ECLI:NL:RBNHO:2022:2875

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
C/15/318980 / HA ZA 21-413
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over eigendom en overbouw van percelen met betrekking tot een stuk grond en hemelwaterafvoer

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Noord-Holland, betreft het een burengeschil tussen [eiser] en [gedaagden] over de eigendom van een stuk grond, aangeduid als 'de punt', en de overbouw van schuren aan beide zijden. De rechtbank heeft op 30 maart 2022 geoordeeld dat [eiser] door verjaring eigenaar is geworden van de punt. De percelen van partijen waren betrokken bij een ruilverkaveling, wat leidde tot originaire eigendomsverkrijging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn is verstreken, waardoor [eiser] de juridische eigenaar is van de punt. Daarnaast is er sprake van overbouw van de schuur van [gedaagden] en de loods van [eiser]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de hemelwaterafvoer van [eiser] niet op het perceel van [gedaagden] mag afwateren. De juridische erfgrens is vastgesteld in overeenstemming met de kadastrale erfgrens. De rechtbank heeft beide partijen in hun vorderingen gedeeltelijk in het gelijk gesteld, waarbij [gedaagden] is veroordeeld tot medewerking aan de aanpassing van de kadastrale tekening en het veldwerk. De proceskosten zijn toegewezen aan [eiser].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/318980 / HA ZA 21-413
Vonnis van 30 maart 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. K.R. Stephan te Haarlem,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente [AA] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] , gemeente [AA] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. D.D.M.C. Nolet te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden.
De zaak in het kort
Deze zaak betreft een burengeschil over (i) de vraag wie eigenaar is van een stuk grond aan de voorkant van de percelen van partijen (“de punt”), (ii) de vraag of partijen over en weer een stuk van hun schuur/loods hebben overgebouwd op het perceel van de ander en wat de gevolgen hiervan moeten zijn, (iii) de vraag of de hemelwaterafvoer van [eiser] op onrechtmatige wijze afwatert op het perceel van [gedaagden] , (iv) een strook grond met daarnaast een hekwerk aan de achterkant van de percelen partijen.
De rechtbank oordeelt dat [eiser] door verjaring eigenaar is geworden van de punt. Er is sprake van overbouw van de schuur van [gedaagden] , hiervoor zal een erfdienstbaarheid worden gevestigd. Er is ook sprake van overbouw van de loods van [eiser] . De hemelwaterafvoer van [eiser] mag niet afwateren op het perceel van [gedaagden] . De juridische erfgrens van de strook grond aan de achterkant van de percelen stemt overeen met de kadastrale erfgrens.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 juli 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis van 20 oktober 2021;
  • de brief van 10 januari 2022 van mr. Stephan met producties 15 en 16;
  • de brief van 10 januari 2022 van mr. Nolet met producties 7 en 8;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • de descente en mondelinge behandeling op 20 januari 2022. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mr. Nolet heeft gebruik gemaakt van een pleitnota die is overgelegd.
1.2.
Na afloop van de descente en mondelinge behandeling constateerde de rechter dat partijen in het bijzonder verdeeld zijn over de punt bij de inrit van [eiser] , en dat het er vooralsnog voor moest worden gehouden dat partijen de overige geschilpunten in minnelijk overleg zouden kunnen oplossen. Daarom werd op verzoek van partijen de verdere behandeling aangehouden tot 16 februari 2022. Ingeval van voortprocederen zouden partijen nader aangeven welke geschilpunten nog resteren.
1.3.
Beide partijen hebben zonder enig verder commentaar op 16 februari 2022 de rechtbank gevraagd vonnis te wijzen. Daarna is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is sinds 18 augustus 2006 eigenaar van het perceel met daarop (onder meer) een tuincentrum aan het adres [perceel van eiser] .
2.2.
[gedaagden] is sinds 3 november 2015 eigenaar van het naastgelegen perceel met daarop (onder meer) een woning en schuur aan het adres [perceel van gedaagden] .
2.3.
Het perceel van [gedaagden] was vanaf 17 december 1956 eigendom van de heer [XX] mevrouw [YY] . Na het overlijden van [XX] is het perceel toebedeeld aan [YY] .
2.4.
[ZZ] , zoon van [XX] en [YY] (hierna: [ZZ] ), heeft op 22 januari 1982 samen met [de vader van eiser] (hierna: [de vader van eiser] ) de vof Tuincentrum [Naam 1] opgericht aan [perceel van eiser] , direct naast de woning van [YY] . [YY] sloot hiervoor een huurovereenkomst met [ZZ] en [de vader van eiser]
2.5.
[YY] heeft op 31 december 1984 een deel van het perceel van (nu) [gedaagden] verkocht aan een derde. Op 2 april 1986 heeft [YY] de woning verkocht aan [ZZ] . De hiervoor genoemde huurovereenkomst liep door.
2.6.
Per 1 januari 1990 is de hiervoor genoemde vof geëindigd. Daarna heeft [de vader van eiser] de eenmanszaak Tuincentrum [naam 2] geëxploiteerd. Op 16 april 1991 heeft [ZZ] een deel van het gehuurde aan [de vader van eiser] verkocht en geleverd.
2.7.
Op 18 augustus 2006 heeft [de vader van eiser] zijn perceel aan [eiser] geleverd.
2.8.
Het kadaster heeft op 3 oktober 2019 op verzoek van [gedaagden] een grensreconstructie uitgevoerd van de grens tussen de percelen van partijen.
2.9.
Bij brief van 28 mei 2020 heeft [gedaagden] – samengevat – aan [eiser] geschreven dat de grensreconstructie door het kadaster bevestigt dat de punt in eigendom toebehoort aan [gedaagden] . [gedaagden] heeft [eiser] gesommeerd om de punt te ontruimen.

3.De vordering en het verweer in conventie

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat:
- [eiser] eigenaar is van de litigieuze punt zoals aangeduid op productie 8
bij dagvaarding en eigenaar is van de litigieuze strook;
- de erfgrens tussen de percelen [plaatsnaam 1] K 89 en [plaatsnaam 1] K 90 vanaf de
openbare weg [straatnaam] tot de plaats waar op dit moment de schuur van [gedaagden] begint, overeenstemt met de grens zoals deze door de ter plaatste bestaande erfafscheiding wordt gevormd;
- de erfgrens vanaf waar de schuur van [gedaagden] begint richting oosten,
overeenstemt met het veldwerk van het Kadaster zoals blijkt uit productie
11;
II. [gedaagden] veroordeelt tot afgifte van de strook en tot verwijdering van de door hem geplaatste erfafscheiding vanaf de plaats waar de schuur van [gedaagden] begint tot aan de oostelijke erfgrens, op straffe van een dwangsom;
III. [gedaagden] veroordeelt om de hoek van de schuur te verwijderen, althans aan te passen zodat de erfafscheiding niet meer over de erfgrens steekt, op straffe van een dwangsom;
IV. [gedaagden] veroordeelt tot herstel van de oude toestand van de strook, door het planten van een rij bomen;
V. [gedaagden] veroordeelt om mee te werken aan aanpassing van de kadastrale tekening en het kadastrale veldwerk conform de onder I genoemde veroordeling, op straffe van een dwangsom;
VI. bepaalt dat bij gebreke van medewerking van [gedaagden] het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte;
VII. [gedaagden] veroordeelt in de (reële) proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij eigenaar is van de punt. Primair stelt hij dat hij eigenaar is geworden bij de levering van zijn perceel aan hem in 2006, nadat zijn rechtsvoorganger door levering in 1991 eigenaar was geworden. Subsidiair stelt [eiser] dat [de vader van eiser] door verkrijgende verjaring in 2001 eigenaar is geworden. Meer subsidiair stelt [eiser] dat hij door bevrijdende verjaring in 2011 eigenaar is geworden. Daarnaast maakt [gedaagden] inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] , doordat (i) [gedaagden] na verwijdering van een haag die de vanaf zijn schuur tot de oostelijke erfgrens de erfafscheiding vormde, een strook grond van [eiser] in bezit genomen heeft genomen, en (ii) een schuur heeft gebouwd waarvan een deel op het perceel van [eiser] staat.
3.3.
[gedaagden] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De vordering en het verweer in reconventie

4.1.
