ECLI:NL:RBNHO:2022:3028

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
15/338748-21, 15/191225-21 (ttz. gev.), 15/316806-21 (ttz. gev.), 15/094228-21 (vord tul) en 13/166234-20 (vord tul) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel na herhaalde winkeldiefstallen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich meermaals schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1994, zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen van goederen, waaronder koffie en parfum, uit verschillende winkels in Haarlem en omgeving. De verdachte heeft zich herhaaldelijk onttrokken aan verplichte opname in een kliniek en eerdere hulpverleningstrajecten zijn mislukt. De rechtbank oordeelt dat er geen mogelijkheden zijn voor behandeling binnen een voorwaardelijk kader, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico. Daarom is besloten om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar op te leggen. De rechtbank heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, omdat deze niet opportuun zijn in het licht van de opgelegde maatregel. De beslissing is genomen na een openbare terechtzitting waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en heeft de maatregel opgelegd om de veiligheid van de maatschappij te waarborgen en de verdachte de kans te geven zijn problematiek aan te pakken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/338748-21, 15/191225-21 (ttz. gev.), 15/316806-21 (ttz. gev.), 15/094228-21 (vord tul) en 13/166234-20 (vord tul) (P)
Uitspraakdatum: 29 maart 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 maart 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Rienks en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.J. de Groot, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
15/338748-21
Feit 1
hij op of omstreeks 29 november 2021 te Haarlem zeventien, althans één of meer, verpakking(en) (telkens) inhoudende koffie (van het merk Douwe Egberts), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de winkelketen Aldi, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 2
hij op of omstreeks 29 november 2021 te Overveen, gemeente Bloemendaal
- drie, althans één of meer, verpakking(en) (telkens) inhoudende koffie (van het merk Douwe Egberts), en/of
- één plastic tas,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de winkelketen Albert Heijn, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 3
hij op of omstreeks 14 december 2021 te Haarlem
- vier, althans één of meer, verpakking(en) (telkens) inhoudende koffie (van het merk Douwe Egberts), en/of
- zes, althans één of meer, verpakking(en) (telkens) inhoudende koffie(pads) (van het merk Senseo), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan BP-tankstation Het Spaarne, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 4
hij op of omstreeks 16 december 2021 te Haarlem
- zestien, althans één of meer, verpakking(en) (telkens) inhoudende koffie(pads) (van het merk Senseo), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan winkelketen het Kruidvat, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
15/191225-21
Feit 5
hij op of omstreeks 18 juli 2021 in de gemeente Haarlem, in/uit een winkel gelegen aan de Paul Krugerkade nr. 16 een hoeveelheid koffie, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Vomar, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
15/316806-21
Feit 6
hij op of omstreeks 23 november 2021 te Haarlem een of meerdere pakken koffie, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Albert Heijn, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 7
hij op of omstreeks 27 juni 2021 te Haarlem een of meerdere flesjes parfum, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan ICI Paris XL, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 t/m 7 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 t/m 7 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de onder 1 t/m 7 bewezen verklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave (in de bijlage) van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 t/m 7 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
15/338748-21
Feit 1
hij op 29 november 2021 te Haarlem zeventien verpakkingen telkens inhoudende koffie van het merk Douwe Egberts die aan de winkelketen Aldi toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 2
hij op 29 november 2021 te Overveen, gemeente Bloemendaal
- drie verpakkingen telkens inhoudende koffie van het merk Douwe Egberts, en
- één plastic tas,
die aan de winkelketen Albert Heijn toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 3
hij op 14 december 2021 te Haarlem
- vier verpakkingen telkens inhoudende koffie van het merk Douwe Egberts, en
- zes verpakkingen telkens inhoudende koffiepads van het merk Senseo,
die aan BP-tankstation Het Spaarne toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 4
hij op 16 december 2021 te Haarlem zestien verpakkingen telkens inhoudende koffiepads van het merk Senseo die aan winkelketen het Kruidvat toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen;
15/191225-21
Feit 5
hij op 18 juli 2021 in de gemeente Haarlem uit een winkel gelegen aan de Paul Krugerkade nr. 16 een hoeveelheid koffie dat aan de Vomar toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
15/316806-21
Feit 6
hij op 23 november 2021 te Haarlem meerdere pakken koffie die aan Albert Heijn toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 7
hij op 27 juni 2021 te Haarlem meerdere flesjes parfum die aan ICI Paris XL toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feiten 1 t/m 7, telkens:
diefstal.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel).
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft opgemerkt dat de verdachte bij zijn aanhouding in november 2021 heeft gevraagd om terugplaatsing naar de Piet Roorda kliniek te bewerkstelligen, toen hij daar nog welkom was. Ongelukkigerwijs is de verdachte toen heengezonden, waarna zich nieuwe feiten hebben voorgedaan. De verdachte verzet zich thans niet tegen oplegging van de ISD-maatregel in onvoorwaardelijke vorm. De raadsvrouw heeft, gelet op de tijd die reeds is verstreken, het belang onderstreept dat de verdachte zo snel mogelijk ergens wordt geplaatst om te beginnen met de behandeling.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie of maatregel die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich meermaals schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Door zo te handelen heeft de verdachte geen respect getoond voor andermans eigendom. Winkeldiefstal is een hinderlijk feit dat veel overlast veroorzaakt voor de maatschappij in het algemeen en voor winkeliers in het bijzonder. Zeker wanneer personen, zoals de verdachte, zich daaraan stelselmatig schuldig maken. De kosten van beveiligingsmaatregelen, alsmede de schade van de diefstallen op zich, worden omgeslagen over de goederen die in de winkels worden verkocht en in de prijzen daarvan doorberekend. Uiteindelijk is de consument hierdoor ook de dupe van dit soort feiten. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, van 1 februari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte reeds veelvuldig ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 4 maart 2022 van [reclasseringswerkster] , als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. In dit rapport wordt geconcludeerd dat sprake is van een hoog recidiverisico, een gemiddeld risico op letselschade en een hoog risico op onttrekken aan voorwaarden. De reclassering adviseert aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Dit advies is als volgt onderbouwd:
Het in frequentie toegenomen delictpatroon is een uitvloeisel van problematiek op het gebied van het psychosociaal functioneren in samenhang met ernstig middelengebruik, dat als voorliggend wordt beschouwd. Deze problematiek heeft geleid tot onvoldoende opbouwen en/of kunnen behouden van stabiele factoren en op zeker moment tot het volledig wegvallen hiervan, naast de opbouw van schulden. Betrokkene is sinds 2017 bij de reclassering in beeld, maar op basis van onderzoek wordt aangenomen dat in ieder geval sinds de puberteit sprake is van een beperkt functioneren op de diverse leefgebieden.
Vanaf begin 2019 is sprake geweest van begeleiding door de reclassering in meerdere voorwaardelijke kaders. Gedurende deze periode had het toezicht overwegend het karakter van crisismanagement. Ambulante behandeling is onvoldoende van de grond gekomen. Onderzoek naar onderliggende problematiek stagneerde. Middelengebruik heeft de onderzoeksmogelijkheden beperkt. Hoewel betrokkene zelf in toenemende mate uiting heeft gegeven aan probleembesef en motivatie voor gedragsverandering, komt uit het dossier naar voren dat hij ook ambivalentie toont ten aanzien van een stabiel leven, en heeft hij zijn motivatie tot dusver niet kunnen omzetten in het bijbehorende gedrag. Zijn eigen strijd hierin lijkt (nog) niet te zijn gestreden. Middelengebruik en persoonlijkheidsproblematiek vormen een belemmering voor de responsiviteit ten aanzien van begeleiding en behandeling. Daarbij lijkt sprake van zowel onwil als onmacht.
In diverse voorwaardelijke kaders zijn begeleiding door zowel Reclassering Nederland als Tactus verslavingsreclassering, ambulante behandeling door meerdere zorgverleners, en klinische behandeling, gestagneerd of gestopt. Betrokkene heeft in november 2021 de Piet Roorda kliniek verlaten. Hoewel de kliniek nog behandelmogelijkheden ziet, ziet de reclassering deze niet (meer) in een voorwaardelijk kader en worden de mogelijkheden voor begeleiding en behandeling in een voorwaardelijk kader als uitgeput beschouwd. In samenhang daarmee rijst de vraag in hoeverre aan betrokkene zelf nog een dienst wordt bewezen, mocht hem opnieuw een voorwaardelijk kader worden opgelegd.
Onvoorwaardelijke ISD-maatregel
De rechtbank sluit zich aan bij het advies van de reclassering en de vordering van de officier van justitie en acht oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren passend en geboden. De rechtbank is van oordeel dat wordt voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voor het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Immers (i) betreffen het door de verdachte onder 1 t/m 7 begane feiten misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, (ii) is de verdachte in de afgelopen vijf jaren driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen, (iii) zijn onderhavige feiten begaan na tenuitvoerlegging hiervan, (iv) moet er ernstig rekening mee gehouden worden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en (v) eist de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel.
De rechtbank ziet geen mogelijkheden om de behandeling en begeleiding die de verdachte nodig heeft te laten plaatsvinden binnen een voorwaardelijk kader. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eerdere hulpverleningstrajecten zijn mislukt en de verdachte zich ook tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis meermaals heeft onttrokken aan verplichte opname in de Piet Roorda kliniek. Het is daarom niet aannemelijk dat een positieve gedragsverandering bij de verdachte op een minder verstrekkende manier kan worden bereikt. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar moet worden opgelegd.
Teneinde de beëindiging van de recidive van de verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, alsmede de maatschappij zo optimaal mogelijk te beschermen, zal de rechtbank bepalen dat de gehele duur van de maatregel ten uitvoer gelegd dient te worden en dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hierop niet in mindering dient te worden gebracht.

7.Vorderingen tot tenuitvoerlegging

7.1
De zaak met parketnummer 13/166234-20
Bij vonnis van 26 augustus 2020 in de zaak met parketnummer 13/166234-20 heeft de politierechter te Rechtbank Amsterdam de verdachte ter zake van diefstal, meermalen gepleegd veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zestien dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 23 oktober 2020 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 10 september 2020 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie heeft aanvankelijk gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd, maar heeft haar vordering ter terechtzitting in die zin gewijzigd dat als de rechtbank tot oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel overgaat, tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf moet worden afgewezen.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat een tenuitvoerlegging thans niet opportuun is, gelet op de aan de verdachte op te leggen onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
7.2
De zaak met parketnummer 15/094228-21
Bij vonnis van 23 juni 2021 in de zaak met parketnummer 15/094228-21 heeft de politierechter te Rechtbank Noord-Holland de verdachte ter zake van diefstal veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 29 juni 2021 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 7 juli 2021 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie heeft aanvankelijk gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd, maar heeft haar vordering ter terechtzitting in die zin gewijzigd dat als de rechtbank tot oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel overgaat, tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf moet worden afgewezen.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat een tenuitvoerlegging thans niet opportuun is, gelet op de aan de verdachte op te leggen onvoorwaardelijke ISD-maatregel.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 38m, 38n, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 t/m 7 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Rechtbank Amsterdam d.d. 26 augustus 2020 in de zaak met parketnummer 13/166234-20 opgelegde voorwaardelijke straf.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Rechtbank Noord-Holland d.d. 23 juni 2021 in de zaak met parketnummer 15/094228-21 opgelegde voorwaardelijke straf.
Heft in de zaak met parketnummer 15/191225-21 op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. van Harten, voorzitter,
mrs. M.C.J. Lommen en D.J. Straathof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 maart 2022.
mrs. Van Harten en Lommen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.