ECLI:NL:RBNHO:2022:3046

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
9230962 \ CV FORM 21-3430
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van passagiers in luchtvaartclaim wegens vervaltermijn

In deze zaak hebben twee passagiers een verzoek ingediend tegen Ryanair DAC, waarbij zij compensatie eisten voor een vertraagde vlucht van Amsterdam naar Dublin op 14 mei 2019. De passagiers, vertegenwoordigd door mr. D.E. Lof, stelden dat zij recht hadden op compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder, Ryanair, vertegenwoordigd door mr. G.C. Den Hertog, betwistte de verschuldigdheid van de compensatie en voerde aan dat de passagiers niet ontvankelijk waren in hun verzoek vanwege het verstrijken van de vervaltermijn.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. Vervolgens heeft de rechter ambtshalve onderzocht of de vordering van de passagiers was vervallen. Volgens artikel 8:1835 van het Burgerlijk Wetboek vervalt een vordering uit hoofde van een vervoersovereenkomst na twee jaar, te rekenen vanaf de dag na aankomst van het luchtvaartuig. De rechter concludeerde dat de passagiers hun verzoek niet tijdig hadden ingediend, aangezien het verzoek pas op 17 mei 2021 ter griffie was ingekomen, terwijl de vervaltermijn op 15 mei 2021 was verstreken.

Daarom heeft de kantonrechter de passagiers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De beslissing is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9230962 \ CV FORM 21-3430
Uitspraakdatum: 6 april 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

wonende te [woonplaats] (Ierland)
2. [passagier sub 2]
wonende te [woonplaats] (Ierland)
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
Ryanair DAC
gevestigd te Dublin (Ierland)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. G.C. Den Hertog

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie (van de rechtbank OostBrabant) op 17 mei 2021 en ter griffie van deze rechtbank op 19 mei 2021;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 20 augustus 2021.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam naar Dublin (Ierland) op 14 mei 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is vertraagd uitgevoerd.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2019 tot aan de datum van betaling van de hoofdsom;
- de proceskosten.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder heeft geen beroep gedaan op de vervaltermijn. Evenwel is het, anders dan bij verjaring, aan de rechter om ambtshalve te onderzoeken of vordering ten tijde van het instellen daarvan wel of niet is vervallen, waarbij bovendien heeft te gelden dat stuiting niet mogelijk is nu het gaat om een vervaltermijn.
4.3.
In het arrest van het Hof van 22 november 2012, C-139/11 Cuadrench Moré/KLM heeft het Hof bepaald dat de termijn waarbinnen vorderingen tot betaling van de in de artikel 7 van de Verordening bedoelde compensatie moeten worden ingesteld, wordt bepaald overeenkomstig de voorschriften van de verschillende lidstaten. Dit betekent dat op de onderhavige vervaltermijn het Nederlands recht van toepassing is.
4.4.
Artikel 8:1835 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat iedere vordering uit hoofde van een dergelijke overeenkomst vervalt door verloop van twee jaren, welke termijn aanvangt met de dag volgend op de dag van aankomst van het luchtvaartuig ter bestemming of de dag waarop het luchtvaartuig had moeten aankomen of van de onderbreking van het luchtvervoer.
4.5.
Onduidelijk is wanneer de passagiers op hun eindbestemming zijn aangekomen dan wel hadden moeten aankomen. Dit komt voor rekening en risico van de passagiers, nu het op de weg van de passagiers had gelegen om dit te stellen. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat de vlucht had moeten aankomen op 14 mei 2019 en dat de passagiers ook op die datum op de eindbestemming zijn aangekomen. De datum waarop de termijn van twee jaren gaat lopen is dus, zo blijkt uit artikel 8:1835 BW, 15 mei 2019. Daarmee staat vast dat de laatste dag waarop de passagiers het verzoek hadden kunnen indienen 14 mei 2021 is. Dat is immers de laatste dag voordat de twee jarentermijn is verlopen. Het formulier A is weliswaar gedateerd op 11 mei 2021, maar is op 17 mei 2021 ter griffie van de rechtbank Oost-Brabant ingekomen en op 19 mei 2021 bij deze rechtbank. Dit betekent dat het verzoek niet vóór de vervaldatum van 15 mei 2021 is ingesteld. De passagiers kunnen daarom niet in hun verzoek worden ontvangen.
4.6.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers nu zij niet ontvankelijk worden verklaard in hun verzoek. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de beschikking.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart de passagiers niet-ontvankelijk in hun verzoek;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 75,00 en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de beschikking;
5.3.
verklaart deze beschikking, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open