ECLI:NL:RBNHO:2022:2853

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
8186170 \ CV EXPL 19-18218
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervaltermijn en niet-ontvankelijkheid in luchtvaartcompensatiezaak

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., een vordering ingesteld tegen Corendon Dutch Airlines B.V. wegens compensatie voor een geannuleerde vlucht van Nador naar Amsterdam op 3 augustus 2017. De passagiers hebben bij dagvaarding van 29 juli 2019 hun vordering ingediend, maar verzuimd deze op de rol van de rechtbank in te schrijven. Dit gebrek is pas hersteld met een herstelexploot op 19 november 2019. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de passagiers niet-ontvankelijk zijn omdat de vervaltermijn van twee jaar is verstreken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van de vordering op 4 augustus 2019 is verstreken, waardoor de passagiers niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun vordering. De proceskosten zijn voor rekening van de passagiers, die ook zijn veroordeeld tot betaling van de nakosten. Het vonnis is uitgesproken op 23 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8186170 \ CV EXPL 19-18218
Uitspraakdatum: 23 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[passagier sub 1], pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor zijn minderjarige kind
[minderjarige]
[passagier sub 2]
allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigden mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink (EUclaim B.V.)
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Corendon Dutch Airlines B.V.
statutair gevestigd te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. S.G. Basarat

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 29 juli 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De passagiers hebben verzuimd het exploot van de dagvaarding in te schrijven op de rol van de rechtbank Noord-Holland. De passagiers hebben dit gebrek bij herstelexploot van 19 november 2019 hersteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben bij reisorganisatie Nuhr een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Nador Airport (Marokko) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 3 augustus 2017 met vlucht CND 904.
2.2.
EUclaim B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.3.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.4.
Passagier sub 1 is door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens zijn minderjarige kind te voeren.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 augustus 2017, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 217,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert daartoe primair aan dat de passagiers niet-ontvankelijk zijn in hun vordering, omdat de vervaltermijn is verstreken. Subsidiair voert de vervoerder aan dat de vlucht niet bestaat. De vervoerder kan daarmee niet worden aangemerkt als de uitvoerende luchtvaartmaatschappij. De Verordening is derhalve niet van toepassing.

5.De beoordeling

5.1.
De vervoerder voert aan dat de vervaltermijn van twee jaar is verstreken. In het arrest van het Hof van 22 november 2012, C-139/11 Cuadrench Moré/KLM heeft het Hof bepaald dat de termijn waarbinnen vorderingen tot betaling van de in de artikel 7 van de Verordening bedoelde compensatie moeten worden ingesteld, wordt bepaald overeenkomstig de voorschriften van de verschillende lidstaten. Dit betekent dat op de onderhavige vervaltermijn het Nederlands recht van toepassing is.
5.2.
Het gaat hier om een vordering ter zake van een overeenkomst van luchtvervoer in de zin van artikel 8:1390 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Deze vaststelling is onder meer daarom van belang nu artikel 8:1835 BW bepaalt dat iedere vordering uit hoofde van een dergelijke overeenkomst vervalt door verloop van twee jaren, welke termijn aanvangt met de dag volgend op de dag van aankomst van het luchtvaartuig ter bestemming of de dag waarop het luchtvaartuig had moeten aankomen of van de onderbreking van het luchtvervoer.
5.3.
In dit geval zouden de passagiers op 3 augustus 2017 op hun eindbestemming Amsterdam-Schiphol Airport arriveren. De datum waarop de termijn van twee jaren gaat lopen is dus, zo blijkt uit artikel 8:1835 BW, 4 augustus 2017. Daarmee staat vast dat de laatste dag waarop de passagiers hun vordering had kunnen indienen 4 augustus 2019 is. Dat is immers de laatste dag voordat de twee jarentermijn is verlopen.
5.4.
Artikel 125 lid 5 Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv) bepaalt dat de aanhangigheid van het geding vervalt indien het exploot van dagvaarding niet uiterlijk op de laatste dag waarop de griffie is geopend, voorafgaande aan de in de dagvaarding vermelde roldatum ter griffie is ingediend, tenzij binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum een geldig herstelexploot is uitgebracht. De originele inleidende dagvaarding is op 29 juli 2019 uitgebracht. Dit exploot is echter niet ingeschreven op de rol van deze rechtbank. Het herstelexploot is vervolgens pas op 19 november 2019 uitgebracht. De aanhangigheid van het geding is hiermee komen te vervallen. Voor de beoordeling van de vervaltermijn kijkt de kantonrechter dan ook naar de datum van het uitbrengen van het herstelexploot, te weten 19 november 2019.
5.5.
Dit betekent dat de vordering ná de vervaldatum van 4 augustus 2019 is ingediend. De passagiers moeten daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering. De overige verweren behoeven derhalve geen bespreking.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij niet-ontvankelijk worden verklaard. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart de passagiers niet-ontvankelijk in hun vordering;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter