1.3.Op 3 juli 2020 is er, in het kader van een psychiatrische expertise, een rapport opgesteld door [naam 4]. Dit onderzoek is meegenomen bij het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en heeft aanleiding gegeven voor aanpassen van de functionele mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ziet vooralsnog geen aanleiding tot aanpassing van de conclusies. Het arbeidsgeschiktheidspercentage blijft minder dan 35%.
2. Eiser is – kort en zakelijk weergegeven – van mening dat verweerder met het nieuwe onderzoek en besluit onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan de uitspraken van de rechtbank. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bovendien niet voldoende gemotiveerd waarom hij hier niet in mee gaat en blijft slechts het standpunt uit eerdere beroepsprocedures herhalen.
3. Verweerder heeft het beroepschrift van eiser opnieuw voorgelegd aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze stelt zich op het standpunt dat bij het onderzoek rekening is gehouden met het advies van de psychiatrische deskundige. Daarnaast zijn de rapporten van eerdere verzekeringsartsen bezwaar en beroep en het deskundig rapport van de dermatoloog meegenomen. Verweerder draagt aan dat de dermatoloog de eindconclusie van verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 5] deelt, dat het er alle schijn van heeft dat de psychiatrische aandoening een veel belangrijker rol speelt dan de dermatologische. Ten aanzien van de urenbeperking stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat dit voldoende is toegelicht in de rapportages.
De rechtbank oordeelt als volgt:
4. De rechtbank kan eiser volgen in zijn beroep. Vooreerst overweegt de rechtbank dat verweerder geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft in deze eerdere uitspraak immers opdracht is gegeven aan verweerder om een volledig nieuw verzekeringsgeneeskundig – en zo nodig arbeidskundig – onderzoek uit te voeren, waarbij een psychiatrisch onderzoek overwogen kon worden. Verweerder heeft vervolgens slechts een psychiatrisch onderzoek uitgevoerd, voorzien van een nader rapport van de verzekeringsarts in bezwaar en beroep (b&b). De betreffende verzekeringsarts b&b volhardt daarbij in haar eerder in 2018 ingenomen standpunt, ongeacht de overwegingen van de rechtbank aangaande het rapport van de dermatoloog . De verzekeringsarts b&b blijft herhalen dat het verminderd antibioticagebruik erop wijst dat er geen verhoogd verzuimrisico is. De rechtbank heeft in haar uitspraak echter al expliciet geoordeeld dat dit standpunt niet te volgen is (vgl. overwegingen 11 en 12 uit de uitspraak). Opmerkelijk is in dit verband verder dat de verzekeringsarts b&b zelfs van oordeel is dat de eerdere conclusies van de deskundige dermatoloog over de beperkingen zouden zijn vervallen. Van enig overleg tussen de verzekeringsarts b&b en de dermatoloog is niet gebleken en ook valt dit niet terug te lezen in het rapport van de dermatoloog. Waarop deze conclusie is gebaseerd is niet te volgen voor de rechtbank.
5. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berust. De rechtbank komt aan een beoordeling van de arbeidskundige gronden van het bestreden besluit niet toe, gelet op het volgende
6. Met inachtneming van het rapport van de dermatoloog is naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast komen te staan dat eiser een verzuimrisico heeft van meer dan 25%. In navolging van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op 29 augustus 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BB2600) kan in dat geval niet in redelijkheid van een werkgever worden verwacht dat hij eiser tewerkstelt. Er is dus sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser komt daarmee vast te staan op 100%. 7. Dit leidt tot het oordeel dat het beroep gegrond moet worden verklaard. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, nu voor een nieuwe beslissing op bezwaar nog een beslissing nodig is op het bezwaar van eiser voor zover dat bezwaar zich richt tegen de ingangsdatum van de uitkering. Dit betekent dat de rechtbank verweerder opdraagt om alsnog een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,00 en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,00, bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,00. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.