ECLI:NL:RBNHO:2022:2995

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
9411590 CV EXPL 21-4342
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens gebreken aan spuitwerk van een Porsche

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. E.A. Smit, een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M.W.P. Buers Bakker, wegens gebreken aan het spuitwerk van zijn Porsche. Eiser heeft de Porsche in juni 2017 bij gedaagde gebracht voor spuitwerk en heeft hiervoor € 4.000,00 betaald. Na het ophalen van de auto in juni 2019 heeft eiser in april 2020 gedaagde geïnformeerd dat hij geen aanspraak meer maakt op nakoming van de overeenkomst, maar in plaats daarvan een schadevergoeding vordert van € 7.865,00. Eiser heeft een deskundigenrapport van Nobel Expertise overgelegd, waaruit blijkt dat het spuitwerk van onvoldoende kwaliteit is. Gedaagde heeft de vordering betwist en stelt dat eiser de auto in maart 2020 heeft opgehaald en het werk heeft aanvaard. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat eiser recht heeft op vervangende schadevergoeding. De kantonrechter heeft de vordering van eiser tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 5.330,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 18 juni 2020. Daarnaast zijn de kosten voor het deskundigenrapport en buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. De proceskosten zijn voor rekening van gedaagde, die grotendeels ongelijk heeft gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9411590 \ CV EXPL 21-4342 CK
Uitspraakdatum: 6 april 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] , h.o.d.n. [bedrijfsnaam 1]
gevestigd te [vestigingsplaats 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. E.A. Smit
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. [bedrijfsnaam 2] "
gevestigd te [vestigingsplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. M.W.P. Buers Bakker

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 17 augustus 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 15 maart 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen en hun gemachtigden zijn verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.
1.3.
Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] nog de producties 20 en 21 toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn mondeling overeengekomen dat [gedaagde] de Porsche van [eiser] zou spuiten. In juni 2017 heeft [eiser] de Porsche bij [gedaagde] gebracht. Nadat het spuitwerk was gedaan, heeft [eiser] op 6 juni 2019 de Porsche opgehaald en € 4.000,00 voor het werk aan [gedaagde] betaald. In de periode van omstreeks 6 januari 2020 tot begin maart 2020 heeft de Porsche bij [gedaagde] gestaan om werkzaamheden uit te voeren.
2.2.
Bij brief aan [gedaagde] van 21 april 2020 heeft [eiser] bericht dat hij geen aanspraak meer maakt op nakoming van de overeenkomst, maar zijn vordering omzet in een vordering tot schadevergoeding. Overeenkomstig een offerte van [xxx] (hierna: [xxx] ) van 6 april 2020 vordert [eiser] een schadevergoeding van € 7.865,00.
2.3.
Op verzoek van [eiser] heeft Nobel Expertise (hierna: Nobel) een onderzoek naar het werk aan de Porsche uitgevoerd. Nobel heeft op 18 augustus 2020 een rapport uitgebracht. In opdracht van [gedaagde] is vervolgens door Dekra een onderzoek ingesteld. Dekra heeft op 18 januari 2021 rapport uitgebracht.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 9.503,54, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst betreffende het spuiten van de Porsche. [gedaagde] heeft de gelegenheid gehad om herstelwerk uit te voeren, maar is ook daarin tekortgeschoten. Op grond van artikel 6:87 BW vordert [eiser] (vervangende) schadevergoeding, begroot overeenkomstig de offerte van [xxx] (€ 7.865,00), en de kosten voor het deskundigenrapport van Nobel (€ 828,85) en buitengerechtelijke incassokosten (€ 809,69).

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan, samengevat, dat [eiser] in maart 2020 de auto heeft opgehaald en het werk met enkele kleine opmerkingen heeft aanvaard. [gedaagde] betwist de gestelde gebreken aan het werk. Voor zover sprake is van een tekortkoming rechtvaardigen die gebreken de omzetting van de overeenkomst niet. Ook stelt [gedaagde] dat hij door [eiser] niet in staat wordt gesteld eventuele gebreken te herstellen, terwijl hij daartoe wel bereid is. [gedaagde] betwist de hoogte van de gevorderde schadevergoeding, omdat de auto door de door hem uitgevoerde werkzaamheden niet slechter is geworden en in de offerte van [xxx] ook werkzaamheden zijn opgenomen die geen deel uitmaken van de oorspronkelijke overeenkomst.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter moet beoordelen of het door [gedaagde] verrichte spuitwerk van onvoldoende kwaliteit is en zo ja, of hij de daardoor door [eiser] geleden schade moet vergoeden. De kantonrechter beantwoordt beide vragen bevestigend en licht dat hierna toe.
De overeenkomst
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat de overeenkomst tussen partijen betreffende het spuitwerk aan de Porsche is aan te merken als een overeenkomst tot aanneming van werk tussen twee partijen handelend in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Ter zitting heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat hij als natuurlijk persoon handelde en niet in de uitoefening van zijn bedrijf. De overeenkomst kan daarom worden aangemerkt als een consumentenkoopovereenkomst, aldus [eiser] . De kantonrechter volgt [eiser] niet in zijn stelling. Daarbij is van belang dat [eiser] zich in de dagvaarding presenteert met zijn handelsnaam en ook de opdracht aan Nobel volgens het rapport van Nobel door Handelsonderneming 911 is verstrekt. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat hij handelt in (auto-)poetsmiddelen en dat hij deze presenteert op beurzen. Voor die presentaties maakt hij gebruik van auto’s, waarbij deze Porsche bedoeld was voor presentaties voor de Duitse markt en daarom moest worden opgeknapt / gespoten. Hieruit volgt dat [eiser] de Porsche zakelijk gebruikt in zijn onderneming en niet als consument. Er is geen enkel aanknopingspunt om aan te nemen dat [eiser] bij het geven van de opdracht aan [gedaagde] als consument handelde. Het gaat dus om een zakelijke overeenkomst, zodat het consumentenrecht niet van toepassing is.
5.3.
Partijen zijn het erover eens dat de opdracht van [eiser] aan [gedaagde] bestond uit het “in de kleur zetten” van de Porsche voor een prijs van € 4.200,00, bij levering “afgemaakt” op € 4.000,00. [eiser] heeft op 6 juni 2019 de Porsche opgehaald omdat de spuitwerkzaamheden afgerond waren en de prijs van het werk aan [gedaagde] betaald. Aldus is sprake van oplevering als bedoeld in artikel 7:758 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.4.
De auto is daarna opnieuw bij [gedaagde] geweest voor werkzaamheden tot in maart 2020. Volgens [eiser] ging het om herstelwerkzaamheden, volgens [gedaagde] om aanvullende werkzaamheden. De kantonrechter laat dit discussiepunt in het midden omdat het niet doorslaggevend is. Waar het in deze om gaat, is dat uit de rapporten van zowel de door [eiser] ingeschakelde deskundige Nobel als de door [gedaagde] ingeschakelde deskundige Dekra blijkt dat het door [gedaagde] uiteindelijk geleverde spuitwerk van onvoldoende kwaliteit is.
[gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst
5.5.
Nobel rapporteert onder meer dat het spuitwerk overmatig veel stofjes in het lak vertoont, sprake is van het “sinasappelhuid” effect, veel delen niet gedemonteerd zijn en afplakranden vertonen en goed zichtbare polijstplekken in het lakwerk zijn aangetroffen. Dit geeft aan dat er overmatig is gepolijst en de lak plaatselijk te heet is geworden en stuk gepolijst is. Verder is de laklaag overmatig dik aangebracht, aldus steeds Nobel.
5.6.
[gedaagde] voert aan dat aan dit rapport geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend omdat hij niet bij het onderzoek is betrokken. [gedaagde] beroept zich daarom alleen op het rapport van de door hem ingeschakelde Dekra. Maar dat kan hem niet baten. De conclusie van Dekra is namelijk dat het door [gedaagde] aangebrachte spuitwerk en de vooraf uitgevoerde voorbehandelingen een grote hoeveelheid gebreken laten zien, waaronder schuurkrassen, onjuiste of slechte dekking van de lak, glansverlies of vermatting van de lak op sommige plekken, kraters of pinholes als gevolg van een onvolledige voorbehandeling of onjuist aanbrengen van plamuur, zichtbare afplakranden, overmatige en ongelijke lakdikte, een sinasappelschil effect in de lak op diverse plekken bij alle delen van de carrosserie, zakkers in de laklaag (druppels en druipers door het aanbrengen van een overschot aan lak), zichtbare poetsbrandplekken in de lak en een groot aantal ingesloten stofdeeltjes in de lak. De bevindingen van Dekra komen dus overeen met die van Nobel.
5.7.
Daarmee staat vast dat sprake is van gebreken. Kort samengevat gaat het volgens het rapport van Dekra om spuitwerk met een zeer groot aantal gebreken en oneffenheden. Volgens de deskundige zijn bijna alle te maken fouten bij het aanbrengen van een automotive lak gemaakt en is de kwaliteit van het geleverde werk onvoldoende. De kantonrechter stelt op basis hiervan vast dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst.
5.8.