[gedaagden] vordert – samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat hij eigenaar is van zijn perceel inclusief de punt zoals door het Kadaster bepaald op 3 oktober 2019 en 21 januari 2021;
II. [eiser] veroordeelt om de punt te ontruimen en ter beschikking van [gedaagden] te stellen, op straffe van een dwangsom;
III. voor het geval de rechtbank oordeelt dat [eiser] eigenaar van de punt is geworden:
a) [eiser] veroordeelt om bij wijze van schadevergoeding de punt aan [gedaagden] over te dragen, op straffe van een dwangsom;
b) [eiser] veroordeelt om de kosten van die overdracht te voldoen;
c) [eiser] veroordeelt om de punt te ontruimen en ter beschikking van [gedaagden] te stellen, op straffe van een dwangsom;
IV. [eiser] veroordeelt om de hemelwaterafvoeren van zijn loods die rechtstreeks op het perceel van [gedaagden] afwateren te verwijderen, op straffe van een dwangsom en met machtiging aan [gedaagden] om dit zelf te doen voor het geval [eiser] hiertoe niet tijdig overgaat;
V. [eiser] veroordeelt om de grond waarop de overbouw staat in eigendom aan [gedaagden] over te dragen tegen betaling door [gedaagden] van € 7,-, dan wel om een erfdienstbaarheid met betrekking tot de overbouw te verlenen, met bepaling dat dit vonnis in de plaatst treedt van een notariële akte of de medewerking van [eiser] , althans op straffe van een dwangsom;
VI. [eiser] veroordeelt tot verwijdering, althans aanpassing van de loods/erfafscheiding zodat deze niet meer over de erfgrens steekt, op straffe van een dwangsom;
VII. [eiser] veroordeelt in de kosten van de grensreconstructie van € 562,-;
VIII. [eiser] veroordeelt in de proceskosten, met wettelijke rente;
IX. [eiser] veroordeelt in de nakosten in conventie en in reconventie.
4.2.
[gedaagden] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat (i) hij eigenaar is van de punt, (ii) [eiser] op onrechtmatige wijze afwatert op het perceel van [gedaagden] , en (iii) een deel van de loods van [eiser] op het perceel van [gedaagden] staat.
4.3.
[eiser] voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Vanwege de samenhang zullen de vorderingen in conventie en in reconventie per geschilpunt gezamenlijk worden behandeld.
De punt
5.2.
Kern van het geschil tussen partijen is de eigendom van de punt.
5.3.
[gedaagden] verwijst voor de eigendomssituatie van de punt naar de grensreconstructie door het kadaster op 3 oktober 2019. Hij voert aan dat de onderliggende notariële akten waarnaar [eiser] verwijst bij het kadaster bekend zijn.
[eiser] betwist niet dat de punt volgens de grensreconstructie tot het perceel van [gedaagden] behoort, maar stelt zich op het standpunt dat deze onjuiste weergave van de goederenrechtelijke situatie niet aan hem kan worden tegengeworpen.
5.4.
[gedaagden] stelt dat op 27 november 1998 een ruilverkaveling heeft plaatsgevonden waarbij de percelen van partijen betrokken waren, waardoor nieuwe eigendomsrechten zijn ontstaan. [eiser] betwist dit. Volgens hem ging het om een vorm van herverkaveling waarbij slechts een nieuwe kadastrale aanduiding is gegeven, een nieuwe naam. Omdat uit de toedelingsakte niet blijkt van een samenvoeging, verkaveling, verdeling, of andere wijziging van de percelen, is geen sprake van originaire eigendomsverkrijging.
5.5.
De rechtbank overweegt dat [eiser] heeft nagelaten het voorgaande te onderbouwen met een concrete verwijzing naar de toedelingsakte. Temeer omdat in de toedelingsakte op verschillende plaatsen het woord “ruilverkaveling” staat, had dit op zijn weg gelegen. In de akte van levering door [de vader van eiser] aan [eiser] van 18 augustus 2016 is bovendien vermeld dat het verkochte door [de vader van eiser] in eigendom werd verkregen op 27 november 1998 door de inschrijving van de toedelingsakte in het kadaster en de openbare registers. Dit staat haaks op het standpunt van [eiser] dat het slechts ging om een naamswijziging.
5.6.
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat door de ruilverkaveling op 27 november 1998 nieuwe eigendomsrechten zijn ontstaan. Er is sprake van “originaire eigendomsverkrijging”. Dit houdt in dat er een nieuw recht wordt verkregen dat niet wordt ontleend aan de rechtsvoorganger. Er is een geheel nieuwe eigendomssituatie ontstaan. Een eventuele verjaring heeft hierdoor geen betekenis meer. Dit geldt zowel voor een verjaringstermijn die op het moment van inschrijving van de toedelingsakte al was voltooid, als voor een op dat moment lopende verjaringstermijn. Pas 10 jaar (verkrijgende verjaring bij te goeder trouw) of 20 jaar (bevrijdende verjaring) na inschrijving van de toedelingsakte kan er dus voor het eerst sprake zijn van verjaring.
