ECLI:NL:RBNHO:2022:2803

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
15.217036.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan straatroof met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan een straatroof. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 28 mei 2021 te Noord-Scharwoude, waar de verdachte samen met anderen betrokken was bij het afpersen van een slachtoffer door middel van geweld en bedreiging met een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting is de vordering van de officier van justitie besproken, die vrijspraak voor het primair ten laste gelegde feit en bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft gevorderd. De verdediging heeft betoogd dat het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar dat het subsidiair ten laste gelegde feit wel bewezen kon worden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bijdrage van de verdachte aan de beroving niet van zodanig gewicht was dat deze als medeplegen kon worden gekwalificeerd, en heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Echter, de rechtbank heeft wel vastgesteld dat de verdachte medeplichtig was aan de afpersing en heeft hem daarvoor veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die schade had geleden als gevolg van de afpersing. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15.217036.21
Uitspraakdatum: 17 maart 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 15 november 2021 en 3 maart 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Swart en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S. Wortel, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 mei 2021 te Noord-Scharwoude, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op de openbare weg, met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft
gedwongen tot de afgifte van een motorscooter en/of een mobiele telefoon (merk Iphone), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededaders,
- een pistool, althans een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van die [slachtoffer] heeft gezet en/of
- een pistool, althans een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op de borstkas, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gericht en/of
- ( daarbij) de woorden heeft/hebben toegevoegd: ‘Geef me je motorscooter of ik schiet je door de kop’ en/of ‘kom hier met die telefoon’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer andere(n) op of omstreeks 28 mei 2021 te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een motorscooter en/of een mobiele telefoon (merk Iphone), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededaders,
- een pistool, althans een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van die [slachtoffer] heeft gezet en/of
- een pistool, althans een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op de borstkas, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gericht en/of
- ( daarbij) de woorden heeft/hebben toegevoegd: ‘Geef me je motorscooter of ik schiet je door de kop’ en/of ‘kom hier met die telefoon’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 28 mei 2021 te
Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door:
- die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of andere(n) (met een scooter) van en/of naar de plaats delict te vervoeren.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het verdachte primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. Het subsidiair ten laste gelegde feit kan volgens de verdediging wel bewezen worden verklaard.
3.3.
VrijspraakDe rechtbank deelt het standpunt van de officier van justitie en de raadsvrouw dat uit de dossierstukken en het verhandelde op de zitting niet geconcludeerd kan worden dat de bijdrage van verdachte aan de beroving van dusdanig gewicht is geweest dat gesproken kan worden van een wezenlijke bijdrage. Verdachte is meegegaan naar de beroving en heeft uiteindelijk een van de medeplegers met een scooter van de plaats delict vervoerd. Het leveren van een wezenlijke bijdrage is noodzakelijk om tot een bewezenverklaring van ‘medeplegen’ te kunnen komen. Dit betekent dat het verdachte primair ten laste gelegde ‘medeplegen van een beroving’ niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en hij daarvan moet worden vrijgesproken.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte van 24 augustus 2021 (dossierpagina’s 341 t/m 350);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 29 mei 2021 (dossierpagina’s 178 t/m 180);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer] van 30 mei 2021 (dossierpagina’s 181 t/m 184).
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het
onder subsidiairten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 28 mei 2021 te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk, tezamen en in vereniging, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [slachtoffer] hebben gedwongen tot de afgifte van een motorscooter en een mobiele telefoon (merk Iphone), die toebehoorden aan [slachtoffer] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat een van de daders
- een pistool, althans een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van die [slachtoffer] heeft gezet en
- dat pistool op het lichaam van die [slachtoffer] heeft gericht en
- daarbij de woorden heeft toegevoegd: ‘Geef me je motorscooter of ik schiet je door de kop’ en ‘kom hier met die telefoon’,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 28 mei 2021 te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk, opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- die [medeverdachte 1] met een scooter van de plaats delict te vervoeren.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
subsidiair:
medeplichtigheid aan afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie met aftrek van het voorarrest en een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren onder de algemene voorwaarden en de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie behoorlijk fors is. Verdachte heeft alleen een scooter bestuurd en is daarom medeplichtig. De verdediging bepleit de voorwaardelijke jeugddetentie te matigen tot een week en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. Die week voorwaardelijke jeugddetentie is volgens de verdediging een voldoende grote stok achter de deur voor verdachte om zich aan de bijzondere voorwaarden te houden en geen nieuwe strafbare feiten te plegen, omdat zijn werk en huisvesting bij tenuitvoerlegging op het spel zouden kunnen komen te staan.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en het hierna te noemen advies van de Raad.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Het slachtoffer [naam] stond, samen met een vriend, met een motorscooter op de [straat] in Noord-Scharwoude. Verdachte is, nadat hij was opgehaald door de mededaders, met hen op een scooter naar de plaats delict gereden. Aangekomen bij de twee jongens stapten de mededaders van de scooter. Een van hen zette een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van het slachtoffer en zei daarbij “geef me je motorscooter of ik schiet je door de kop”. De mededader, met bivakmuts, reed vervolgens weg met de motorscooter. Het slachtoffer wilde vervolgens een foto maken van het kenteken van de scooter van de daders. Dit werd gezien, waarop de dader met het pistool naar het slachtoffer toeliep, het pistool op zijn lichaam richtte en zei “kom hier met de telefoon”. Nadat het slachtoffer zijn telefoon had afgegeven, stapte de dader met het pistool bij verdachte achterop de scooter en reden ze samen weg.