[gedaagde] voert aan dat delen van de carrosserie van de Porsche na een forse schade waren gerepareerd en dat de onderlaag dik was geplamuurd, deels met polyester. Echter, niet is gebleken dat [gedaagde] bij het aannemen van het werk enig voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van de staat van de auto en het uit te voeren werk. Dat [gedaagde] [eiser] voorafgaand aan de uitvoering van het werk zou hebben gewaarschuwd voor de ondeugdelijkheid van de ondergrond is voor het eerst ter zitting wel gesteld, maar tegenover de betwisting van [eiser] niet concreet onderbouwd. De stelling van [gedaagde] dat de kwaliteit van het spuitwerk negatief is beïnvloed door de schade aan de auto en de ondeugdelijke reparatie, vindt bovendien geen steun in de rapporten van Nobel en Dekra. Beide deskundigen zeggen hierover dat die omstandigheden los staan van de kwaliteit van het aangebrachte spuitwerk. Voor zover [gedaagde] stelt dat eventuele gebreken aan het spuitwerk een gevolg zijn van de ondeugdelijkheid van de ondergrond, en dus in de risicosfeer van [eiser] als opdrachtgever zouden liggen, wordt dat verweer verworpen.
[gedaagde] is in verzuim (geweest) en moet de vervangende schade vergoeden
5.9.
[gedaagde] voert het verweer dat hij niet voldoende in de gelegenheid is gesteld om alsnog deugdelijk werk te leveren, terwijl hij bereid was en is dat alsnog te doen en daarom niet in verzuim is. De kantonrechter verwerpt dit verweer.
5.10.
[eiser] heeft [gedaagde] op 20 april 2020 aangeschreven. [gedaagde] heeft de ontvangst van deze brief niet voldoende betwist. [gedaagde] erkent namelijk dat hij de brief van “21 april 2021” waarin de gemachtigde van [eiser] een vijftal gebreken opsomt heeft ontvangen. [1] De kantonrechter neemt aan dat dit gaat om de brief van 20 april 2020 [2] en het door [gedaagde] genoemde jaartal een kennelijke verschrijving betreft. In de brief van 21 april 2020 staat onder andere dat het spuitwerk niet voldoet, dat [gedaagde] in verzuim is omdat hij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de gebreken te herstellen en dat [eiser] zijn vordering tot nakoming omzet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. Bij de brief is de offerte van [xxx] van 6 april 2020 gevoegd, waarin is aangegeven wat de kosten van het herstel zijn. [gedaagde] heeft in antwoord daarop bij brief van 18 juni 2020 gesteld dat [eiser] het voertuig heeft geaccepteerd bij de oplevering zoals deze is en nu niet meer kan klagen. In zijn brief staat ook dat de offerte niet serieus te nemen is en geen sprake was van een ernstig gebrek of tekortkoming. [eiser] heeft naar het oordeel van de kantonrechter uit deze mededelingen van [gedaagde] mogen afleiden dat hij zijn verplichtingen niet zou nakomen. Een nadere aanmaning of een expliciet verzoek om de gebreken te herstellen zou zonder toegevoegde waarde zijn en kon daarom op redelijke gronden ook niet van [eiser] worden verwacht. Dat betekent dat [gedaagde] op 18 juni 2020 in verzuim is gekomen.
5.11.
[eiser] heeft vervolgens het onderzoek door Nobel laten uitvoeren en na ontvangst van het rapport van Nobel bij brief van 18 september 2020 (nogmaals) zijn vordering tot nakoming omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. Deze omzetting is gezien de aard en omvang van de gebreken aan het spuitwerk gerechtvaardigd. Door de omzetting gaat de oorspronkelijke verbintenis teniet en eindigt het verzuim van [gedaagde] . Dat betekent dat hij vanaf dat moment niet meer na kan komen of zijn verzuim kan zuiveren. Zijn aanbod om een en ander alsnog te herstellen, is dus niet van belang. [gedaagde] dient in plaats daarvan de schade van [eiser] te vergoeden.
De vervangende schadevergoeding
5.12.
De hoogte van de vervangende schadevergoeding wordt bepaald aan de hand van de waarde van de uitgebleven en/of ondeugdelijk verrichte prestatie waarbij de vervangende vergoeding [eiser] in staat moet stellen de gemiste prestatie door een derde te laten uitvoeren.
5.13.
Nobel heeft de schade van [eiser] begroot aan de hand van de offerte van [xxx] . Dekra heeft de conclusies van Nobel onderschreven. Het verweer van [gedaagde] dat de door [eiser] gevorderde schade onvoldoende is gespecificeerd en onderbouwd treft geen doel, omdat deze blijkt uit die offerte. Dat het schadebedrag [gedaagde] hoog voorkomt, is onvoldoende om de offerte van [xxx] en de daarop gebaseerde calculatie van Nobel niet als uitgangspunt te nemen.
5.14.