5.7.
Gezien het voorgaande kan in het midden kan blijven of de eigendom van de punt op enig moment vóór 27 november 1998 aan [de vader van eiser] of zijn rechtsvoorgangers is overgedragen. Ook is niet van belang of er voor die datum een verjaringstermijn is gaan lopen of voltooid. Beoordeeld moet worden wie op 27 november 1998 eigenaar van de punt was en of dit daarna door verjaring is veranderd.
5.8.
Op de tekening bij de akte van toedeling is sprake van een rechte lijn tussen de percelen van partijen. De punt is op deze tekening niet zichtbaar. De rechtbank concludeert dat de punt op 27 november 1998 in eigendom aan (de rechtsvoorganger van) [gedaagden] toebehoorde.
5.9.
Vervolgens moet beoordeeld worden of de eigendom van de punt na 27 november 1998 door verjaring is overgegaan op [de vader van eiser] en vervolgens op [eiser] .
5.10.
[eiser] stelt dat [de vader van eiser] en vervolgens hijzelf sinds 1991 het onafgebroken en ondubbelzinnig bezit hebben gehad van de punt. Het hekwerk dat vanaf 1982 de fysieke grens tussen de woning en het tuincentrum vormde, is blijven staan.
Subsidiair stelt [eiser] dat hij in elk geval in 2001 eigenaar is geworden door verkrijgende verjaring, omdat hij de punt al veel langer dan tien jaar te goeder trouw in zijn bezit had.
Meer subsidiair stelt [eiser] dat hij door bevrijdende verjaring eigenaar is geworden.
5.11.
[gedaagden] betwist dat sprake is van inbezitneming door [de vader van eiser] en [eiser] van de punt na 27 november 1998. [de vader van eiser] heeft de punt niet aan [eiser] verkocht. [de vader van eiser] was houder voor [ZZ] . Uit de grensreconstructie van het kadaster blijkt duidelijk dat de punt eigendom is van [gedaagden] . [eiser] heeft niet aangetoond wie het hek heeft geplaatst en wanneer dit was. Bovendien is het plaatsen van een hek geen bezitsdaad. Voor zover al sprake zou zijn van bezit door [eiser] [de vader van eiser] , dan is dit bezit te kwader trouw, aldus [gedaagden] .
5.12.
De rechtbank overweegt dat rechten op een onroerende zaak zoals hier aan de orde, door een bezitter te goeder trouw worden verkregen door een onafgebroken bezit van tien jaren (verkrijgende verjaring). [1] Hij die een goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, verkrijgt dat goed, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw (bevrijdende verjaring). [2] Voor bevrijdende verjaring geldt een verjaringstermijn van twintig jaar. Voor een geslaagd beroep op verjaring moet dus eerst vast komen te staan dat sprake is van bezit van de grond door [de vader van eiser] en vervolgens door [eiser] .
5.13.
Bezit is ‘het houden van een goed voor zichzelf’. [3] Of iemand een goed voor zichzelf houdt, wordt naar verkeersopvattingen en op grond van uiterlijke feiten beoordeeld. [4] Bezit wordt onder meer verkregen door inbezitneming. [5] Men neemt een goed in bezit door zich daarover de feitelijke macht te verschaffen. Wanneer een goed in het bezit van een ander is, zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor inbezitneming onvoldoende. [6] Volgens vaste rechtspraak op dit punt moet door de machtsuitoefening het bezit van de oorspronkelijke rechthebbende zijn tenietgedaan. De machtsuitoefening door de bezitter moet bovendien ondubbelzinnig en voor een ieder kenbaar zijn: anderen, waaronder de oorspronkelijke rechthebbende, moeten daaruit begrijpen dat hij pretendeert bezitter te zijn. Er is geen sprake van (ondubbelzinnig) bezit wanneer de machtsuitoefening met betrekking tot het goed evenzeer kan duiden op een gebruik als eigenaar als op een gebruik in een andere hoedanigheid, zoals bijvoorbeeld die van gebruiker krachtens een persoonlijk recht of een beperkt recht.
5.14.
Volgens [eiser] staat het huidige hek op exact dezelfde plaats als waar [ZZ] en [de vader van eiser] dit in 1982 hebben geplaatst. Hij verwijst naar een bouwvergunning met tekening van 6 april 1982 waarop de punt is ingetekend en naar een luchtfoto van 12 mei 2004 waaruit blijkt dat de punt toen nog steeds bij [de vader van eiser] in bezit was. Ter onderbouwing van zijn standpunt over de feitelijke situatie van de punt heeft [eiser] daarnaast als productie 15 en 16 vier verklaringen overgelegd.
