ECLI:NL:RBNHO:2022:3071

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
9566472 \ CV EXPL 21-7969
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over huurachterstand en verrekening van bedragen

In deze zaak heeft eiser, [eiser], een vordering ingesteld tegen gedaagde, [gedaagde], wegens huurachterstand. De partijen hebben een huurovereenkomst gesloten voor een bedrijfsruimte, met een huurprijs van € 1.500,00 per maand en een waarborgsom van € 3.000,00. Eiser stelt dat gedaagde in gebreke is gebleven met de betaling van de huur voor de maanden juli tot en met november 2021, wat heeft geleid tot een totale vordering van € 9.521,51, inclusief buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.

Gedaagde betwist de vordering en beroept zich op verrekening, stellende dat hij eerder een bedrag van € 11.250,00 contant aan eiser heeft betaald, waarvan een deel betrekking zou hebben op de huur en borg. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn verweer en dat de vordering van eiser voor toewijzing vatbaar is. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde de huurtermijnen moet betalen en heeft de vordering van eiser toegewezen, met inbegrip van de wettelijke handelsrente en een deel van de buitengerechtelijke incassokosten.

De kantonrechter heeft de proceskosten voor rekening van gedaagde gesteld, omdat hij grotendeels ongelijk heeft gekregen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de vordering voor het overige is afgewezen. Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef op 30 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9566472 \ CV EXPL 21-7969
Uitspraakdatum: 30 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]handelend onder de naam
[handelsnaam]
wonende en zaakdoende te [plaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
verschenen bij [gemachtigde]
tegen
[gedaagde] ,handelend onder de naam
[handelsnaam 2]
wonende en zaakdoende te [plaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 8 november 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft mondeling geantwoord en heeft hierna nog stukken toegezonden.
1.2.
Op 8 maart 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn, voor de duur van een jaar, ingaande op 1 december 2020 en lopende tot en met 30 november 2021, een overeenkomst aangegaan met betrekking tot het perceel staande en gelegen op het adres [adres] . De huur is vastgesteld op € 1.500,00, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.2.
[eiser] en [gedaagde] zijn een waarborgsom van € 3.000,00 overeengekomen.
2.3.
De voormalig gemachtigde van [gedaagde] heeft, bij e-mail van 20 juli 2021, onder meer geschreven:

(…) U heeft cliënt in gebreke gesteld. (…)
U geeft aan dat cliënt de borg t.b.v. € 3.000,00 niet heeft voldaan. Dit klopt niet. De borg is wél voldaan. (…)
Voorts geeft u aan dat cliënt de huur van de maand juli t.b.v. € 1.500,00 niet heeft betaald. Partijen hebben een mondelinge afspraak gemaakt, waarbij [handelsnaam] uitstel aan client heeft verleend van twee weken.
(…) Tot slot kunnen de incassokosten niet in rekening worden gebracht, aangezien schuldeiser geen aanmaning heeft gestuurd met een betalingstermijn van minimaal 14 dagen. (…)
2.4.
Bij brief van 26 oktober 2021 heeft de voormalig gemachtigde van [eiser] [gedaagde] aangeschreven. In de brief staat onder meer: “
(…) Ondanks onze eerdere ingebrekestelling hebben wij nog geen betaling ontvangen. (…)