Door aldus te handelen heeft verdachte zich als medeplichtige schuldig gemaakt aan de afpersing. Verdachte heeft zodoende een bijdrage geleverd aan een zeer ernstig feit waarbij op geen enkele manier rekening werd gehouden met de gevolgen daarvan voor het slachtoffer.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort misdrijven zich nog lang onveilig voelen en daardoor beperkt worden in hun doen en laten. Verder veroorzaakt dit soort feiten, waarbij op straat openlijk met een pistool (of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) wordt gedreigd, ook gevoelens van onveiligheid in hun directe omgeving en in de samenleving.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Uit het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 2 maart 2022, blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld tot een geldboete.
Uit de over de verdachte uitgebrachte adviezen van de Raad, gedateerd 9 november 2021 en
7 februari 2022, blijkt dat op vrijwel alle domeinen beschermende factoren naar voren komen (stabiele en betrokken opvoedomgeving, ingevulde dagbesteding en vrije tijd), maar deze zijn soms nog pril en in ontwikkeling. Er worden ook meerdere risicofactoren (onder andere in de vriendenkeuze en de vaardigheden) gezien. Deze zijn al onder de aandacht van de lopende hulpverlening en hier wordt samen met verdachte en zijn moeder actief aan gewerkt en met positief resultaat. Het is belangrijk dat dit resultaat wordt bestendigd en waar nodig nog verder doorgroeit. Hiervoor vindt de Raad het voortzetten van het kader van de jeugdreclassering noodzakelijk. Gezien zijn leeftijd bevindt verdachte zich op een kritisch kruispunt in zijn leven. Juist nu is het belangrijk dat hij alle ondersteuning heeft om zich verder in zijn jong volwassenheid te ontwikkelen en daarin de juiste keuzes te maken. Dat lukt hem nu nog niet alleen en hij moet daarbij geholpen worden. Het verplichte kader van de jeugdreclassering biedt de stok achter de deur voor de momenten dat verdachte zich mogelijk minder gemotiveerd voelt om aan hulpverlening/begeleiding mee te werken. Binnen de begeleiding is aandacht wenselijk voor onder meer het ondersteunen en monitoren van de dagbesteding van verdachte (en het toeleiden naar school indien mogelijk), het wegblijven uit het netwerk van de drillraps, het positief inzetten en benutten van de muzikale talenten en het meewerken aan de hulpverlening van Démas Plus.
Gezien de ernst van het feit, maar ook omdat verdachte heeft ervaren wat detentie is en weet dat hij hier niet naar terug wil, vindt de Raad een voorwaardelijke straf in de vorm van jeugddetentie een goede stok achter de deur. Daarnaast acht de Raad een onvoorwaardelijke werkstraf nodig om verdachte erop te wijzen dat zulk gedrag ontoelaatbaar is en gevolgen heeft.
De Raad adviseert de rechtbank verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen onder de algemene voorwaarden en onder de
bijzondere voorwaarde dat [verdachte] :
- zich houdt aan de afspraken van zijn dagbesteding en meewerkt aan het vormgeven en behouden van een dagbesteding (werk en/of school);
- zich houdt aan een contactverbod met de medeverdachten, zolang de jeugdreclassering dat nodig acht;
- meewerkt aan de hulpverlening/begeleiding vanuit Démas Plus, zolang de
jeugdreclassering dat nodig acht;
- meewerkt aan een aanvullend begeleidingstraject indien de jeugdreclasseerder dat nodig acht (bijvoorbeeld gericht op een woonsetting);
- hij medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht van Samen Veilig Midden
Nederland te Utrecht, afdeling jeugdreclassering, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Op de zitting heeft de zittingsvertegenwoordiger van de Raad hieraan toegevoegd dat verdachte de schorsingsvoorwaarden goed heeft nageleefd en verdachte een goede band heeft met zijn coach van Démas Plus. Daarnaast acht de Raad het van belang dat het geldende contactverbod met de mededaders en de slachtoffers tijdens de proeftijd wordt voortgezet.
De zittingsvertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft op de zitting aangegeven dat verdachte zich goed heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden, ook aan de enkelband. Ten tijde van het delict ging het thuis niet goed met verdachte en kwam hij via vrienden op de camping terecht. Er is nu een woonplek voor hem gecreëerd en hij heeft hulp gekregen. De nieuwe woonplek geeft hem rust en ruimte om te gaan werken aan een goede toekomst.
6.4.
Hoofdstraffen
In zijn algemeenheid geldt dat bij feiten als (medeplichtigheid aan) afpersing een (voorwaardelijke) vrijheidsbenemende straf passend en geboden is.