5.15.
[gedaagden] voert aan dat uit de dagvaarding niet blijkt op welke wijze het perceel van [eiser] was afgebakend in 1991 en 1998, laat staan dat die afbakening overeenkomt met het huidige hek. Uit de bouwtekening uit 1982 blijkt juist dat er geen sprake was van de punt. Het gebruik van het perceel was destijds recht, overeenkomstig de kadastrale tekeningen. Opmerkelijk is dat [eiser] geen foto’s heeft overgelegd van de situatie en de afbakening van de punt, aldus [gedaagden] .
5.16.
De rechtbank overweegt als volgt.
Anders dan kennelijk [gedaagden] ziet de rechtbank op de tekening, behorende bij de bouwvergunning 1982 (productie 9) een duidelijke knik in de daarop aangegeven grens tussen de percelen. En dus niet “recht, overeenkomstig de latere kadastrale tekeningen en de grensreconstructie.
[eiser] heeft daarnaast nog vier verklaringen van buurtbewoners overgelegd. [buurtbewoner 1] heeft in een schriftelijke “verklaring omtrent erfafscheiding geschil tuincentrum [eiser] en fam. [gedaagden] ” verklaard dat hij of zij woonachtig is op zeer korte afstand van het tuincentrum en het tuincentrum al vanaf de opening regelmatig bezoekt. Volgens hem of haar is de situatie altijd zo is geweest als nu.
[buurtbewoner 2] heeft verklaard dat de inrit van het tuincentrum bij de start van het tuincentrum gesitueerd was op de huidige plaats en dat deze plaats nooit is gewijzigd.
Ook [buurtbewoner 3] heeft verklaard dat de inrit van het tuincentrum sinds de oprichting van het tuincentrum niet is gewijzigd en dat deze zich nog steeds bevindt in dezelfde toestand als destijds.
[buurtbewoner 4] en [buurtbewoner 5] hebben eveneens verklaard dat de ingang van het tuincentrum zich sinds zij op het adres [naast perceel eiser] wonen, in 1997, op de huidige plaats bevindt.
Uit al deze verklaringen volgt dat de feitelijke situatie bij de oprichting van het tuincentrum was zoals deze nu nog is. Tevens volgt hieruit dat de situatie tussentijds niet is gewijzigd.
5.17.
[gedaagden] voert als verweer hiertegen aan dat geen waarde kan worden gehecht aan deze getuigenverklaringen, omdat deze volgens hem bij dagvaarding ingediend hadden moeten worden, niet objectief zijn en niets zeggen over de eigendomsverhoudingen zoals houderschap. De rechtbank verwerpt dat verweer. De verklaringen zijn tijdig overgelegd, [gedaagden] heeft hierop kunnen reageren en de rechtbank ziet geen aanleiding om aan de inhoud van de verklaringen te twijfelen. De verklaringen dragen bij aan het inzicht in de feitelijke situatie met de punt in het verleden en nu.
5.18.
De rechtbank stelt daarom vast dat in 1998 de feitelijke situatie met de punt in overeenstemming was met de huidige. Die feitelijke situatie is dat [eiser] de punt als inrit ondubbelzinnig en voor iedereen kenbaar in bezit heeft. [eiser] heeft daarover de feitelijke macht. Tijdens de descente heeft de rechtbank dit ook zelf geconstateerd. Derden, waaronder de oorspronkelijke rechthebbende, hebben moeten begrijpen dat [de vader van eiser] en [eiser] pretendeerden bezitter te zijn. Doordat de punt met het hek is afgebakend, is het bezit van [gedaagden] daarvan bovendien tenietgedaan. Dat [de vader van eiser] op 27 november 1998 slechts houder zou zijn geweest voor [ZZ] en hoe dat houderschap zou zijn ontstaan heeft [gedaagden] niet onderbouwd. [gedaagden] heeft enkel uiteengezet op welke wijze houderschap in zijn algemeenheid kan ontstaan.
5.19.
Het voorgaande betekent dat de verjaringstermijn op 27 november 1998 is gaan lopen.
Om te bepalen of een verjaringstermijn van tien of van twintig jaar geldt, moet worden beoordeeld of [de vader van eiser] en [eiser] te goeder of te kwader trouw waren.
5.20.
[eiser] stelt dat zowel hij als [de vader van eiser] er te goeder trouw altijd vanuit zijn gegaan dat zij eigenaar waren van de punt. Volgens [gedaagden] waren zij te kwader trouw, kort gezegd omdat in 1991 slechts 20 are grond is verkocht en [de vader van eiser] destijds de afspraken heeft gemaakt en wist dat hij de punt niet had gekocht. Het perceel is steeds in handen van één familie geweest en er is sprake geweest van een huurovereenkomst.
5.21.
De rechtbank overweegt dat zoals hiervoor is gebleken, de feitelijke situatie met de punt al bestaat sinds de oprichting van het tuincentrum. Uit wat [gedaagden] heeft aangevoerd blijkt niet dat [de vader van eiser] of [eiser] aanleiding had om te vermoeden dat de punt niet bij het perceel hoorde. Van [de vader van eiser] of [eiser] kon daarom niet verlangd worden dat zij de kadastrale kaart raadpleegden of ander nader onderzoek deden naar de loop van de perceelgrens.
Artikel 3:23 BW staat bovendien niet in de weg aan de goeder trouw, omdat het kadaster niet behoort tot de in dat artikel genoemde openbare registers.
De rechtbank gaat daarom uit van bezit te goeder trouw van [de vader van eiser] en [eiser] . De verjaringstermijn is tien jaar. Dit betekent dat, gerekend vanaf 27 november 1998, de verjaring is voltooid op 27 november 2008. Vanaf die datum is [eiser] eigenaar van de punt. De juridische erfgrens wordt gevormd door de ter plaatse bestaande erfafscheiding. Dit betekent dat de door [eiser] gevorderde verklaringen voor recht (3.1 onder I, eerste en tweede gedachtestreepje) toewijsbaar zijn. Ter voorkoming van toekomstige misverstanden zal de rechtbank “juridische” toevoegen aan “erfgrens” in de tweede verklaring voor recht.
5.22.
De vordering tot medewerking van [gedaagden] aan aanpassing van de kadastrale tekening en het kadastrale veldwerk (3.1 onder V) is voor wat betreft de punt en de erfafscheiding bij de punt ook toewijsbaar. De rechtbank zal aan deze veroordeling een termijn verbinden van vier weken na de datum van betekening van dit vonnis.
5.23.
De vordering tot indeplaatstreding van dit vonnis (3.1 onder VI) zal worden toegewezen zoals gevorderd. De rechtbank ziet in wat [eiser] heeft aangevoerd geen aanleiding om daarnaast ook nog een dwangsom toe te wijzen.
5.24.
De rechtbank merkt daarnaast nog het volgende op. Tijdens de descente is duidelijk geworden waarom de punt voor [gedaagden] zo belangrijk was. Als hij eigenaar van de punt zou zijn, zou het gemakkelijk zijn om zonder toestemming van [eiser] vanaf die (eigen) plek de mestbak op het terrein van [gedaagden] te doen legen. Hiervoor heeft de rechtbank in 5.21 geoordeeld dat de punt geen eigendom van [gedaagden] is. Dat wil echter niet zeggen dat [eiser] kan weigeren om [gedaagden] gebruik te laten van de punt, als dat voor een korte periode voor het legen van de mestbak nodig is. De rechtbank is van oordeel dat artikel 5:56 BW analoog dient te worden toegepast:
“Wanneer het voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van een onroerende zaak noodzakelijk is van een andere onroerende zaak tijdelijk gebruik te maken, is de eigenaar van deze zaak gehouden dit na behoorlijke kennisgeving en tegen schadeloosstelling toe te staan, tenzij er voor deze eigenaar gewichtige redenen bestaan dit gebruik te weigeren of tot een later tijdstip te doen uitstellen.”
Met andere woorden: als [gedaagden] weet wanneer de mestbak geleegd zou moeten worden, dient hij dat tijdig aan [eiser] te melden. [eiser] kan daar dan rekening mee houden en zal dat moeten toestaan. Alleen als het op het aangekondigde moment voor [eiser] zeer bezwaarlijk is, zou naar een nieuw tijdstip moeten worden gezocht.
Strook grond
5.25.
Voor het deel van de erfgrens waar de schuur van [gedaagden] begint richting het oosten, vordert [eiser]
  • i) een verklaring voor recht dat deze overeenstemt met het veldwerk van het kadaster,
  • ii) afgifte van de strook grond,
  • iii) verwijdering door [gedaagden] van de door hem geplaatste erfafscheiding en
  • iv) herstel van de oude toestand van de strook grond, door het planten van een rij bomen.
