ECLI:NL:RBNHO:2022:2858

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
8270880 \ CV EXPL 20-567
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagier en de beoordeling van buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht op 31 juli 2019 van Amsterdam naar Calgary, via Frankfurt en Toronto. De passagier claimde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagier arriveerde met een vertraging van meer dan drie uur op zijn eindbestemming en vorderde een schadevergoeding van € 600,00, plus bijkomende kosten.

De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk blikseminslag op het toestel tijdens de voorgaande vlucht, wat leidde tot een noodzakelijke inspectie. De kantonrechter oordeelde dat de vertraging deels door buitengewone omstandigheden was veroorzaakt, maar ook door andere omstandigheden. De rechter concludeerde dat de passagier, zonder de buitengewone omstandigheid, de aansluitende vlucht had kunnen halen. De vervoerder had bovendien alle redelijke maatregelen getroffen om de vertraging te voorkomen, waardoor de vordering tot compensatie werd afgewezen.

De kantonrechter wees de vordering van de passagier af en veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor luchtvaartmaatschappijen om aan te tonen dat zij alle redelijke maatregelen hebben genomen om vertragingen te voorkomen, en dat buitengewone omstandigheden niet inherent zijn aan hun activiteiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8270880 \ CV EXPL 20-567
Uitspraakdatum: 23 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof (Lof Advocatuur)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
statutair gevestigd te Keulen (Duitsland), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma (de Groot Douma Vosmeijer & Frantzen advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 11 december 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, geen akte uitlating producties meer genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Frankfurt am Main Airport, Frankfurt (Duitsland) en via Pearson International Airport, Toronto (Canada) naar Calgary International Airport, Calgary (Canada) op 31 juli 2019.
2.2.
De passagier zou om 14:50 uur (lokale tijd) vanuit Amsterdam-Schiphol Airport naar Frankfurt am Main Airport vliegen om daar om 15:15 uur (lokale tijd) aan te komen. Vervolgens zou de passagier om 17:10 uur (lokale tijd) verder vliegen naar Pearson International Airport om daar om 19:35 uur (lokale tijd) aan te komen. Vanuit Pearson International Airport zou de passagier om 22:00 uur (lokale tijd) naar de eindbestemming Calgary International Airport vliegen om daar op 1 augustus 2019 om 0:08 uur (lokale tijd) aan te komen.
2.3.
Vlucht LH993 van Amsterdam-Schiphol Airport naar Frankfurt am Main Airport is vertraagd uitgevoerd als gevolg waarvan de passagier de aansluitende vluchten naar de eindbestemming heeft gemist. De passagier is vervolgens omgeboekt naar alternatieve vluchten waar zij uiteindelijk op 1 augustus 2019 om 15:02 uur (lokale tijd) is aangekomen op de overeengekomen eindbestemming.
2.4.
AirHelp heeft namens de passagier compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum van de vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Hij heeft daartoe, onder meer, het volgende aangevoerd.
4.2.
Voor het kunnen uitvoeren van de vlucht is de vlucht Frankfurt-Amsterdam een conditio sine qua non. De twee (rotatie)vluchten zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. De vluchten zijn uitgevoerd met het toestel D-AIDG. Het toestel is bij nadering van Amsterdam door bliksem getroffen. Hierdoor moest het toestel na de landing in Amsterdam worden geïnspecteerd en gerepareerd voordat met het toestel onderhavige vlucht kon worden uitgevoerd. De blikseminslag is een externe factor waarop een luchtvaartmaatschappij geen enkele invloed kan uitoefenen. Het zijn omstandigheden die niet inherent zijn aan de activiteiten van de vervoerder.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur dan oorspronkelijk gepland is aangekomen op de overeengekomen eindbestemming Calgary International Airport, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagier het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
5.4.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat het toestel op de voorgaande vlucht (vlucht LH992) bij nadering van Amsterdam werd geraakt door bliksem en dat daardoor een inspectie was vereist voordat met het toestel weer mocht worden gevlogen. De kantonrechter overweegt dat blikseminslag en daaropvolgende inspectie onder bepaalde omstandigheden gekwalificeerd kunnen worden als een buitengewone omstandigheid. De vervoerder heeft met de door hem overgelegde producties voldoende aangetoond dat het toestel (toestel D-AIDG) dat de onderhavige vlucht zou uitvoeren aan een inspectie moest worden onderworpen ten gevolge van blikseminslag. Als gevolg hiervan is de vlucht met een vertrekvertraging van 37 minuten uitgevoerd. De hierdoor ontstane vertraging levert naar het oordeel van de kantonrechter een buitengewone omstandigheid op. Er was immers sprake van een vliegveiligheidsprobleem dat niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteiten van de luchtvaatmaatschappij. Naast code 51 (blikseminslag) wordt in het vluchtrapport van onderhavige vlucht code 63 genoemd als gevolg waarvan de vlucht met een vertrekvertraging van 10 minuten is uitgevoerd. Ten aanzien van deze code wordt door de vervoerder geen beroep gedaan op buitengewone omstandigheden, althans heeft de vervoerder dit onvoldoende onderbouwd. Derhalve kan de vertraging van 10 minuten wegens code 63 geen buitengewone omstandigheid opleveren. De vlucht in kwestie is uiteindelijk om 14:47 uur UTC (16:47 uur lokale tijd), met een aankomstvertraging van 52 minuten aangekomen op de luchthaven van Frankfurt. Gesteld noch gebleken is waarom de vertraging is opgelopen tot 52 minuten. Resumerend is enkel een vertrekvertraging van 37 minuten ontstaan als gevolg van een buitengewone omstandigheid.
5.5.
Nu de vertraging van de onderhavige vlucht deels door buitengewone omstandigheden en deels door andere omstandigheden is veroorzaakt, dient te worden vastgesteld of de passagier haar aansluitende vlucht zou hebben gehaald zonder de buitengewone omstandigheid. De passagier is om 16:47 uur (lokale tijd) aangekomen in Frankfurt am Main Airport. De aansluitende vlucht van de passagier naar Pearson International Airport stond om 17:10 uur (lokale tijd) gepland te vertrekken. Zonder de buitengewone omstandigheid van 37 minuten zou de vlucht om 16:10 uur (lokale tijd) te Frankfurt zijn gearriveerd. De minimale overstaptijd in Frankfurt bedraagt 45 minuten. Indien er geen buitengewone omstandigheid was opgetreden, dan zou de passagier haar aansluitende vlucht hebben gehaald. Hieruit volgt dan ook dat de uiteindelijke vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.6.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder heeft hierbij aangevoerd dat hij de passagier heeft omgeboekt naar de eerst beschikbare alternatieve vluchten op 1 augustus 2019. Voorts heeft de vervoerder aangevoerd dat hij tussen de aansluitende vluchten (vluchten Amsterdam-Frankfurt en Frankfurt- Toronto) een overstaptijd van 75 minuten was gepland. De minimale overstaptijd te Frankfurt bedraagt 45 minuten. Daarboven heeft de vervoerder een buffer van 30 minuten ingebouwd. De kantonrechter acht een buffer van 20 minuten noodzakelijk, hetgeen de vervoerder in acht heeft genomen. De passagier betwist dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen en voert aan dat de vervoerder ook een reservetoestel had kunnen inzetten. De vervoerder brengt daar echter voldoende gemotiveerd tegen in dat Amsterdam-Schiphol Airport een buitenstation van de vervoerder is en dat hij daar niet over reservevliegtuigen beschikt. Verder betwist de passagier dat zij is omgeboekt naar de eerst beschikbare vlucht, maar laat dit na om aan te tonen. De kantonrechter gaat dan ook aan dit verweer voorbij. Derhalve heeft de vervoerder naar het oordeel van de kantonrechter alle redelijke maatregelen getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. De vordering tot compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening zal dan ook worden afgewezen.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter