ECLI:NL:RBNHO:2022:2859

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
8270780 \ CV EXPL 20-564
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens de annulering van zijn vlucht LH2305 van Amsterdam naar München op 26 september 2019. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen en vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat de annulering van de vlucht het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk weersomstandigheden die de uitvoering van de voorafgaande vlucht LH2304 beïnvloedden.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende had aangetoond dat de annulering van de vlucht LH2305 het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat, hoewel de voorafgaande vlucht was geannuleerd, niet was aangetoond dat deze annulering niet had kunnen worden voorkomen of dat de vlucht LH2305 niet alsnog met vertraging had kunnen worden uitgevoerd. De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe en veroordeelde de vervoerder tot betaling van € 250,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagier onvoldoende had aangetoond dat deze kosten gerechtvaardigd waren.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese regelgeving en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor het inroepen van buitengewone omstandigheden als verdediging tegen compensatieclaims.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8270780 \ CV EXPL 20-564
Uitspraakdatum: 23 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] (Duitsland)
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof (Lof Advocatuur)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
statutair gevestigd te Keulen (Duitsland), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma (de Groot Douma Vosmeijer & Frantzen advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 11 december 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, geen akte uitlating producties meer genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Franz Josef Strauss Airport, München (Duitsland) op 26 september 2019 met vlucht LH2305, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
AirHelp heeft namens de passagier compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 37,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd. Gesteld noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening. In de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening staat dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van onverwachte vliegveiligheidsproblemen, weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
5.3.
De vervoerder voert in dat verband aan dat de vlucht onderdeel was van rotatievlucht München-Amsterdam-München (vluchten LH2304 en LH2305). Als vlucht LH2304 niet dan wel niet tijdig wordt uitgevoerd, dan wordt de onderhavige vlucht, vlucht Amsterdam-München, ook niet dan wel niet tijdig uitgevoerd, aldus de vervoerder. Voorts heeft de vervoerder aangevoerd dat de voorafgaande vlucht (vlucht LH2304) is geannuleerd, omdat de luchtverkeersleiding vanwege de weersomstandigheden, het oorspronkelijk slot van 11:45 uur UTC introk en na meerdere wijzigingen een slot van 14:44 uur UTC, dus een slottijd van 179 minuten later, toekende. Om 12:14 uur UTC was het vooruitzicht – dat geen zekerheid bood – dat de vlucht om 14:44 uur UTC zou kunnen vertrekken, terwijl de schemavertrektijd 11:45 uur UTC was. De vervoerder besloot dan ook om 12:23 uur UTC vlucht LH2304 te annuleren. Het kan van de vervoerder in redelijkheid niet worden gevergd om gedurende vele uren het toestel en bemanning beschikbaar te – moeten – houden voor de uitvoering van de vlucht tot een door de luchtverkeersleiding nader te bepalen moment, aldus de vervoerder.
5.4.
De kantonrechter overweegt dat de vervoerder voldoende heeft onderbouwd dat de voorafgaande vlucht (vlucht LH2304) gewijzigde slottijden toegewezen heeft gekregen vanwege de weersomstandigheden te Amsterdam. De door de luchtverkeersleiding opgelegde slottijden kunnen gezien worden als een besluit van de luchtverkeersleiding gericht aan een specifiek toestel op een specifieke dag in de zin van de Verordening, zodat deze een buitengewone omstandigheid kunnen opleveren. Onvoldoende is echter gebleken dat de voorafgaande vlucht vanwege de gewijzigde slottijden alleen kon worden geannuleerd en niet alsnog, zij het met vertraging, kon worden uitgevoerd. Volgens de vervoerder kon het in redelijkheid niet worden gevergd om het toestel en de bemanning zo lang “vast te houden” totdat de vlucht wellicht toch nog, met tijdverlies, zou kunnen worden uitgevoerd. Het was dan volgens de vervoerder niet zeker of en zo ja deze vluchten zouden kunnen worden uitgevoerd, terwijl in elk geval zeker was dat andere, door het vliegtuig uit te voeren vluchten dan ook met grote vertragingen zouden worden uitgevoerd. Niet uitgesloten is echter dat de luchtverkeersleiding na het opleggen van een slot met een later vertrektijd, een slot kan opleggen met een eerdere vertrektijd. Daar komt bij dat de vervoerder met de laatste opgelegde slottijd om 14:44 UTC mocht vertrekken en dat daardoor niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat hij met een vertraging van meer dan drie uur Amsterdam-Schiphol Airport zou bereiken. De vertraging veroorzaakt door de laatste opgelegde slottijd is immers minder dan drie uur. Wellicht heeft de vervoerder keuzes gemaakt die vanuit het oogpunt van de onderneming het meest gunstig waren. Dit betekent echter niet dat de vervoerder geen andere keuze had dan tot annulering van de vlucht over te gaan. De vervoerder kan dan ook geen geslaagd beroep doen op buitengewone omstandigheden.
5.5.
Nu de vervoerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat vlucht LH2304 is geannuleerd wegens buitengewone omstandigheden, kan de annulering van de onderhavige vlucht evenmin zijn ontstaan wegens buitengewone omstandigheden. Het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden slaagt dan ook niet. De kantonrechter komt derhalve niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te voorkomen dan wel te beperken.
5.6.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de annulering van de vlucht, worden toegewezen.
5.7.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.8.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 26 september 2019 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 83,00;
salaris gemachtigde € 150,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter