ECLI:NL:RBNHO:2022:2988

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
15/226932-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige dochter, inclusief seksueel binnendringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige dochter. De verdachte heeft in een periode van twee jaren meermalen ontuchtige handelingen gepleegd, waaronder het seksueel binnendringen van haar lichaam. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. R.P. Peters, in overweging genomen, evenals de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. F.R. Menso. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte is vrijgesproken van een aantal ten laste gelegde feiten, maar de rechtbank heeft bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster als voldoende geacht, ondanks het tijdsverloop van 17 jaar tussen de feiten en de aangifte. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden en de vordering van de benadeelde partij is deels toegewezen, waarbij een schadevergoeding van € 5.000,- is vastgesteld. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/226932-21
Uitspraakdatum: 31 maart 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 maart 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R.P. Peters, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. F.R. Menso, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 oktober 2003 tot en met 21 oktober 2005 te Zuidermeer, gemeente Wester-Koggenland, in elk geval in Nederland, (telkens) met zijn, verdachtes, kind [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte (telkens) een en/of meermalen zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gestopt en/of die [slachtoffer] gevingerd;
feit 2
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 oktober 2005
tot en met 22 oktober 2008 te Zuidermeer, gemeente Wester-Koggenland, in elk geval in Nederland, (telkens) met zijn, verdachtes, kind [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, (telkens) buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte (telkens) een en/of meermalen zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gestopt en/of die [slachtoffer] gevingerd;
feit 3
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 oktober 2003 tot en met 22 oktober 2008 te Zuidermeer, gemeente Wester-Koggenland, in elk geval in Nederland, (telkens) met zijn, verdachtes, kind [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, (telkens) buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het (telkens) een en/of meermalen:
- ( onder en/of boven de kleding) strelen en/of kneden en/of betasten van de borst(en) van die [slachtoffer] en/of
- likken van de tepel(s) van die [slachtoffer] en/of het eten van een Japans zoutje, althans voedsel, van de tepel(s) en/of borst(en) van die [slachtoffer] en/of
- ( tong)zoenen van die [slachtoffer] en/of
- met die [slachtoffer] naakt onder de douche staan en/of zich laten betasten aan de penis en/of zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en/of
- met die [slachtoffer] (geheel of gedeeltelijk) naakt op bed liggen en/of die [slachtoffer] (geheel of gedeeltelijk) naakt op zijn, verdachtes, lichaam laten liggen en/of
- betasten van de vagina van die [slachtoffer] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de ten laste gelegde handelingen hebben plaatsgevonden en binnen welke periode. Voor zover het seksueel binnendringen bewezen verklaard zou worden, heeft de raadsman als subsidiair verweer aangevoerd dat alleen voor feit 2 een bewezenverklaring kan volgen. Niet bewezen kan worden dat de aangeefster ten tijde van het seksueel binnendringen jonger was dan 12 jaar.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er alleen een bewezenverklaring kan volgen voor het strelen en kneden van de borsten van de aangeefster. De verdachte dient te worden vrijgesproken van de overige onder feit 3 ten laste gelegde handelingen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 2De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft zich daarbij gebaseerd op de verklaring van de verdachte ter zitting, inhoudende dat de aangeefster volgens de verdachte ouder was dan 12 jaar ten tijde van de ontuchtige handelingen en op de stukken ter onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De aangeefster heeft zowel tijdens het informatief gesprek zeden als in haar aangifte verklaard dat de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden in de periode dat zij de leeftijd had van 10 en 11 jaar. Voorts heeft de aangeefster verklaard dat de ontuchtige handelingen zijn gestopt toen zij tegen haar vader had gezegd dat hij ermee op moest houden nadat zij in groep 7 of 8 van de basisschool seksuele voorlichting had gehad en erachter was gekomen dat het niet normaal was. De rechtbank volgt de aangeefster in deze verklaringen en acht op grond daarvan niet bewezen dat de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden nadat de aangeefster de leeftijd van 12 jaren had bereikt.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering feiten 1 en 3
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
De aangeefster heeft pas 17 jaar na de ten laste gelegde feiten aangifte gedaan. Dit maakt dat de rechtbank behoedzaam met de aangifte omgaat. De rechtbank acht de aangifte ondanks dit tijdverloop betrouwbaar. De aangeefster heeft namelijk in haar aangifte – die vooraf is gegaan door een ‘informatief gesprek zeden’, waarin zij gelijkluidend heeft verklaard – concreet, gedetailleerd en consistent verklaard over de ontuchtige handelingen die de verdachte met haar heeft gepleegd. Ze heeft aangegeven hoe het misbruik is begonnen en waaruit de handelingen hebben bestaan. Ook heeft zij verklaard over de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, wat zij tijdens die handelingen voelde en ervoer en hoe en wanneer het misbruik is geëindigd. De rechtbank acht de verklaring van de aangeefster daarom betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Steunbewijs
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging als geheel en niet op elk onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342, tweede lid, Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat bij de vermeende seksuele handelingen slechts twee personen aanwezig zijn, in dit geval de verdachte en de aangeefster, zijn dochter. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad kan echter worden afgeleid dat de verklaring van de aangeefster indien deze voldoende wordt ondersteund door een ander bewijsmiddel, voldoende bewijs kan opleveren. Er mag daarbij geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de verklaring van aangeefster en het steunbewijs. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De verdachte heeft bekend dat hij een deel van de in de tenlastelegging genoemde ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het meermalen betasten van de borsten van zijn dochter. De verdachte heeft daarbij ook de door de aangeefster geschetste context bevestigd, namelijk dat het op woensdagavonden heeft plaatsgevonden, toen hij alleen met haar thuis was en zij samen op de bank zaten. De rechtbank stelt verder vast dat dat de aangeefster heeft verklaard over douchen met haar vader en dat zij hem toen moest aftrekken. De aangeefster weet daardoor dat de verdachte op een derde van zijn piemel een grote uitstekende moedervlek, een soort wratje, op zijn penis heeft zitten. Deze beschrijving van de penis van de verdachte wordt door de verklaring van de verdachte ondersteund. De verdachte heeft immers bevestigd dat hij een wrat op zijn penis heeft. Hij heeft weliswaar verklaard dat het wel zo kan zijn dat hij zich wel eens heeft omgekleed in de nabijheid van zijn dochter, maar de rechtbank acht het niet aannemelijk dat de aangeefster de wrat op de penis tijdens een dergelijk omkleedmoment heeft kunnen waarnemen op de manier waarop zij erover heeft verklaard. Daar komt bij dat door de aangeefster is verklaard dat zij de verdachte op geen ander moment naakt heeft gezien. De rechtbank acht de verklaringen van de aangeefster hiermee voldoende ondersteund en komt op grond hiervan tot een bewezenverklaring van alle onderdelen van de tenlastelegging, waaronder ook het seksueel binnendringen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de in de bewezenverklaringen vermelde handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van de aangeefster voordat zij de leeftijd van twaalf jaren had bereikt.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1
hij op een tijdstip in de periode van 22 oktober 2003 tot en met 21 oktober 2005 te Zuidermeer, gemeente Wester-Koggenland, met zijn kind [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer] gestopt en die [slachtoffer] gevingerd;
feit 3
hij in de periode van 22 oktober 2003 tot en met 21 oktober 2005 te Zuidermeer, gemeente Wester-Koggenland, telkens met zijn kind [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het een of meermalen:
- onder en boven de kleding strelen en kneden en betasten van de borsten van die [slachtoffer] en
- likken van de tepels van die [slachtoffer] en het eten van een Japans zoutje van de tepels van die [slachtoffer] en
- tongzoenen van die [slachtoffer] en
- met die [slachtoffer] naakt onder de douche staan en zich laten betasten aan de penis en zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en
- met die [slachtoffer] geheel naakt op bed liggen en die [slachtoffer] geheel naakt op zijn lichaam laten liggen en
- betasten van de vagina van die [slachtoffer] .
Hetgeen aan de verdachte onder de feiten 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind.
Ten aanzien van feit 3:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het reclasseringsadvies, waaruit onder meer blijkt dat er problemen zijn vast te stellen binnen de emotieregulatie en copingmechanisme van de verdachte en dat het risico op recidive als laag wordt ingeschat. Voorts heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het gegeven dat de verdachte een first offender is en met het tijdsverloop sinds de ten laste gelegde feiten.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft in een periode van twee jaren meermalen ontuchtige handelingen gepleegd met zijn minderjarige dochter, waarbij ook sprake is geweest van het seksueel binnendringen van haar lichaam. Het slachtoffer was bij aanvang van het misbruik pas 10 jaar oud. Het misbruik vond plaats op de momenten dat de verdachte alleen met zijn dochter thuis was. De verdachte heeft met zijn handelen ernstig misbruik gemaakt van de afhankelijke positie van zijn jonge dochter en van het vertrouwen dat zij in hem stelde. Zeer wrang is het dat slachtoffer zich eindelijk geliefd, gezien en gewaardeerd voelde door haar vader. Het misbruik vond plaats in het huis waar de verdachte met zijn vrouw en kinderen woonde. De omstandigheid dat het misbruik plaatsvond in de gezinssfeer verzwaart de ernst van dit, op zich al buitengewoon kwalijke strafbare feit. Het slachtoffer heeft jarenlang met een afschuwelijk geheim rondgelopen.
De verdachte heeft het meermalen bevredigen van zijn eigen lustgevoelens gesteld boven het leed dat hij daardoor bij zijn dochter aanrichtte. Ook ter terechtzitting heeft hij geen volledige verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden.
De verdachte heeft door zijn handelen op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van zijn minderjarige dochter geschonden en een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van seksuele delicten, zeker in het geval van jonge kinderen, zo niet blijvende dan toch zeer langdurige en ernstige schade kunnen ondervinden van wat hun is aangedaan. Uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding en uit de door het slachtoffer ter zitting uitgesproken verklaring blijkt hoezeer dit ook in deze zaak het geval is. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 21 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 20 december 2021 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten en op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, acht de rechtbank geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf moet worden opgelegd zoals door de officier van justitie gevorderd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Namens de benadeelde partij [slachtoffer] is een vordering tot schadevergoeding van € 10.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering nu het rechtstreekse verband tussen de gestelde klachten en het tenlastegelegde onvoldoende is onderbouwd en onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering op grond van het voorgaande gematigd dient te worden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 5.000,- rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten. Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank heeft daarbij gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, in het licht van de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen. In het meer gevorderde aan immateriële schadevergoeding zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 en 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: seksueel misbruik en ontuchtige handelingen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
- 36f, 57, 244, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
15 maanden.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.000,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
21 oktober 2005tot aan de dag der algehele voldoening, aan
[slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
60 dagengijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
21 oktober 2005tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C. van den Bos, voorzitter,
mr. J.J.M. Uitermark en mr. L. Boonstra, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. S. Snelder en mr. J. Dommershuijzen
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 maart 2022.
mrs. Uitermark en Snelder zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.