ECLI:NL:RBNHO:2022:3021

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6109
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en uitvoering van eerdere rechterlijke uitspraken door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. P.E. Stam, had eerder beroep ingesteld tegen besluiten van het UWV, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% was vastgesteld. De rechtbank had in eerdere uitspraken, waaronder op 1 mei 2018 en 7 april 2020, het UWV opgedragen om een nieuw verzekeringsgeneeskundig onderzoek uit te voeren, maar het UWV volhardde in zijn eerdere standpunten zonder de gevraagde herbeoordeling uit te voeren.

De rechtbank oordeelde dat het UWV niet had voldaan aan de eerdere uitspraken en dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berustte. De rechtbank volgde de conclusies van de dermatoloog, die had vastgesteld dat eiser een verzuimrisico van meer dan 25% had, wat betekent dat het niet redelijk was om van een werkgever te verwachten dat hij eiser zou tewerkstellen. Dit leidde tot de conclusie dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser op 100% moest worden vastgesteld.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/6109

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. P.E. Stam),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. K. Ait Moha).

Procesverloop

In het besluit van 16 november 2016 (primair besluit) heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 15 maart 2015 vastgesteld op 100%.
In het besluit op bezwaar van 23 mei 2017 heeft verweerder het primaire besluit herroepen, de arbeidsongeschiktheid van eiser op minder dan 35% vastgesteld en de WIA-uitkering beëindigd per 24 juli 2017.
De rechtbank heeft op 1 mei 2018 (HAA 17/3026) het beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 23 mei 2017 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Bij besluit op bezwaar van 4 juni 2018 heeft verweerder de arbeidsongeschiktheid van eiser onverminderd op minder dan 35% vastgesteld.
De rechtbank heeft op 7 april 2020 (HAA 18/3006) het beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 4 juni 2018 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.
In het besluit op bezwaar van 13 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat eraan voorafging
1.1.
De rechtbank heeft in de procedure HAA 18/3006 een deskundige, dermatoloog dr. [naam 1], benoemd. De dermatoloog rapporteert op 28 juni 2019 als volgt:
d. Is er bij betrokkene sprake van stoornissen op het niveau van het lichamelijk en/of geestelijk functioneren, en zo ja, waar bestaan deze stoornissen uit?
Antwoord:
Ja, eczeem, pruritis, dwangmatig krabben en beschadigen huid met heet water.
e. Is er bij betrokkene sprake van beperkingen op het niveau van gedragingen en/of activiteiten, en zo ja, waar bestaan deze beperkingen uit?
Antwoord:
Ja, invaliderend voor gedragingen en activiteiten in arbeid en privé en sociaal invaliderend en lijdt tot concentratieproblemen.
2. a. Kunt u instemmen met de vaststelling van de belastbaarheid die betrekkingen heeft op 24 juli 2017, zoals die blijktuit de functionele mogelijkheden/ijst {FML)?
Antwoord:
Ondergetekende is geen verzekeringsgeneeskundige. Ik becommentarieer de FML vanuit mijn deskundigheid als dermatoloog.
In de stukken vind ik een fml van 18 mei 2017. De brief van 24-7-2017 betreft een medische rapportage in bezwaarschrift, van de hand van mw. [naam 2], verzekeringsarts.
In de genoemde FML staan beperkingen in de rubrieken:
(…)
Ik kan niet instemmen met de gestelde beperkingen vanuit mijn deskundigheid.
b. Zo neen:
- op welke onderdelen niet?
- waarom niet?
- wat is naar uw mening de belastbaarheid op die onderdelen?
Antwoord:
Gezien de geconstateerde handicap, het zelfbeschadigen, zal dit naar mijn mening leiden tot concentratiestoornissen vanwege de intense jeuksensatie en pijnsensatie gedurende perioden dat de aandoening opspeelt. Deze staan niet genoemd in de FML. In de brief van 24 juli 2017 gaat de discussie over de urenbeperking. Dermatologisch zijn mijn overwegingen: Meerdere uren aaneengesloten werken lijkt mij niet voorstelbaar of gewenst, immers het omgaan met een op speling van de klachten vergt tijd, soms enkele uren, slurpt dan aandacht, leidt af van taken en omgeving. De klachten treden momenteel dagelijks op, de frequentie zal op de datum in geding niet wezenlijk minder zijn geweest. Tevens is de aandoening sociaal invaliderend, de omgeving zal vaak fysiek contact willen mijden. Hoe al dit zich vertaalt naar een specifieke urenbeperking, laat ik over aan een verzekeringsgeneeskundige.
c. Kunt u instemmen met verweerders standpunt dot betrokkene op 24 juli 2017 in staat was gemiddeld ongeveer 8 uur per dag/gemiddeld ongeveer 40 uur per week te werken. Indien u van mening bent dat een urenbeperking aangenomen had moeten worden, verzoekt de rechtbank u dit gemotiveerd aan te geven.
Antwoord:
Nee, ik kan daar niet mee instemmen. Zie ad 2b.
d. Kunt u met inachtneming van de meest waarschijnlijke frequentie van een exacerbatie en de daarmee gepaard gaande herstelperiode instemmen met de instelling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat geen sprake is van verzuim van >25%?
Antwoord:
Exarcebatie en de daarmee gepaard gaande herstelperiode treden op basis van de mij beschikbare informatie en eigen onderzoek dagelijks op en zijn een wezenlijke handicap voor functioneren in arbeid en overige levensterreinen. Het genoemde % lijkt mij daarmee veel te optimistisch.
1.2.
In haar uitspraak van 7 april 2020 overweegt de rechtbank:
11. Met inachtneming van het vorenstaande kan de rechtbank de argumentatie van de deskundige vanuit zijn expertise op het gebied van de dermatologie volgen. In hetgeen de verzekeringsarts bezwaar en beroep daartegen heeft aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende reden het rapport van de deskundige niet te volgen. Dat daarbij ook in belangrijke mate kennelijk sprake kan zijn van een psychiatrische component maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
12. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berust. De rechtbank komt aan een beoordeling van de arbeidskundige gronden van het bestreden besluit niet toe.
13. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel. De rechtbank ziet geen reden om zelf in de zaak te voorzien, nu voor een nieuwe beslissing op bezwaar naar het zich nu laat aanzien een uitgebreid nader onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nodig zal zijn. Van verweerder moet worden gevergd –zeker ook hetgeen reeds in de eerdere uitspraak van de rechtbank van 1 mei 2018 is overwogen– dat thans niet wordt volstaan met een aanvullende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, maar dat wordt overgegaan tot een volledig nieuw verzekeringsgeneeskundig – en zo nodig arbeidskundig - onderzoek. De rechtbank geeft verweerder in overweging om in het kader daarvan ook een aanvullend psychiatrisch onderzoek te laten verrichten, dit in navolging van hetgeen de deskundige hierover in zijn nadere reactie van 15 oktober 2019 heeft vermeld. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, en wel – ook gezien de voorgeschiedenis - op een termijn van uiterlijk 2 maanden na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak. Daarbij geldt dat een zorgvuldige voorbereiding van een beslissing in het onderhavige geval in ieder geval meebrengt – gegeven hetgeen de deskundige daarover heeft overwogen - dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd aandacht zal moeten besteden aan hetgeen de deskundige heeft opgemerkt bij de beantwoording van de vraagstelling over de concentratiestoornissen van eiser, alsmede over een uitgebreidere urenbeperking die zou moeten worden vastgesteld.
1.3.
Op 3 juli 2020 is er, in het kader van een psychiatrische expertise, een rapport opgesteld door [naam 4]. Dit onderzoek is meegenomen bij het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en heeft aanleiding gegeven voor aanpassen van de functionele mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ziet vooralsnog geen aanleiding tot aanpassing van de conclusies. Het arbeidsgeschiktheidspercentage blijft minder dan 35%.
Standpunten partijen
2. Eiser is – kort en zakelijk weergegeven – van mening dat verweerder met het nieuwe onderzoek en besluit onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan de uitspraken van de rechtbank. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bovendien niet voldoende gemotiveerd waarom hij hier niet in mee gaat en blijft slechts het standpunt uit eerdere beroepsprocedures herhalen.
3. Verweerder heeft het beroepschrift van eiser opnieuw voorgelegd aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze stelt zich op het standpunt dat bij het onderzoek rekening is gehouden met het advies van de psychiatrische deskundige. Daarnaast zijn de rapporten van eerdere verzekeringsartsen bezwaar en beroep en het deskundig rapport van de dermatoloog meegenomen. Verweerder draagt aan dat de dermatoloog de eindconclusie van verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 5] deelt, dat het er alle schijn van heeft dat de psychiatrische aandoening een veel belangrijker rol speelt dan de dermatologische. Ten aanzien van de urenbeperking stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat dit voldoende is toegelicht in de rapportages.
Beoordeling
De rechtbank oordeelt als volgt:
4. De rechtbank kan eiser volgen in zijn beroep. Vooreerst overweegt de rechtbank dat verweerder geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft in deze eerdere uitspraak immers opdracht is gegeven aan verweerder om een volledig nieuw verzekeringsgeneeskundig – en zo nodig arbeidskundig – onderzoek uit te voeren, waarbij een psychiatrisch onderzoek overwogen kon worden. Verweerder heeft vervolgens slechts een psychiatrisch onderzoek uitgevoerd, voorzien van een nader rapport van de verzekeringsarts in bezwaar en beroep (b&b). De betreffende verzekeringsarts b&b volhardt daarbij in haar eerder in 2018 ingenomen standpunt, ongeacht de overwegingen van de rechtbank aangaande het rapport van de dermatoloog . De verzekeringsarts b&b blijft herhalen dat het verminderd antibioticagebruik erop wijst dat er geen verhoogd verzuimrisico is. De rechtbank heeft in haar uitspraak echter al expliciet geoordeeld dat dit standpunt niet te volgen is (vgl. overwegingen 11 en 12 uit de uitspraak). Opmerkelijk is in dit verband verder dat de verzekeringsarts b&b zelfs van oordeel is dat de eerdere conclusies van de deskundige dermatoloog over de beperkingen zouden zijn vervallen. Van enig overleg tussen de verzekeringsarts b&b en de dermatoloog is niet gebleken en ook valt dit niet terug te lezen in het rapport van de dermatoloog. Waarop deze conclusie is gebaseerd is niet te volgen voor de rechtbank.
5. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berust. De rechtbank komt aan een beoordeling van de arbeidskundige gronden van het bestreden besluit niet toe, gelet op het volgende
6. Met inachtneming van het rapport van de dermatoloog is naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast komen te staan dat eiser een verzuimrisico heeft van meer dan 25%. In navolging van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op 29 augustus 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BB2600) kan in dat geval niet in redelijkheid van een werkgever worden verwacht dat hij eiser tewerkstelt. Er is dus sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser komt daarmee vast te staan op 100%.
7. Dit leidt tot het oordeel dat het beroep gegrond moet worden verklaard. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, nu voor een nieuwe beslissing op bezwaar nog een beslissing nodig is op het bezwaar van eiser voor zover dat bezwaar zich richt tegen de ingangsdatum van de uitkering. Dit betekent dat de rechtbank verweerder opdraagt om alsnog een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,00 en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,00, bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,00. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag dat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.