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling van € 9.521,51, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening. Daarnaast vordert hij de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de uit de huurovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen. Hij heeft immers een huurachterstand laten ontstaan ter hoogte van € 7.500,00 in de periode van juli 2021 tot en met november 2021. [gedaagde] is eveneens de wettelijke handelsrente vanaf de eerste dag van de desbetreffende huurmaand(en) verschuldigd, tot datum dagvaarding begroot op een bedrag van € 339,61. Door de wanbetaling van [gedaagde] zag [eiser] zich genoodzaakt zijn vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke kosten te maken. Deze kosten van € 1.641,90 (inclusief btw) komen dan ook voor rekening van [gedaagde] . Verder maakt [eiser] nog aanspraak op de wettelijke handelsrente vanaf datum dagvaarding. [gedaagde] heeft na de eerste aanmaning een bedrag ter hoogte van € 1.500,00 voldaan ten aanzien van de huurtermijn van juli 2021, zodat hij nog gehouden is tot betaling van een totaalbedrag van € 9.521,51.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] de huurtermijnen van augustus tot en met november 2021 nog aan [eiser] moet betalen.
4.2.
[gedaagde] betwist op zichzelf niet dat hij de gevorderde huurtermijnen niet heeft voldaan. Uit het ter zitting gevoerde verweer begrijpt de kantonrechter dat [gedaagde] zich beroept op verrekening. [gedaagde] voert aan dat partijen nog een schriftelijke overeenkomst zijn aangegaan waaruit volgt dat [gedaagde] op 16 december 2020 een bedrag van € 11.250,00 contant aan [eiser] heeft betaald. Hiervan had een bedrag van € 4.500,00 betrekking op de borg en één huurtermijn en het resterende bedrag ter hoogte van € 6.750,00 op de kosten van de apparatuur in het pand, aldus [gedaagde] . [gedaagde] heeft bij het verlaten van het pand de inventaris in het pand laten staan, omdat volgens [eiser] de inventaris werd gehuurd. Het hiervoor betaalde bedrag moet dan ook volgens [gedaagde] worden verrekend met de openstaande huurtermijnen.
4.3.
[eiser] heeft gemotiveerd betwist dat naast de huurovereenkomst nog een schriftelijke overeenkomst is aangegaan en betwist eveneens dat [gedaagde] de bovengenoemde bedragen contant aan hem heeft voldaan.
4.4.
Artikel 6:136 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de rechter een vordering kan toewijzen ondanks een beroep van de gedaagde op verrekening, indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering voor het overige voor toewijzing vatbaar is. Die situatie doet zich in deze zaak voor.
4.5.
[gedaagde] heeft zijn verweer, gelet op de betwisting, onvoldoende onderbouwd. Zonder nader onderzoek (bewijslevering) kan niet worden aangenomen dat hij een opeisbare, voor verrekening vatbare vordering op [eiser] heeft. [eiser] heeft immers betwist dat nog een aanvullende overeenkomst is gesloten, dat hij de handtekening op de overeenkomst heeft gezet en dat hij contante bedragen van [gedaagde] heeft ontvangen.
4.6.
Gelet op het voorgaande is niet eenvoudig vast te stellen of het verrekeningsverweer van [gedaagde] gegrond is, terwijl de vordering van [eiser] verder niet door [gedaagde] wordt betwist. Daarom is de conclusie dat de vordering moet worden toegewezen. Omdat [gedaagde] in verzuim is met betaling van de huurtermijnen, is hij eveneens wettelijke handelsrente verschuldigd. De wettelijke handelsrente zal worden toegewezen als na te melden.
4.7.
De door [eiser] gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking. In het onderhavige geval acht de kantonrechter echter termen aanwezig om deze vergoeding op grond van het bepaalde in artikel 242 Rv te matigen, nu niet gesteld of gebleken is dat de werkelijke kosten van [eiser] hoger zijn dan het toepasselijke tarief van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, welke tarieven geacht worden redelijk te zijn. De buitengerechtelijke incassokosten zullen dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 907,50 (inclusief btw), conform het in voormeld Besluit bepaalde tarief en wordt voor het overige afgewezen. De gevorderde wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar over de buitengerechtelijke incassokosten, omdat wettelijke handelsrente alleen kan worden gevorderd over een te late betaling van een geldsom uit hoofde van een handelsovereenkomst en de buitengerechtelijke incassokosten kwalificeren als schadevergoeding. De kantonrechter zal daarom niet de gevorderde wettelijke handelsrente, maar de wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten vanaf de datum van de dagvaarding toewijzen.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. Aangezien [eiser] in deze procedure de dagvaarding heeft laten opstellen door een professionele gemachtigde, maar tijdens de zitting niet is bijgestaan door een professionele gemachtigde, zal aan hem ten aanzien van het salaris gemachtigde slechts één punt op grond van het toepasselijke liquidatietarief worden toegekend.
4.9.
Ten aanzien van de gevorderde wettelijke handelsrente over de proceskosten geldt eveneens dat niet de wettelijke handelsrente, maar de wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 6.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf de dag waarop elk bedrag verschuldigd was tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 907,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 november 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 123,60;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 311,00 (1 punt liquidatietarief);
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter