ECLI:NL:RBNHO:2022:3056

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
7456986 \ CV EXPL 19-378
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot gedwongen tussenkomst in luchtvaartzaak met betrekking tot compensatie voor passagiers

In deze zaak hebben de passagiers en Stichting Achmea Rechtsbijstand op 13 april 2018 een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Closed Stock Company Qatar Airways, vanwege vertraging van een vlucht. De vervoerder heeft een incidentele conclusie ingediend tot gedwongen tussenkomst van EUclaim B.V. op basis van artikel 118 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De passagiers en Stichting Achmea Rechtsbijstand hebben hierop schriftelijk gereageerd en verzet zich tegen deze gedwongen tussenkomst, stellende dat er geen processueel ondeelbare rechtsverhouding bestaat en dat EUclaim niet als partij kan worden aangemerkt.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en heeft artikel 118 Rv besproken, dat betrekking heeft op de betrokkenheid van derden in een geding. De vervoerder meende dat er sprake was van een ondeelbare rechtsverhouding, maar de kantonrechter oordeelde dat EUclaim slechts als gemachtigde optreedt en geen eigen vordering heeft. De kantonrechter concludeerde dat de belangen van EUclaim niet rechtstreeks worden geraakt en dat er geen sprake is van een ondeelbare rechtsverhouding. De vordering van de vervoerder tot gedwongen tussenkomst werd afgewezen, en de vervoerder werd veroordeeld in de proceskosten van het incident.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de vorderingen in het incident worden afgewezen en dat de vervoerder de proceskosten moet vergoeden. De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting voor conclusie van antwoord op 4 mei 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7456986 \ CV EXPL 19-378
Uitspraakdatum: 30 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in het incident tot tussenkomst ex artikel 118 Rv in de zaak van:

1.[passagier sub 1] te [woonplaats]

2.
[passagier sub 2], wonende te [woonplaats] (Duitsland)
3.
[passagier sub 3], wonende te [woonplaats]
4.
[passagier sub 4], pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige kind
[minderjarige]
5.
[passagier sub 5]
allen wonende te [woonplaats]
6.
[passagier sub 6], wonende te [woonplaats]
7.
[passagier sub 7]
8.
[passagier sub 8]
beiden wonende te [woonplaats]
9.
Stichting Achmea Rechtsbijstand, statutair gevestigd te Tilburg
eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers en Stichting Achmea Rechtsbijstand
gemachtigden mr. I.G.B. Maertzdorff, mr. M.J.R. Hannink en M.A.P. Duinkerk (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Closed Stock Company Qatar Airways (Q.C.S.C.)
statutair gevestigd te Doha (Qatar), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde in de hoofdzaak, eisers in het incident
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. J.J. Croon (Croon Aviation Lawyers)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers en Stichting Achmea Rechtsbijstand hebben bij dagvaarding van 13 april 2018 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft een incidentele conclusie strekkende tot gedwongen tussenkomst van EUclaim B.V. (hierna: EUclaim) ingevolge artikel 118 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) genomen. De passagiers en Stichting Achmea Rechtsbijstand hebben hierop schriftelijk gereageerd.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
De passagiers en Stichting Achmea Rechtsbijstand vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 6.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 april 2016, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 847,00 dan wel begroot op € 816,75 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
2.2.
De passagiers en Stichting Achmea Rechtsbijstand hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers en Stichting Achmea Rechtsbijstand stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

