren partijen aan dat de tussen hen beoogde samenwerking geen gunstbetoon is, maar een zakelijke dienstverlening. Merz contracteert UMA Academy namelijk niet met het doel om [rr] of andere arts-trainers te bewegen de producten van Merz meer te gebruiken, maar met het doel om buitenlandse artsen in het buitenland op te leiden in het goed gebruik van producten van Merz.
3.3.
Subsidiair voeren partijen aan dat, voor het geval er wel sprake zou zijn van gunstbetoon, het gunstbetoon alsnog is toegestaan omdat het onder de uitzonderingskaders van artikel 94 van de Geneesmiddelenwet valt. Als gevolg hiervan dient er op basis van de toetsingskaders (de Beleidsregels gunstbetoon Geneesmiddelenwet (de Beleidsregels) en de Gedragscode Geneesmiddelenwet (de Gedragscode)) te worden bepaald wat een redelijke vergoeding is voor de werkzaamheden. Partijen zijn het erover eens dat vergoeding van
€ 7.500 per dag redelijk is en valt binnen de bandbreedte dat de vergoeding niet te hoog is maar niet te laag voor de specifieke diensten van de beroepsbeoefenaar. Daarbij wordt erop gewezen dat de cosmetische geneeskunde plaatsvindt in een daadwerkelijke marktomgeving (zonder tarief regulering) en anders is dan de ‘reguliere’ geneeskunde die wordt uitgeoefend door beroepsbeoefenaars zoals bedoeld in de Gedragscode en waar wel tariefregulering geldt door de Nederlandse Zorgautoriteit.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat partijen niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek, omdat het verzoek niet voldoet aan de vereisten van artikel 96 Rv. De kantonrechter licht dit als volgt toe.
4.2.
Partijen hebben hun gezamenlijk verzoek gebaseerd op artikel 96 Rv. Dit artikel luidt als volgt:

1. In alle zaken die slechts rechtsgevolgen betreffen die ter vrije bepaling van partijen staan, kunnen zij zich samen tot een kantonrechter van hun keuze wenden en zijn beslissing inroepen. Het geding wordt gevoerd op de wijze als door de kantonrechter bepaald.
2. Indien slechts een van partijen zich tot de kantonrechter wendt voor toepassing van het eerste lid, wordt aan haar keuze slechts gevolg gegeven indien alle andere partijen de kantonrechter berichten dat zij instemmen met deze keuze.
4.3.
In de toelichting van Tekst en Commentaar op artikel 96 Rv is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:

Krachtens dit artikel hebben partijen de mogelijkheid om (al dan niet gezamenlijk) hun geschil voor te leggen aan de kantonrechter van hun keuze. Het betreft een vorm van (omgekeerde) prorogatie (vergelijk art. 329 voor prorogatie bij het gerechtshof). Deze keuzemogelijkheid ziet op zaken die anders zouden worden behandeld en beslist door een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de rechtbank. […] De mogelijkheid van prorogatie is beperkt tot zaken die slechts rechtsgevolgen betreffen die ter vrije bepaling van partijen staan. [2]
4.4.
Uit de hierboven genoemde citaten blijkt dat artikel 96 Rv partijen de mogelijkheid geeft om zich na een tussen hen gerezen geschil gezamenlijk dan wel eenzijdig – met latere instemming van alle partijen - tot een kantonrechter naar keuze te wenden, waarbij de kantonrechter bepaalt hoe het geding wordt gevoerd. Dat kan zijn in afwijking van wettelijke voorschriften. De bepaling geldt alleen wanneer het gaat om geschillen waarvan de rechtsgevolgen ter vrije bepaling van partijen staan. De keuzemogelijkheid is bedoeld voor handelszaken die volgens de wettelijke regels geen kantonzaken zijn.
Geen geschil
4.5.
De kantonrechter stelt vast dat partijen, zoals uit de toelichting op het verzoek ook blijkt, onderling geen geschil hebben. Zij zijn het eens over de inhoud van de samenwerkingsovereenkomst die zij onderling willen sluiten. Ook zijn zij het eens over de uitleg en de strekking van die overeenkomst.
4.6.
