In deze zaak vordert een passagier compensatie van de vervoerder wegens de annulering van een vlucht van Ibiza naar Amsterdam op 2 maart 2020. De passagier heeft de vervoerder aangeklaagd en stelt dat hij recht heeft op compensatie van € 400,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder heeft de annulering gemotiveerd weersproken en betwist dat de vlucht geannuleerd was, en stelt dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden op de luchthaven van Ibiza.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn vordering te onderbouwen. De passagier heeft in zijn dagvaarding zowel over annulering als vertraging gesproken, wat tot verwarring leidde over de basis van zijn vordering. De vervoerder heeft aangetoond dat de vlucht niet geannuleerd was, maar vertraagd is uitgevoerd. De kantonrechter oordeelt dat de passagier niet voldoende heeft aangetoond dat hij met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming is aangekomen.
Uiteindelijk wijst de kantonrechter de vordering van de passagier af en veroordeelt hem tot betaling van de proceskosten. De proceskosten worden vastgesteld op € 150,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder, plus € 37,50 aan nakosten, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.