In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij easyJet. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van haar vlucht van Amsterdam naar Liverpool op 1 september 2019. De vlucht had meer dan drie uur vertraging opgelopen, wat volgens de passagier recht gaf op compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder, easyJet, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een systeemstoring bij de Franse luchtverkeersleiding die leidde tot ATC-restricties voor de voorafgaande vluchten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier met meer dan drie uur vertraging op haar eindbestemming is aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de rechter oordeelde dat de vervoerder niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de vertraging, aangezien deze het gevolg was van buitengewone omstandigheden die niet konden worden voorkomen. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te beperken en wees de vordering van de passagier af. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, die ongelijk kreeg in de procedure.
De uitspraak benadrukt de toepassing van de Europese regelgeving inzake luchtreizigersrechten en de voorwaarden waaronder luchtvaartmaatschappijen kunnen worden vrijgesteld van compensatieverplichtingen. De beslissing van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de proceskosten onmiddellijk moeten worden betaald, ongeacht een eventuele hoger beroep.