[eiser] stelt dat [gedaagden] in 2015 zonder overleg en toestemming van [eiser] de haag heeft gekapt en daarbij een strook grond in bezit heeft genomen door parallel aan de voormalige haag een nieuw hek te plaatsen. [gedaagden] maakt hiermee inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] .
5.26.
[gedaagden] voert aan dat hij met [eiser] heeft afgesproken dat [gedaagden] de haag zou verwijderen en dat [eiser] op de erfgrens houten palen met klimop zou terugplaatsen. [eiser] heeft in plaats daarvan op 23 oktober 2017 een hekwerk van betonijzer met gaas geplaatst. [gedaagden] heeft de haag dus niet onrechtmatig verwijderd en heeft het hek niet geplaatst. In de oude toestand stonden er ook geen bomen.
5.27.
De rechtbank heeft tijdens de descente geconstateerd dat het hek aan de achterzijde van de woning van [gedaagden] grotendeels op het perceel van [eiser] staat. De huidige feitelijke erfgrens is daarom niet in overeenstemming met de kadastrale erfgrens. Dit betekent dat de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht (3.1 onder I, derde gedachtestreepje) toewijsbaar is. De wijze waarop de gevorderde verklaring voor recht is geformuleerd, is echter in die zin verwarrend, dat “de erfgrens” zowel kan zien op de feitelijke als de juridische erfgrens. Omdat het er [eiser] nu juist om gaat dat de feitelijke erfgrens op dit moment niet overeenstemt met de juridische erfgrens, zal de rechtbank ter voorkoming van eventuele misverstanden “juridische” toevoegen aan de verklaring voor recht.
Aangezien niet is gebleken dat [gedaagden] de strook grond in gebruik heeft, wordt de vordering tot afgifte daarvan afgewezen.
Hetzelfde geldt voor de vordering tot verwijdering van het hek door [gedaagden] , omdat niet [gedaagden] maar [eiser] het hek heeft geplaatst.
Ook de vordering tot herstel in de oude toestand zal worden afgewezen. [gedaagden] heeft aangevoerd dat hij de haag in overleg met [eiser] heeft verwijderd. [eiser] heeft dit vervolgens niet weersproken. De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat dit in overleg is gegaan.
Overbouw schuur [gedaagden]
5.28.
[eiser] stelt dat een deel van de schuur van [gedaagden] over de erfgrens staat, op het perceel van [eiser] . Hij vordert verwijdering daarvan. [gedaagden] erkent dat sprake is van overbouw, maar het betreft volgens hem een zeer klein stukje grond van maximaal 0,28 m2. [gedaagden] betoogt dat hij door verwijdering van het overgebouwde deel van de schuur onevenredig veel zwaarder benadeeld zou worden dan [eiser] door handhaving daarvan. Daarom moet op grond van artikel 5:54 BW tegen schadeloosstelling aan [gedaagden] een erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande toestand worden verleend, of moet de grond in eigendom aan hem worden overgedragen. [eiser] stemt niet in met eigendomsoverdracht, maar wel met het vestigen van een erfdienstbaarheid voor de duur dat de huidige schuur er staat.
5.29.
De rechtbank heeft tijdens de descente geconstateerd dat de schuur van [gedaagden] voor een klein deel op het perceel van [eiser] staat. Omdat [eiser] instemt met het vestigen van een erfdienstbaarheid is de subsidiaire vordering van [gedaagden] in die zin toewijsbaar. [eiser] heeft geen vergoeding gevorderd. Het gaat ook slechts om 0,28 m2 grond.
Overbouw loods [eiser]
5.30.
[gedaagden] stelt dat [eiser] zijn loods over een lengte van ongeveer 13,5 meter met ongeveer 29 centimeter heeft overgebouwd op het perceel van [gedaagden] . Hij vordert verwijdering, althans aanpassing daarvan. [eiser] betwist dat sprake is van overbouw van zijn loods.
De rechtbank heeft tijdens de descente geconstateerd dat [eiser] in ieder geval deels op het perceel van [gedaagden] heeft gebouwd. Vordering VI in reconventie is daarom toewijsbaar. [eiser] dient een en ander volgens de kadastrale erfgrens te herstellen. Voor toewijzing van een dwangsom ziet de rechtbank geen aanleiding.
