In deze luchtvaartzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder TAP Air Portugal. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Brazilië via Portugal naar Amsterdam, maar miste zijn aansluitende vlucht door een vertraging van de eerste vlucht. De passagier vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, evenals buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De vervoerder betwistte de verschuldigdheid van de compensatie en stelde dat deze al was voldaan voordat het vorderingsformulier was ingediend.
De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder inderdaad de compensatie had voldaan vóór de indiening van het vorderingsformulier, waardoor de hoofdsom werd afgewezen. Echter, de kantonrechter kende wel een bedrag van € 108,90 toe aan buitengerechtelijke incassokosten, omdat de werkzaamheden van EUclaim B.V. voldoende aannemelijk waren gemaakt. De proceskosten werden eveneens toegewezen aan de passagier, omdat de vervoerder de compensatie net voor de vervaltermijn had voldaan, wat de passagier noopte om de procedure te starten om zijn vorderingsrecht te waarborgen.
De kantonrechter veroordeelde de vervoerder tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, met wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van de beschikking. De overige vorderingen van de passagier werden afgewezen. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.