De offerte van [xxx] en de calculatie van Nobel gaan uit van drie te onderscheiden posten. Het verweer van [gedaagde] tegen de eerste post treft doel. Die post is omschreven als
“Ten behoeven van het niet geheel strak zijn van de auto en pasvorm van de naden, herstellen van de achterklep, linker en rechter dakstijl, linker en rechter achterscherm en linker en rechter voorscherm 18 uur € 65,-- € 1.170,00”.Dat deze werkzaamheden deel uitmaakten van het tussen partijen overeengekomen werk, is door [gedaagde] bestreden en door [eiser] niet nader onderbouwd. [eiser] heeft ook niet toegelicht dat er causaal verband bestaat tussen het door [gedaagde] geleverde werk en deze werkzaamheden / schadepost. Dit deel van de vordering komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
5.15.
De beide andere posten zal de kantonrechter wel toewijzen. Dat zijn de posten omschreven als
“Ten behoeven van het herstellen en spuiten, auto geheel demonteren, voor- en achterbumper, linker en rechter portier, portier bekleding, motorkap, achterklep, zonnedak en alle rubbers en bumper rubbers 32 uur € 65,-- € 2.080,00”en
“Auto geheel spuiten i.v.m. poets plekken, stof en siliconen, schrale randen aan de binnenzijde en roosters zwart spuiten (zijn nu in kleur van de auto gespoten) € 3.250,00”.Uitgaande van deze omschrijvingen houden deze twee schadeposten verband met de geconstateerde gebreken. Zonder nadere toelichting van [gedaagde] ziet de kantonrechter geen aanleiding om aan te nemen dat deze werkzaamheden niet volledig zouden vallen onder het tussen partijen overeengekomen “in de kleur zetten” van de Porsche. Dat, zoals [gedaagde] stelt, dit niet is wat partijen hebben afgesproken, heeft [gedaagde] evenmin onderbouwd, zodat de kantonrechter daaraan voorbijgaat.
5.16.
Ten aanzien van de in het schadebedrag opgenomen post btw, overweegt de kantonrechter dat [eiser] een onderneming drijft. Ter zake van leveringen van goederen en diensten door [eiser] in het kader van zijn onderneming is daarom in beginsel omzetbelasting (btw) verschuldigd. Op grond van de toepasselijke wettelijke bepalingen is [eiser] bevoegd door hem aan derden betaalde btw in mindering te brengen op de btw die hijzelf aan de belastingdienst dient af te dragen ter zake van door hem geleverde goederen en diensten. Betaalde btw is dus voor hen een aftrekpost, waarmee de btw die [eiser] aan de belastingdienst is verschuldigd wordt verminderd. Dit brengt mee dat als [eiser] btw moet betalen ter zake van het herstel (door een derde) van de schade die het gevolg is van tekortschieten van [gedaagde] , hij deze btw in mindering kan brengen op de btw die hij moet afdragen. Hieruit volgt dat hij door de ter zake van het schadeherstel (mogelijk) verschuldigde btw per saldo niet in zijn vermogen zal worden geschaad. Deze btw vormt dus geen schadepost die [gedaagde] moet vergoeden. Daarbij is van belang dat bij de vaststelling van de te vergoeden schade met fiscale voordelen voor [eiser] rekening moet worden gehouden. [3]
De conclusie
5.17.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] tot betaling van schadevergoeding zal toewijzen tot een bedrag van € 5.330,00. De wettelijke rente over dat bedrag is toewijsbaar vanaf de datum van verzuim (18 juni 2020).
5.18.
De kosten die [eiser] heeft gemaakt voor het rapport van Nobel, zijn toewijsbaar als kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid op grond van artikel 6:96 lid 2 BW, tot een bedrag van € 828,85. Nobel heeft rapport uitgebracht in augustus 2020. De wettelijke rente over deze kosten is niet toewijsbaar vanaf 15 mei 2020, zoals [eiser] vordert, omdat de schade pas later is geleden. Omdat [eiser] niet heeft gesteld wanneer de kosten zijn betaald, zal de rente worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding (17 augustus 2021).
5.19.
[eiser] maakt voorts aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] heeft daartegen geen zelfstandig verweer gevoerd. Op grond van artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW komen redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding wordt berekend conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en zal worden toegewezen over het bedrag dat in hoofdsom voor toewijzing in aanmerking komt, tot een bedrag van € 776,22. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat [eiser] in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.20.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. Daarbij wordt [gedaagde] ook veroordeeld tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 5.330,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 18 juni 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 1.605,17, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 17 augustus 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 106,89
griffierecht € 240,00
salaris gemachtigde € 622,00,
vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Conclusie van antwoord, randnummer 18
2.Dagvaarding, productie 7