3.De vordering en het verweer in het incident

3.1.
De vervoerder vordert – samengevat – in het incident dat EUclaim op grond van artikel 118 Rv wordt opgeroepen om als derde gedwongen tussen te komen.
3.2.
De vervoerder legt aan de vordering ten grondslag dat EUclaim in deze procedure zodanig betrokken is dat de vervoerder er belang bij heeft dat beslissingen over de in het petitum vermelde vorderingen in de hoofdzaak ook EUclaim zullen binden, waaronder de beslissing tot veroordeling in de proceskosten in het geval dat deze vorderingen worden afgewezen. Voorts heeft de vervoerder aangevoerd dat het hof Amsterdam in een vergelijkbaar geval (ECLI:NL:GHAMS:2019:3623) heeft geoordeeld dat de ‘Power of Attorney’ een volmacht betreft, gekoppeld aan een last met het doel de vergoeding te vorderen. Er is dus sprake van lastgeving ‘ter incasso’, aldus de vervoerder. Op grond van de tekst van ‘Power of Attorney’ is EUclaim bovendien telkens aangesteld om voor en namens de passagiers op te treden om de compensatie te verkrijgen en verkreeg EUclaim daarvoor alle benodigde rechten, waarbij de compensatie op de bankrekening van EUclaim binnenkomt en hij uitsluitend 71% van het compensatiebedrag ingevolge artikel 7 van de Verordening minus € 26,00 aan administratiekosten aan de passagiers zal overmaken, aldus nog steeds de vervoerder. Ook zou het volgens de vervoerder om een ‘
no cure no pay’-regeling gaan. De vervoerder stelt zich om die reden op het standpunt dat EUclaim bij de uitkomst van deze procedure een zodanig eigen belang heeft dat zij mede als procespartij dient te worden aangemerkt.
3.3.
De passagiers en Stichting Achmea Rechtsbijstand verzetten zich tegen gedwongen tussenkomst van EUclaim. Daartoe hebben zij, onder meer, aangevoerd dat de vervoerder geen recht en belang bij heeft bij het oproepen van EUclaim in de hoofdzaak. Voorts hebben de passagiers aangevoerd dat zij geen lastgevingsovereenkomst met EUclaim hebben gesloten. Er is slechts sprake van een volmacht. Tevens hebben de passagiers en Stichting Achmea Rechtsbijstand aangegeven dat EUclaim niet feitelijk en ook niet materieel partij is in onderhavige procedure. Verder vrezen de passagiers en Stichting Achmea Rechtsbijstand voor onredelijke vertraging van de hoofdzaak. De passagiers en Stichting Achmea Rechtsbijstand verzoeken de kantonrechter dan ook om de vervoerder te veroordelen in de kosten van het incident.

4.De beoordeling van de incidentele vordering

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Artikel 118 Rv heeft betrekking op gevallen waar derden in het geding moeten worden betrokken. Daarvoor kan aanleiding bestaan als sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding, op basis van een uitdrukkelijke wettelijke bepaling of op basis van de juridische verhouding tussen (één van) partijen en die derde. Het moet gaan om een geschil waarin de belangen van die derde rechtstreeks worden geraakt en waarover niet zinvol kan worden beslist zonder de positie van de derde daarin te betrekken (hof Den Haag 19 mei 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:1093).
4.3.
De kantonrechter begrijpt uit de stellingen van de vervoerder dat hij meent dat sprake is van een ondeelbare rechtsverhouding. Anders dan de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat daar geen sprake van is, omdat EUclaim geen eigen vordering heeft op de vervoerder. EUclaim treedt slechts op als gemachtigde. Dat de passagiers, Stichting Achmea Rechtsbijstand en EUclaim hebben gekozen voor resultaatgerichte beloning (no cure no pay) doet daar niets aan af. Evenmin kan uit de ‘Power of Attorney’ een ondeelbare rechtsverhouding worden afgeleid, ook niet in combinatie met de algemene voorwaarden van EUclaim. Bij de ‘Power of Attorney’ gaat het om een volmacht, gekoppeld aan een last, met het doel de vergoeding voor en namens de passagiers van de vervoerder te vorderen. Het enkele feit dat de passagiers aan EUclaim een volmacht hebben gegeven om de vordering namens hen te innen, betekent niet dat de eigendom van de vorderingen aan EUclaim is overgedragen. Daarvoor is een akte van cessie vereist en het bestaan daarvan is gesteld noch gebleken. Derhalve kan niet worden gesteld dat in onderhavige procedure de belangen van EUclaim rechtstreeks worden geraakt en dat sprake is van een ondeelbare rechtsverhouding. Ook leest de kantonrechter in de ‘Power of Attorney’ geen lastgevingsovereenkomst zoals door de vervoerder wordt gesteld. De vervoerder heeft nog aangevoerd dat uit de algemene voorwaarden van EUclaim blijkt dat EUclaim feitelijk tegen de luchtvaartmaatschappij procedeert. De vervoerder heeft onvoldoende onderbouwd dat de overgelegde algemene voorwaarden van EUclaim van toepassing zijn op de overeenkomst tussen EUclaim en de passagiers dan wel Stichting Achmea Rechtsbijstand, zodat de kantonrechter hieraan voorbij gaat. De vordering van de vervoerder tot gedwongen tussenkomst van EUclaim op grond van artikel 118 Rv zal dan ook worden afgewezen.
4.4.
De vervoerder zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in het incident.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident:
5.1.
wijst de vorderingen in het incident af;
5.2.
veroordeelt de vervoerder in de proceskosten van het incident, aan de zijde van de passagiers en Stichting Achmea Rechtsbijstand tot op heden begroot op € 75,00;
in de hoofdzaak:
5.3.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 4 mei 2022 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter