In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder, České aerolinie a.s. De passagier, die woonachtig is in Tsjechië, had een vervoersovereenkomst gesloten met de vervoerder voor een vlucht van Amsterdam (Schiphol) naar Praag (Vaclav Airport) op 20 oktober 2019. Deze vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen, waarna de passagier verzocht om compensatie van € 250,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004.
De vervoerder voerde aan dat er een insolventieprocedure van toepassing was, waardoor de rechtbank Noord-Holland niet bevoegd zou zijn om de vordering te behandelen. De kantonrechter heeft echter vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen, op basis van artikel 7 van de Brussel I bis Verordening. Dit is in lijn met het Rehder-arrest van het Europese Hof van Justitie, dat bepaalt dat de rechter bevoegd is in het rechtsgebied van de plaats van vertrek of aankomst van het vliegtuig.
De kantonrechter heeft ook vastgesteld dat de Europese Insolventieverordening van toepassing is op de insolventieprocedure van de vervoerder. Echter, de kantonrechter is niet bekend met de inhoud van de Tsjechische faillissementswet en heeft besloten dat het aanstellen van een deskundige voor nader advies over deze wet niet in lijn is met de EPGV Verordening. Daarom heeft de kantonrechter de passagier niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering en de proceskosten op nihil vastgesteld, aangezien de vervoerder niet bij gemachtigde was verschenen.