ECLI:NL:RBNHO:2022:3058

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
9242287 \ CV FORM 21-3491
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en proceskosten in luchtvaartzaak

In deze luchtvaartzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder TAP Air Portugal. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Brazilië via Portugal naar Amsterdam, maar miste zijn aansluitende vlucht door een vertraging van de eerste vlucht. De passagier vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, evenals buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De vervoerder betwistte de verschuldigdheid van de compensatie en stelde dat deze al was voldaan voordat het vorderingsformulier was ingediend.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder inderdaad de compensatie had voldaan vóór de indiening van het vorderingsformulier, waardoor de hoofdsom werd afgewezen. Echter, de kantonrechter kende wel een bedrag van € 108,90 toe aan buitengerechtelijke incassokosten, omdat de werkzaamheden van EUclaim B.V. voldoende aannemelijk waren gemaakt. De proceskosten werden eveneens toegewezen aan de passagier, omdat de vervoerder de compensatie net voor de vervaltermijn had voldaan, wat de passagier noopte om de procedure te starten om zijn vorderingsrecht te waarborgen.

De kantonrechter veroordeelde de vervoerder tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, met wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van de beschikking. De overige vorderingen van de passagier werden afgewezen. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9242287 \ CV FORM 21-3491
Uitspraakdatum: 30 maart 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier], wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
TAP Air Portugal
statutair gevestigd te Lissabon (Portugal)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.A. Pluijm

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 27 mei 2021;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 19 augustus 2021.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Airport Luis E. Magalhaes (Brazilië) via Lisboa Airport (Portugal) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 28 mei 2019.
2.2.
De vlucht van Airport Luis E. Magalhaes naar Lisboa Airport is vertraagd uitgevoerd. Door de vertraging heeft de passagier haar aansluitende vlucht naar Amsterdam-Schiphol Airport gemist. Als gevolg daarvan is de passagier omgeboekt naar een andere vlucht. De passagier is hierdoor 18 uur en 12 minuten later dan oorspronkelijk gepland aangekomen op de overeengekomen eindbestemming.
2.3.
EUclaim B.V. heeft namens de passagier compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagier verzoekt de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 181,50 subsidiair € 108,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen.
3.2.
De passagier baseert zijn verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00. Daarnaast maakt de passagier aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier heeft de passagier aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
De vervoerder heeft aangevoerd dat hij de compensatie reeds heeft voldaan vóór het vorderingsformulier ter griffie van de rechtbank is binnengekomen. Op 25 mei 2021 is de opdracht tot betaling van compensatie ten gunste van de passagier gedaan (productie 1 bij het C-formulier). Het vorderingsformulier is op 26 mei 2021 door de gemachtigde van de passagier ondertekend. Het formulier is vervolgens op 27 mei 2021 ter griffie van de rechtbank binnengekomen, hetgeen blijkt uit de stempel, aldus de vervoerder. Reeds voor ondertekening door gemachtigde van de passagier en ontvangst van het vorderingsformulier door de rechtbank, heeft de vervoerder de verzochte compensatie aan de passagier voldaan, aldus nog steeds de vervoerder. Tevens heeft de vervoerder aangevoerd dat hij EUclaim op 27 mei 2021 heeft geïnformeerd over deze betaling (productie 2 bij het C-formulier).
4.4.
Voor zover de passagier heeft willen stellen dat zij de betaling niet (tijdig) heeft ontvangen, blijkt uit de overgelegde stukken van de vervoerder en zijn toelichting daarop dat hij reeds voor de indiening van het vorderingsformulier de verzochte compensatie aan de passagier heeft betaald. Om die reden dient de verzochte hoofdsom dan ook te worden afgewezen.
4.5.
De vervoerder heeft gesteld dat hij niet gehouden is de buitengerechtelijke kosten te voldoen, althans dat het verzochte aan buitengerechtelijke kosten moet worden verlaagd. Hierbij heeft de vervoerder aangevoerd dat gesteld noch gebleken is dat de door EUclaim verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan verzending van een enkele (eventuele herhaalde) aanmaning, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kantonrechter overweegt als volgt. De oorspronkelijk verzochte hoofdsom heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Het verzochte bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het verzochte bedrag dan ook toewijzen tot het subsidiair verzochte, te weten € 108,90 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De verzochte wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
4.6.
De vervoerder heeft gesteld dat hij niet in de proceskosten moet worden veroordeeld, omdat EUclaim de onderhavige procedure nodeloos is begonnen dan wel heeft voortgezet. De vervoerder heeft hierbij aangevoerd dat hij EUclaim op 27 mei 2021 heeft gemaild dat hij de passagier heeft gecompenseerd voor de vertraging. De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval de proceskosten voor rekening van de vervoerder komen. De vervoerder heeft net voor de vervaltermijn ingevolge artikel 8:1835 BW de passagier gecompenseerd. Het is dan te begrijpen dat de passagier, om zijn vorderingsrecht niet teniet te laten gaan, dat hij dan reeds voor de vervaltermijn de onderhavige procedure is gestart. Daar komt bij dat een procedure op grond van de EPGV-Verordening nooit kosteloos kan worden ingetrokken. Ook de nakosten komen voor rekening van de vervoerder, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier ter hoogte van € 108,90;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op € 240,00 aan griffierecht en € 124,00 aan salaris gemachtigde en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening.
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open