In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en TUI GROUP, TUIfly Vermarktungs GmbH. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten met de vervoerder, maar zijn vlucht werd geannuleerd als gevolg van de COVID-19-pandemie. De passagier verzocht om compensatie van de vervoerder, die weigerde de ticketprijs van € 1.148,94 te vergoeden. De passagier baseerde zijn verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die passagiers beschermt bij annuleringen en vertragingen van vluchten.
De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder op grond van artikel 8 van de Verordening verplicht was om de ticketprijs terug te betalen. De vervoerder had aangevoerd dat de ticketprijs op 11 juni 2020 was terugbetaald, maar de passagier betwistte dit en stelde dat de terugbetaling niet was ontvangen door een fout van de vervoerder. De kantonrechter oordeelde dat de passagier voldoende bewijs had geleverd dat hij geen terugbetaling had ontvangen en dat de vervoerder daarom gehouden was om de ticketprijs te restitueren.
Daarnaast werd de passagier ook vergoed voor buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De kantonrechter wees het verzoek van de passagier tot betaling van de hoofdsom, de wettelijke rente en de proceskosten toe, en veroordeelde de vervoerder tot betaling van in totaal € 1.321,28 aan de passagier, vermeerderd met de wettelijke rente. De proceskosten werden ook aan de vervoerder opgelegd, omdat deze ongelijk kreeg. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.