ECLI:NL:RBNHO:2022:2903

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
HAA 21/3010
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor herbouw bijbehorend bouwwerk en uitleg term 'bestaande' in bestemmingsplan

Op 9 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin eiseres beroep aantekende tegen de verleende omgevingsvergunning voor de herbouw van een bijbehorend bouwwerk op het perceel van de vergunninghouder. De vergunninghouder had op 22 januari 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd, die door het college van burgemeester en wethouders van Landsmeer was verleend. Eiseres, die naast het perceel woont, stelde dat de vergunning onterecht was verleend, omdat het bijgebouw niet op een toegestane plek zou staan en de nokhoogte van het te bouwen bijgebouw te hoog zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil voornamelijk draait om de uitleg van de term 'bestaande' in de planregels van het bestemmingsplan 'Het Lint 2015'. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder het bijgebouw al voor de inwerkingtreding van het bestemmingsplan had staan, waardoor de bestaande nokhoogte van 5 meter mocht worden aangehouden. De rechtbank concludeerde dat de vergunning voor de herbouw van het bijgebouw terecht was verleend en dat er geen sprake was van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Eiseres' beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3010

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landsmeer, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Berendschot).

Procesverloop

In het besluit van 22 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de heer [vergunninghouder] (de vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor de herbouw van een bijbehorend bouwwerk op het perceel [perceel] (het perceel).
In het besluit van 25 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 20 januari 2022 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 januari 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, samen met de heer [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook is namens verweerder [naam 2] verschenen.

Overwegingen

Feiten.
1.1
De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiseres woont naast het perceel op [woning] , samen met de heer [naam 1] .
1.2
Het bouwplan van de vergunninghouder betreft de (her)bouw van een bijgebouw op het perceel. In de aanvraag is aangegeven dat het bijgebouw zal worden gebruikt als bergruimte, garage en kantoor aan huis. Het bijgebouw staat aan de linker achterzijde van de bestaande woning op het perceel van de vergunninghouder, langs een sloot op de erfgrens. Het bijgebouw staat ter hoogte van de achtertuin van eiseres. Het te bouwen bijgebouw heeft hetzelfde oppervlakte als het huidige bijgebouw. De huidige nokhoogte is 5 meter en de nokhoogte van het te bouwen bijgebouw wordt 5,5 meter.
1.3
Op het perceel is het bestemmingsplan “Het Lint 2015” (het bestemmingsplan) van toepassing, met de bestemming “Wonen-3”. Op de sloot is de bestemming “Water-1” van toepassing. Het bestemmingsplan is op 10 december 2015 vastgesteld.
1.4
Verweerder heeft de omgevingsvergunning aan de vergunninghouder verleend in het primaire besluit voor de activiteiten “bouwen” en “handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening”. De vergunning is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder 1, Wet algemeen bepalingen omgevingsrecht (Wabo) omdat de aanvraag in strijd is het met geldende bestemmingsplan. Er is namelijk sprake van een overschrijding van de toegestane nokhoogte met 50 cm. Volgens verweerder is er geen sprake van aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het straat- en bebouwingsbeeld, de sociale veiligheid, verkeersveiligheid en de woonsituatie. De mogelijke nadelige gevolgen voor omwonenden zijn zeer beperkt.
1.5
Na het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit, heeft op 25 maart 2021 een quickscan op grond van de Wet Natuurbescherming plaatsgevonden. Daarin is (voor zover relevant) aangegeven dat tussen de pannen van het dak van het bijgebouw geen geschikte openingen voor vleermuizen zijn waargenomen. Er is daarom uitsluitend sprake van een algemene zorgplicht voor de vergunninghouder.
1.6
Op 13 april 2021 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Op 27 mei 2021 heeft de bezwaaradviescommissie verweerder geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie, op het volgende standpunt gesteld. Op grond van artikel 19.2, sub b, van de planregels van het bestemmingsplan mag de nokhoogte 4.3 meter zijn. Echter, gelet op het bepaalde in artikel 27 van de planregels mag de bestaande nokhoogte van 5 meter ook aangehouden worden. Het bijbehorend bouwwerk krijgt echter een bouwhoogte van 5.5 meter. Verweerder heeft voor het overschrijden van de maximaal toegestane bouwhoogte toepassing gegeven aan artikel 29, sub a, van de planregels waarin is bepaald dat de toegestane nokhoogte met 10% mag worden verhoogd. Het bouwplan voldoet dus aan het bepaalde in artikel 19.2 van de planregels, met uitzondering van de overschrijding van de bouwhoogte met 0,5 meter. Voorts geldt dat het bouwplan vergunningvrij gebouwd had kunnen worden indien de nokhoogte beperkt was tot 5 meter. Verweerder heeft toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 29 van de planregels omdat een afwijking van de nokhoogte met 0,5 meter niet leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het straat-en bebouwingsbeeld, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de woonsituatie.
De beroepsgronden van eiseres
3. Eiseres voert allereerst aan dat het bijgebouw niet op een toegestane plek staat omdat het op de erfgrens met de sloot staat en dus niet op een afstand van 5 meter vanaf de bestemming “Water-1”, zoals voorgeschreven in artikel 19.2 van de planregels. Ook stelt eiseres dat verweerder ten onrechte in de vergunning een nokhoogte van 5,5 meter heeft toegestaan, met toepassing van artikel 29, sub a, van de planregels. Dit artikel verwijst immers naar de oorspronkelijke regelgeving. Volgens de formule in artikel 19.2, sub b van de planregels van het bestemmingsplan mag de maximale nokhoogte niet meer dan 4,3 meter zijn. Er kan daarom alleen sprake zijn van een verhoging van 0.43 meter en niet nog 1,20 meter daarboven. In artikel 27 van de planregels staat immers dat, wanneer een bouwwerk een grotere bouwhoogte heeft dan in de bouwregels is toegestaan, de bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte mag hebben. Eiseres stelt ook dat niet mag worden gecumuleerd met ontheffingen.
Eiseres heeft ter zitting nog aangevoerd dat ten onrechte niet voor de vergunningverlening is getoetst of het bouwplan in overeenstemming is met de instandhoudingsdoelstellingen van het nabijgelegen Natura 2000-gebied. Ook wordt de algemene zorgplicht ten aanzien van de aanwezige vleermuizen niet nageleefd doordat de vergunninghouder veel tuinverlichting heeft aangebracht en bomen in de tuin zijn gekapt. Ten slotte stelt eiseres dat het gebouw niet gesloopt en herbouwd wordt, maar dat het wordt gerenoveerd en dat de vergunninghouder ook een extra muur heeft gemetseld die niet in de vergunning is opgenomen.
Wat betekent “bestaande” in de planregels?
4.1
De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat het geschil tussen partijen grotendeels is terug te brengen tot de vraag wat moet worden verstaan onder de term “bestaande” in de planregels behorende bij het bestemmingsplan. In artikel 19.2, sub b, onder 1 van de planregels is bijvoorbeeld aangegeven dat een bijbehorende bouwwerk mag worden gebouwd op een afstand van 5 meter vanaf de bestemmingen “Water-1”, of op de bestaande afstand als deze minder is. Niet in geschil is dat de sloot waar het te herbouwen bijgebouw aan grenst is aan te merken als “Water-1” en dat die afstand minder is dan 5 meter.
4.2
Eiseres stelt dat het bijgebouw dat er nu staat, illegaal is qua ligging en dat verweerder ten onrechte daarop in het verleden niet heeft gehandhaafd zodat het niet als “bestaande” is aan te merken in de zin van de planregels. Een ten onrechte gedoogde situatie mag volgens eiseres niet op deze manier gelegaliseerd worden.
4.3
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat deze uitleg van eiseres niet juist is. In artikel 1.14 van de planregels staat namelijk dat onder “bestaande” moet worden verstaan, voor zover relevant, bebouwing dat al aanwezig was op het moment dat het bestemmingsplan in werking trad, oftewel in december 2015. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat het bijgebouw van de vergunninghouder dat zal worden herbouwd al voor 1998 op die plek stond. Eiseres heeft dit ook niet betwist. Dat betekent dat het bijgebouw al aanwezig was voor de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Het Lint 2015”. De afstand dat het bijgebouw van de bestemming “Water-1” heeft, mag daarom op grond van artikel 19.2, sub b onder 1 van de planregels ook worden gehanteerd bij de herbouw van het gebouw.
De nokhoogte5. In artikel 27.1 van de planregels is bepaald dat als een bestaand bijgebouw een grotere bouwhoogte heeft dan in de bouwregels van het bestemmingsplan is toegestaan, de bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte mag bedragen. Dit betekent dat het bijgebouw dat er al stond met een te hoge nokhoogte van 5 meter door de inwerkintreding van het bestemmingsplan niet illegaal is. Verweerder mocht dus van deze bestaande nokhoogte hoogte uitgaan.
5.1
Vervolgens bepaalt artikel 29.1 van de planregels dat verweerder van de in het bestemmingsplan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages mag afwijken. Hiervoor is al vastgesteld dat verweerder op grond van artikel 27.1 de in het bestemmingsplan mag uitgaan van een nokhoogte van 5 meter. Dat betekent dus dat verweerder met maximaal 10% daarvan mag afwijken, oftewel tot 5,5 meter. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd slaagt niet.
5.2
De rechtbank is ook van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd dat met deze afwijking geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het straat- en bebouwingsbeeld, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de woonsituatie.
Natura 2000 en Wet natuurbescherming
6. Uit de quickscan die heeft plaatsgevonden op grond van de Wet Natuurbescherming volgt dat op grond van de algemene zorgplicht tijdens de sloop- en bouwwerkzaamheden rekening dient te worden gehouden met de vleermuizen, doordat de werkzaamheden bij daglicht worden uitgevoerd. Eventueel kunnen werkzaamheden ook bij schemer en in het donker worden uitgevoerd als de bouwlampen op aangeven van een ecoloog worden geplaatst. In verband met de rugstreeppad dient in de periode april tot en met juli de bodem zo kort mogelijk braak te liggen of te worden afgeschermd. In verband met de broedvogels in het algemeen dienen de werkzaamheden bij voorkeur in de winter te beginnen. Indien dat niet mogelijk is, dient te worden voorkomen dat nieuwe broedgevallen zich voor het broedseizoen op de locatie kunnen nestelen. Gelet op deze conclusies is er geen sprake van strijd met de Wet Natuurbescherming en heeft verweerder daarin ook geen belemmering hoeven zien voor het verlenen van de omgevingsvergunning.
6.1
De stelling dat de algemene zorgplicht door de vergunninghouder niet wordt nageleefd ten aanzien van de vleermuizen doordat veel buitenverlichting in de tuin is geplaatst en bomen zijn gekapt, leidt niet tot een ander oordeel. Deze activiteiten van de vergunninghouder hebben namelijk geen betrekking op activiteiten waarvoor de omgevingsvergunning door verweerder is verleend namelijk de herbouw van het bijgebouw.
Niet bouwen conform de verleende vergunning
7. Voor zover eiseres ten slotte heeft gesteld dat de vergunninghouder niet conform de verleende omgevingsvergunning aan het bouwen is, is de rechtbank van oordeel dat dat niet ter toetsing voorligt in deze zaak. Het gaat in deze zaak om de vraag of verweerder terecht de omgevingsvergunning voor de herbouw van het bijgebouw heeft verleend aan de vergunninghouder. Als de vergunninghouder vervolgens in strijd met deze verleende omgevingsvergunning handelt door anders of meer te bouwen, kan eiseres bij verweerder een handhavingsverzoek indienen.
Conclusie
8. De rechtbank concludeert daarom dat het beroep ongegrond is.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE

Bestemmingsplan Het Lint 2015

Artikel 1.14 bestaand: het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is dan wel kan worden gebouwd, krachtens een bouwvergunning (vóór 1 oktober 2010)/omgevingsvergunning voor het bouwen (ná 1 oktober 2010);
(…)
1.17 bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
(…)
1.25 daknok: hoogste punt van een schuin dak;
Artikel 19.2
a. (…)
b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, waaronder botenhuizen gelden de volgende regels:
1. bijbehorende bouwwerken, waar onder botenhuizen mogen worden gebouwd op een afstand van 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is en op een afstand van:
* 5 meter vanaf de bestemmingen 'Water - 1' en
* 2 meter vanaf de overige bestemmingen;
* dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
In afwijking hiervan mag een botenhuis (…)
(…)
3. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan:
 5 m,
 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en
 de bouwhoogte van het hoofdgebouw;(…)
Artikel 27 Algemene bouwregels
27.1 Bestaande afmetingen
Wanneer een bestaand gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde:
 een grotere goothoogte;
 een grotere bouwhoogte;
 een grotere breedte;
 een grotere oppervlakte;
 een grotere dakhelling;
 een kleinere dakhelling,
heeft dan in de bouwregels in de van toepassing zijnde bestemming is toegestaan, dan mag:
 de goot- en/of bouwhoogte en/of breedte en/of oppervlakte en/of dakhelling ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte en/of oppervlakte en of dakhelling bedragen;
 de dakhelling ten minste de bestaande dakhelling bedragen.
Artikel 29 Algemene afwijkingsregels
Artikel 29.1 Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
 de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
 het straat- en bebouwingsbeeld;
 de sociale veiligheid;
 de verkeersveiligheid;
 de woonsituatie,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
a. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages; (…)