ECLI:NL:RBNHO:2022:3057

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
9054190 \ CV EXPL 21-1399
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot restitutie van vliegtickets na annulering door COVID-19

In deze zaak hebben drie passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, omdat hun vluchten geannuleerd zijn als gevolg van de COVID-19 pandemie. De passagiers hebben op 11 februari 2021 een dagvaarding ingediend, waarin zij de vervoerder verzoeken om restitutie van hun vliegtickets. De vervoerder heeft de vordering betwist, met als argument dat één van de passagiers haar vluchten zelf heeft geannuleerd en daarom geen recht heeft op terugbetaling. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de annulering van de vluchten niet in geschil is. Op basis van artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 261/2004 hebben de passagiers recht op volledige terugbetaling van de ticketprijzen binnen zeven dagen na annulering. De vervoerder is in beginsel gehouden deze restitutie te voldoen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vervoerder niet voldoende heeft aangetoond dat passagier sub 1 geen recht heeft op restitutie. De vordering van de passagiers is grotendeels toegewezen, met uitzondering van het deel dat betrekking heeft op passagier sub 1, voor wie de vervoerder een gedeeltelijke terugbetaling heeft gedaan. De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 2.052,56, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9054190 \ CV EXPL 21-1399
Uitspraakdatum: 30 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] ,wonende te [woonplaats]

2. [passagier sub 2]wonende te [woonplaats]
3. [passagier sub 3]wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. S. Diederich (Aviclaim)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
statutair gevestigd te Keulen (Duitsland), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.A. Pluijm (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 11 februari 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan laatstgenoemde de passagiers diende te vervoeren.
2.2.
Vanwege de COVID 19-pandemie en de daaruit voortvloeiende maatregelen zijn de vluchten geannuleerd.
2.3.
Aviclaim heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen, na akte vermindering eis, dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.737,49, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf zeven dagen na de annulering, althans vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 315,07 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vluchten gehouden is tot restitutie van de vliegtickets binnen zeven dagen na annulering van de vluchten conform artikel 5 lid 1 sub a in samenhang met artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Daartoe voert de vervoerder aan dat passagier sub 1 geen recht (meer) heeft op terugbetaling van haar vliegticket, omdat zij al gedeeltelijk de ticketprijs terugbetaald heeft gekregen. Hierbij heeft de vervoerder aangevoerd dat passagier sub 1 zelf de vluchten heeft geannuleerd waardoor de algemene voorwaarden (
fare conditions) van de vervoerder van toepassing zijn.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de vluchten van de passagiers zijn geannuleerd. Op grond van artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening hebben de passagiers in geval van annulering recht op volledige terugbetaling van de ticketprijzen. De vervoerder is in beginsel gehouden deze restitutie binnen zeven dagen te voldoen. De Verordening is bedoeld om passagiers beter te beschermen tegen het handelen van luchtvaartmaatschappijen ten aanzien van instapweigeringen, vertragingen en annuleringen, omdat dit voor passagiers ernstige moeilijkheden en ongemak met zich mee brengt.
5.3.
De vervoerder heeft ten aanzien van passagiers sub 2 en 3 geen stelling ingenomen. Door de vervoerder wordt dan ook niet betwist dat deze passagiers recht hebben op restitutie van de ticketprijzen, zodat dit deel van de vordering, € 1.454,54, voor toewijzing gereed ligt.
5.4.
Ten aanzien van passagier sub 1 heeft de vervoerder aangevoerd dat deze passagier geen recht (meer) heeft op restitutie van haar vliegticket, omdat deze passagier zelf haar vluchten heeft geannuleerd. Op grond van de algemene voorwaarden (
fare conditions) van de vervoerder is de vervoerder dan ook slechts gehouden om een gedeelte van de ticketprijs terug te betalen, hetgeen reeds is voldaan, aldus de vervoerder. Voorts heeft de vervoerder aangevoerd dat passagier sub 1 de ‘
fare conditions’ bij het maken van de boeking heeft geaccepteerd. Door passagier sub 1 wordt het voorgaande betwist. De passagiers betwisten dat de vervoerder op grond van de algemene voorwaarden niet gehouden zou zijn tot volledige terugbetaling. Door de vervoerder zijn geen algemene voorwaarden overgelegd waaruit de stelling van de vervoerder zou moeten blijken. Voorts stellen de passagiers zich op het standpunt dat de vervoerder alle vluchten met vluchtnummer LH 989 in de maanden juli, augustus en september 2020 heeft moeten annuleren. Passagier sub 1 zou, als zij de vluchten niet zelf had geannuleerd, nooit kunnen vertrekken, aldus de passagiers. Tevens verwijzen de passagiers naar productie 2 bij conclusie van repliek waar de vervoerder zou hebben toegezegd dat zij recht heeft op volledige terugbetaling van de ticketprijs. De vervoerder heeft de stelling dat passagier sub 1 de ‘
fare conditions’bij het maken van de boeking heeft geaccepteerd en hiervan dus op de hoogte was, niet nader onderbouwd. Er kan dan ook niet worden vastgesteld of de passagier bekend was met de gestelde restitutievoorwaarden. Evenmin is voldoende gebleken dat passagier sub 1 ten tijde van het sluiten van de overeenkomst van deze algemene voorwaarden op de hoogte was, laat staan dat zij met toepasselijkheid van de algemene voorwaarden (uitdrukkelijk) heeft ingestemd. Het had op de weg van de vervoerder gelegen om inzichtelijk te maken hoe en wanneer passagier sub 1 met de algemene voorwaarden heeft ingestemd en hoe deze aan passagier sub 1 ter hand zijn gesteld nu de vervoerder een bevrijdend verweer heeft gevoerd. De vervoerder is hierin niet geslaagd. Daar komt bij dat de vervoerder in een e-mail van 23 september 2020, gericht aan Aviclaim, heeft toegezegd dat de passagier sub 1 in aanmerking zou komen voor restitutie. Door de vervoerder wordt dit niet betwist. Resumerend is de vervoerder dan ook op grond van artikel 8 van de Verordening nog gehouden is om het restantbedrag van € 282,95 aan passagier sub 1 te voldoen.
5.5.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.6.
Ten aanzien van het verzoek tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten wordt als volgt overwogen. De passagiers stellen buitengerechtelijke kosten te hebben gemaakt en hebben vergoeding daarvan verzocht. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat slechts kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval zijn de kosten in redelijkheid gemaakt. De passagiers hebben met Aviclaim een overeenkomst gesloten op grond waarvan Aviclaim de vordering kan accepteren voor 75% van de waarde van de vordering. Daarbij heeft Aviclaim de vervoerder in verschillende brieven aangemaand tot terugbetaling van de vliegtickets. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter dan ook van oordeel dat de passagiers buitengerechtelijke kosten hebben gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.052,56 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.737,49 vanaf zeven na de annulering tot aan de dag van algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 103,83;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 374,00.
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter