ECLI:NL:RBNHO:2022:2886

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
HAA 21/459
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing over IVA-uitkering wegens nierinsufficiëntie en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiseres, een B.V., beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan haar ex-werknemer, de heer [derde belanghebbende]. De heer [derde belanghebbende] had zich arbeidsongeschikt gemeld vanwege nierinsufficiëntie en was op de wachtlijst voor een niertransplantatie. Eiseres stelt dat hij recht heeft op een IVA-uitkering, omdat er sprake zou zijn van duurzame arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts heeft echter geconcludeerd dat er een redelijke verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden in het komende halfjaar, en dat de arbeidsbeperkingen niet duurzaam zijn. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres verworpen en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts de situatie van de heer [derde belanghebbende] correct heeft beoordeeld en dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire oordeel. De rechtbank concludeert dat de beslissing van het UWV juist is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: 21/459

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: M. Rekelhof),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: L. Ritsma).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende] , te Haarlem.

Procesverloop

In het besluit van 18 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de (ex-)
werknemer van eiseres, de heer [derde belanghebbende] , meegedeeld dat hij per 24 juni
2020 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet
werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is
vastgesteld op 80-100%. Bij brief van dezelfde datum heeft verweerder een kopie van deze
beslissing aan eiseres gestuurd.
Bij besluit van 16 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2022. Eiseres is ter zitting bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [derde belanghebbende] is niet verschenen.

Overwegingen

Vaststaande feiten
1.1.
[derde belanghebbende] is bij eiseres werkzaam geweest als operator voor 40 uur per week. Op 27 juni 2018 heeft hij zich voor het eerst arbeidsongeschikt gemeld vanwege fysieke klachten. Werknemer kampte met een vergevorderd stadium van cystenieren. Hij is daarna gedeeltelijk weer aan het werk gegaan in aangepaste werkzaamheden. Zijn eigen functie was niet geschikt.
1.2.
Op 6 februari 2020 zijn de cystenieren verwijderd en werd [derde belanghebbende] afhankelijk van dialyse.
1.3.
Op 11 mei 2020 heeft de verzekeringsarts een telefonisch spreekuur gehouden met [derde belanghebbende] en op diezelfde dag zijn medisch onderzoeksverslag uitgebracht.
1.4.
De datum in geding is 24 juni 2020.
Standpunt eiseres
2.1.
In beroep voert eiseres aan dat werknemer per 24 juni 2020 in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering. Er is immers sprake van duurzaamheid. Uit het medisch onderzoeksverslag volgt dat alleen een duurzame verbetering te verwachten is als [derde belanghebbende] een niertransplantatie ondergaat. De verzekeringsarts is bij de beoordeling van de duurzaamheid gebonden aan het Beoordelingskader van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen (Beoordelingskader). Uit het beoordelingskader volgt dat als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht (Stap 2.b uit het Beoordelingskader), de verzekeringsarts beoordeelt of en, zo ja, in hoeverre verbetering na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht.
2.2.
Op de datum van het geding (24 juni 2020) was de transplantatiedatum nog niet bekend. Verbetering van de belastbaarheid in of na het eerstkomende jaar was op dat moment dus niet of nauwelijks is te verwachten. Als de transplantatiedatum wel bekend was, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) stelt, kan er ook niet worden gesteld dat er een aanzienlijke verbetering van de belastbaarheid te verwachten is. Uit het Beoordelingskader volgt verder (toelichting op stap 2.b.) dat dat ook na een orgaantransplantatie levensbedreigende complicaties kunnen optreden. Bovendien is het op voorhand niet te beoordelen of er na de niertransplantatie ook daadwerkelijk een toegenomen energetische belastbaarheid zal plaatsvinden. Verweerder had hierover op grond van vaste rechtspraak medische informatie moeten opvragen en betrekken. Tot slot wijst eiseres, ter onderbouwing van haar standpunt, op een vergelijkbare zaak waarin sprake was van nierinsufficiëntie en ernstige vermoeidheid, waarbij nog geen transplantatie had plaatsgevonden, maar wel is geconcludeerd dat de beperkingen duurzaam zijn.
Beoordeling
De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Op grond van het Beoordelingskader (pagina 7, ‘Oordeelsvorming’) spreekt de verzekeringsarts (b&b) zich uit over de prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische situatie bestaande op het moment van de beoordeling. Beoordeeld dient derhalve te worden of de verzekeringsarts (b&b) bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling, op 11 mei 2020, een juiste inschatting heeft gemaakt van de toekomstige ontwikkelingen per de datum die in deze zaak in geding is, zijnde 24 juni 2020 (vgl. CRvB 24 november 2020, CRVB:2020:2913, r.o. 4.4.).
3.2.
Bij de verzekeringsarts is bij de beoordeling bekend dat [derde belanghebbende] lijdt aan nierinsufficiëntie, recentelijk is geopereerd aan de cystenieren, op de wachtlijst staat voor een niertransplantatie en volledig afhankelijk is van de nierdialyse. In de beschouwing van de verzekeringsarts staat het volgende:

“6.Beschouwing

6.1.
Overwegingen
“Verzekeringsgeneeskundig onderzoek vond plaats in het kader van een WIA-aanvraag waarbij in eerste instantie beoordeling van de re-integratie-inspanningen aan de orde is.
Uit de verkregen onderzoeksbevindingen blijkt dat arbeidsongeschiktheid is ingetreden als gevolg van progressie van een aandoening, waarmee betrokkene al langer bekend was, en daardoor noodzakelijk worden van een ingrijpende behandeling die gedurende 3 dagdelen per week plaatstvindt. Als gevolg van de aandoening zelf en de behandelingen ontstonden beperkingen in de energetische belastbaarheid, het inspanningsvermogen en ten aanzien van de belastbaarheid van de linkerarm.
Daardoor was betrokkene niet alleen genoodzaakt het eigen werk als operator volledig te staken maar bleek hij ook in andere passende werkzaamheden die hij is blijven verrichten beperkt in het aantal uur dat hij kon werken. Door de bedrijfsarts werd een beperking ten aanzien van arbeidsduur vastgesteld die gelet op de combinatie van een verminderde beschikbaarheid en de energetisch beperkte belastbaarheid goed te volgen is. Dit geldt overigens ook voor de overige beperkingen die door de bedrijfsarts zijn aangegeven.
Voorts stelde de bedrijfsarts terecht dat betrokkene vanaf februari 2020 een periode in het geheel niet belastbaar is geweest, gelet op de behandeling die betrokkene in februari 2020 onderging is ook dit zonder meer aannemelijk.
Inmiddels is betrokkene wel voldoende hersteld van de meest recente behandeling om weer een start te kunnen maken met re-integratie. Naar zijn inschatting dienen daarbij de uren weer opgebouwd te worden en om deze reden wordt een start gemaakt met 2x2 uur/week om van daaruit de uren op te bouwen en de belastbaarheid te evalueren. Het is onzeker of hij weer op dezelfde belastbaarheid in uren uit zal komen als voor februari 2020. Zowel de noodzaak tot opbouw als de onderheid of hij weer 20 uur/week belastbaar zal blijken te worden is invoelbaar gelet op de aard van de medische problematiek. In verband met twijfel aan de duurzaamheid wordt om die reden geadviseerd om vooralsnog rekening te houden met een beperking in arbeidsduur tot ongeveer 2 uur/dag, ongeveer 10 uur/week. Er bestaat daarbij een meer dan geringe kans op verbetering van de beperking ten aanzien van werktijden.
Voorts bestaan er beperkingen ten aanzien van verhoogd persoonlijk risico (uitkijken voor
beschadigingen en irritaties van linkerarm), trillingsbelasting linkerarm, frequent krachtig gebruik van linkerarm, frequent reiken, met linker arm trekken, tillen/dragen met links, frequent lichte voorwerpen hanteren, frequent zware lasten hanteren, lopen, traplopen, staan tijdens het werk, geknield/gehurkt actief zijn.”
3.3.
Op grond van de beschouwing komt de verzekeringsarts tot de volgende prognose:

“6.2. Prognose

Er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden in het komende halfjaar.”

3.4.
De verzekeringsarts b&b heeft in de medische rapportage van 14 december 2020 geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel.
3.5.
Uit het Beoordelingskader is af te leiden dat de verzekeringsarts zich heeft beperkt tot de vraagstelling in Stap 2.a. van het Beoordelingskader. Daar staat immers:
“Stap 2:
Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De
verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.”
3.6.
In de toelichting op Stap 2.a. staat:
Toelichting bij stap 2.a
In een deel van de gevallen is zonder meer duidelijk dat er een redelijke of goede verwachting bestaat ten aanzien van verbetering van de belastbaarheid in het eerstkomende jaar. Hetzij spontaan, hetzij met hulp van een - zo nodig nog op te starten - behandeling.
In dat geval kan de verzekeringsarts meteen concluderen dat de arbeidsbeperkingen niet duurzaam zijn.
3.7.
Nu de verzekeringsarts op grond van Stap 2.a. reeds tot de conclusie is gekomen dat de arbeidsbeperkingen niet duurzaam zijn, wordt ook niet toegekomen aan Stap 2.b. uit het Beoordelingskader. Dit volgt ook expliciet uit de toelichting op Stap 2.b.
3.8.
De beroepsgronden nemen echter slechts tot uitgangspunt Stap 2.b uit het Beoordelingskader, waarbij in het bijzonder wordt ingegaan op de komende niertransplantatie. Dit standpunt kan, gelet op bovenstaande, niet als juist worden aanvaard, te minder nu eiseres zelf stelt dat op de datum in geding (24 juni 2020) nog niet vaststond wanneer de transplantatie zou plaatsvinden. Dit gegeven is dus ook niet in de beoordeling van de verzekeringsarts betrokken. Dat eiseres dit in het beroepschrift nu wel doet is dan ook niet goed te volgen voor de rechtbank.
3.9.
Bovendien gaat eiseres bij de onderbouwing van haar standpunt uit van een onjuiste feitelijke grondslag, door de stellen dat uit het medisch onderzoeksverslag zou volgen dat alleen een duurzame verbetering van de belastbaarheid zal optreden als [derde belanghebbende] een niertransplantatie zal ondergaan. In de beschouwing, noch in de prognose van de verzekeringsarts is dit te lezen. Het betreft een conclusie van de bedrijfsarts die is geciteerd in het medisch onderzoeksverslag en een verslaglegging van het dossier betreft (paragraaf 4.1. van het onderzoeksverslag).
4.0.
Ter zitting in beroep heeft eiseres nog aangevoerd dat ook op andere gronden het beroep zou moeten slagen. Eiseres heeft daarbij slechts volstaan met de enkele stelling dat [derde belanghebbende] ook duurzaam arbeidsongeschikt is en voor de onderbouwing daarvan verwezen naar de in het beroepschrift opgestelde gronden. Dit betoog kan dan ook niet slagen.
4.1.
Bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Pronk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.