Begrijpt de kantonrechter partijen goed, dan willen zij een oordeel van de kantonrechter of de samenwerkingsovereenkomst niet in strijd is of komt met – kort gezegd – de Geneesmiddelenwet. Eigenlijk willen zij van de kantonrechter een soort “legal opinion” over de toelaatbaarheid van de beoogde samenwerkingsovereenkomst. Het oordeel van de kantonrechter zou partijen kunnen sterken in de vraag of het geoorloofd is de bedoelde overeenkomst met elkaar te sluiten. Tijdens de mondelinge behandeling is aan partijen gevraagd waarom zij het concept niet hebben voorgelegd (als een soort “ruling”) aan de Inspectie Gezondheidszorg, de instantie die met het toezicht op de naleving van de Geneesmiddelenwet is belast. Daarop is geantwoord dat daarover wel is nagedacht, maar dat de indruk was dat de Inspectie daaraan niet mee wil werken, maar ook dat een eventueel oordeel te lang op zich zou laten wachten.
4.7.
De kantonrechter is van oordeel dat de procedure als bedoeld in artikel 96 Rv zich evenwel niet leent voor het afgeven van een “legal opinion”, die erop neerkomt dat de kantonrechter moet toetsen of de tussen partijen gemaakte afspraken, waarover geen geschil is, in overeenstemming zijn met de Geneesmiddelenwet.
Bestuursrechtelijke vraag
4.8.
In dit geval is de Inspecteur Gezondheidszorg de toezichthoudende instantie. Indien de Inspecteur van oordeel mocht zijn dat de beoogde samenwerkingsovereenkomst tussen partijen in strijd is met artikel 94 Geneesmiddelenwet dan kan hij op grond van artikel 101 van die wet een bestuurlijke boete opleggen. Indien verzoekers het daarmee niet eens zijn dan kunnen zij tegen dat besluit bezwaar en beroep instellen op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht. Anders gezegd: de vraag of de overeenkomst in overeenstemming is met de Geneesmiddelenwet is een bestuursrechtelijke vraag en niet een civielrechtelijke vraag. De kantonrechter verwijst naar enkele uitspraken van de bestuursrechter waarbij aan de orde was of er sprake was van gunstbetoon in de zin van de Geneesmiddelenwet (Rechtbank Limburg 29 november 2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:9337; Raad van State 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3950:)
.Ook om die reden is de kantonrechter van oordeel dat het verzoek van partijen zich niet leent voor beoordeling in het kader van artikel 96 Rv. Dat artikel dient naar zijn bedoeling en strekking betrekking te hebben op een civiel geschil. Het gaat immers om een bepaling in het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor het beantwoorden van een mogelijk bestuursrechtelijk vraag is artikel 96 Rv dan ook niet de aangewezen weg. De kantonrechter acht zich daarvoor niet bevoegd.
Conclusie
4.9.
Op grond van het voorgaande zal het gezamenlijk verzoek dan ook niet ontvankelijk worden verklaard. Om partijen richting te geven wordt het volgende ten overvloede overwogen.
Ten overvloede
4.10.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat op basis van de stukken die partijen tot nu toe aan de kantonrechter hebben voorgelegd en de informatie die partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben gegeven partijen er rekening mee dienen te houden dat de Inspecteur Gezondheidszorg van oordeel zou kunnen zijn dat de beoogde samenwerking valt onder de ruime definitie van het begrip gunstbetoon.
4.11.
Wat betreft een eventuele toetsing van een redelijke beloning is in ieder geval van belang dat de aard en omvang van de geleverde diensten duidelijk zijn en de vergoeding die daartegenover staat. De kantonrechter vraagt zich af in hoeverre er op basis van de versie van overgelegde overeenkomst, die een algemene raamovereenkomst lijkt te zijn zonder benoeming van specifieke diensten en daartegenover staande vergoedingen, kan worden getoetst in hoeverre hieraan is voldaan. De kantonrechter kan zich voorstellen dat de Inspecteur van de Gezondheidszorg daar nog nadere vragen over heeft.
4.12.
Los van het voorgaande is het de vraag of, gelet op de omstandigheden dat Merz is gevestigd in het buitenland, de cursussen hoofdzakelijk in het buitenland zullen worden gegeven en Duits recht van toepassing is op de overeenkomst, er voldoende raakvlakken zijn met het Nederlands recht.
Proceskosten
4.13.
Omdat partijen het verzoek gezamenlijk hebben ingediend, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. J. Blokland en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.in de zin van artikel 1 lid 1 sub zz jo. artikel 1 lid 2 jo. artikel 94 van de Geneesmiddelenwet.
2.Van de Hel-Koedoot, in: T&C Burgerlijke Rechtsvordering, art. 96 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, aant. 1.