Hemelwaterafvoer
5.31.
[gedaagden] vordert verwijdering van de hemelwaterafvoeren van [eiser] die op het perceel van [gedaagden] afwateren. De rechtbank heeft tijdens de descente geconstateerd dat de afwatering van de overkapping op het perceel van [eiser] op het perceel van [gedaagden] plaatsvindt. [eiser] betwist dit niet, maar stelt dat de afwatering al vanaf 1982 plaatsvindt op het perceel van [gedaagden] , zodat door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan. [gedaagden] betwist dit.
5.32.
De rechtbank overweegt dat een eigenaar verplicht is de afdekking van zijn gebouwen en werken zodanig in te richten, dat daarvan het water niet op het erf van een ander afloopt. [7] Vast staat dat [eiser] niet aan deze verplichting voldoet. Het is ook evident dat [gedaagden] daar last van heeft. Het gaat niet alleen om afwatering naast de schutting, maar ook om afwatering die in de schuur van [gedaagden] terechtkomt. Het lag gezien de betwisting van [gedaagden] op de weg van [eiser] om te stellen en te bewijzen dat de afwatering al sinds 1982 op deze wijze plaatsvindt, dat daartegen nooit bezwaar is gemaakt en dat door verjaring een erfdienstbaarheid (en welke dan precies) is ontstaan. Dit heeft [eiser] nagelaten. Dit betekent dat de vordering van [gedaagden] (4.1 onder IV) toewijsbaar is. Overigens heeft [eiser] tijdens de descente meegedeeld dat de afwatering zonder problemen door hem zou kunnen worden aangepast. De rechtbank ziet ook daarom geen aanleiding voor toewijzing van de gevorderde dwangsom.
Proceskosten
5.33.
[gedaagden] zal in conventie als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Er is in een zaak als deze geen aanleiding voor toewijzing van de werkelijke proceskosten. De rechtbank begroot zoals gebruikelijk in dit soort zaken de proceskosten aan de hand van het liquidatietarief op:
- dagvaarding € 123,57
- griffierecht 952,00
- salaris advocaat
1.689,00 (3 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 2.764,57
5.34.
In reconventie zijn partijen over en weer in het ongelijk gesteld. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat [eiser] eigenaar is van de litigieuze punt zoals indicatief aangeduid op productie 8 bij dagvaarding en dat [eiser] eigenaar is van de litigieuze strook;
6.2.
verklaart voor recht dat de juridische erfgrens tussen de percelen [plaatsnaam 1] K 89 en [plaatsnaam 1] K 90 vanaf de openbare weg [straatnaam] tot de plaats waar op dit moment de schuur van [gedaagden] begint, overeenstemt met de grens zoals deze door de ter plaatste bestaande erfafscheiding wordt gevormd,
6.3.
verklaart voor recht dat de juridische erfgrens vanaf waar de schuur van [gedaagden] begint richting oosten, overeenstemt met het veldwerk van het kadaster zoals blijkt uit productie 11 bij dagvaarding,
6.4.
veroordeelt [gedaagden] om binnen vier weken na de datum van betekening van dit vonnis mee te werken aan aanpassing van de kadastrale tekening en het kadastrale veldwerk volgens de in 6.1 van dit vonnis genoemde veroordeling en bepaalt dat bij gebreke van medewerking van [gedaagden] dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte,
6.5.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.764,57,
6.6.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de onder 6.4 en 6.5 uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.8.
veroordeelt [eiser] om de afvoeren van het hemelwater van zijn loods die rechtstreeks op het perceel van [gedaagden] afwateren binnen vier weken na de betekening van dit vonnis te staken/verwijderen en gestaakt/verwijderd te houden,
6.9.
veroordeelt [eiser] om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis voor de duur dat de schuur van [gedaagden] er staat, aan [gedaagden] een erfdienstbaarheid tot het dulden van de overbouw te verlenen,
6.10.
veroordeelt [eiser] tot verwijdering van de loods, althans tot zodanige aanpassing daarvan dat de loods/erfafscheiding binnen twee maanden na betekening van dit vonnis niet meer over de erfgrens met [gedaagden] steekt,
6.11.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.12.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2022. [8]

Voetnoten

1.artikel 3:99 lid 1 BW
2.3:105 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
3.artikel 3:107 BW
4.artikel 3:108 BW
5.artikel 3:112 BW
6.artikel 3:113 BW
7.artikel 5:52 BW
8.type: CHL