Alles afwegende komt de rechtbank echter tot een andere straf. Redengevend daarvoor is met name dat verdachte first-offender is, een beperkte rol heeft gehad en het delict bijna een jaar geleden heeft plaatsgevonden. Daarnaast speelt mee dat verdachte inmiddels een nieuwe woonplek heeft en de noodzakelijke hulp en begeleiding van Démas Plus krijgt. Ook laat de rechtbank in het voordeel van verdachte meewegen dat verdachte op de zitting verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van het na te noemen aantal uren opleggen. Een deel daarvan zal in voorwaardelijke vorm worden opgelegd, met daaraan gekoppeld de algemene voorwaarden en de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren. Dit moet verdachte ervan weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit en ervoor zorgen dat hij zich aan de bijzondere voorwaarden houdt. Met betrekking tot het contactverbod met de mededaders acht de rechtbank, gelet op het tijdsverloop, een periode van drie maanden aangewezen.

7.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij
[slachtoffer]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 7.670,44 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat voor een bedrag van € 2.214,45 uit schade aan een leenscooter, € 405,99 vanwege schade aan een iPhone en € 50,- voor een verdwenen hoodie. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de processtukken volgt dat de iPhone is teruggegeven aan de benadeelde partij en de benadeelde partij in dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de schade aan de scooter geheel kan worden toegewezen. Ten aanzien van de hoodie kan vanwege de afschrijving door gebruik, 25 procent van de aankoopwaarde worden toegewezen, te weten € 12,50.
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding op het standpunt gesteld dat vergoeding tot een bedrag van € 3.000,- passend is.
Ten slotte heeft de officier van justitie met betrekking tot de gehele vordering aangegeven dat, gelet op de rol van verdachte als medeplichtige, de toe te wijzen bedragen met een derde verminderd moeten worden, alles met de wettelijke rente en hoofdelijk en met toewijzing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de gehele vordering. Wat de benadeelde partij ter onderbouwing van de immateriële schade heeft gesteld, dateert van juli 2021. Nu de benadeelde partij niet ter zitting is verschenen, kan niet worden gevraagd hoe het nu met hem is. Volgens de raadsvrouw is de vordering dus onvoldoende onderbouwd. Verder is de rol van verdachte beperkt tot medeplichtigheid. Het causaal verband tussen het handelen van verdachte en de schade ontbreekt. Hij heeft geen rol gehad bij de uitvoering van de afpersing zelf, enkel naderhand toen de goederen al van het slachtoffer waren verkregen.
De rechtbank stelt voorop dat de stelling dat de bijdrage van een medeplichtige aan een in vereniging gepleegde afpersing niet in gelijke mate als de bijdrage van de daders de grondslag kan vormen voor vergoeding van door die afpersing veroorzaakte schade, geen steun vindt in het recht. Ook indien de gedragingen van de medeplichtige niet, althans niet zonder meer, als een zelfstandige (samenlopende) oorzaak van de schade kunnen worden beschouwd, zal de medeplichtige aan een concreet schadeveroorzakend misdrijf dat in groepsverband is begaan in beginsel naar materieel burgerlijk recht op grond van art. 6:166, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk zijn voor deze schade. De mate waarin de gedragingen van de aangesprokene zelf aan de schade hebben bijgedragen, is daarvoor (in beginsel) niet van belang.
materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de vordering ter zake van de schade aan de leenscooter
(€ 2.214,45) dient te worden toegewezen, nu dit gedeelte van de vordering, gelet op de gegeven onderbouwing, onvoldoende gemotiveerd is betwist en dit de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De vordering ter zake van de schade aan de iPhone zal worden afgewezen, nu uit de dossierstukken valt op te maken, dat de telefoon is teruggegeven aan de benadeelde partij. De vordering ter zake van de verdwenen hoodie zal tot een bedrag van € 12,50 worden toegewezen. Dit gedeelte van de vordering is ook onvoldoende (gemotiveerd) betwist en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Wel zal de rechtbank rekening houden met de afschrijving door gebruik, zoals ook door de officier van justitie is gedaan. Het restant van dit gedeelte van de vordering (€ 37,50) zal worden afgewezen.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat vordering ter zake van de materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 2.226,95 in totaal, vermeerderd met de wettelijk rente vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij (angst- en stressklachten en slaapproblemen) zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, onder b, BW. Het gaat in deze zaak om een afpersing in vereniging gepleegd waarbij onder meer een vuurwapen (of een daarop gelijkend voorwerp) op het hoofd van de benadeelde partij is gezet.
De rechtbank acht vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,- billijk gelet op de onderbouwing van de vordering en de hoogte van immateriële schade die wordt toegekend in vergelijkbare zaken. Daarbij is er rekening gehouden met de omstandigheid dat de vordering geen recente informatie over de door de benadeelde partij aangevoerde klachten en problemen bevat en hij niet op de zitting is verschenen om hierop een nadere toelichting te geven. Dit is ook de reden dat de vordering tot vergoeding van de immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Behandeling van dit gedeelte van de vordering zou een onevenredige belasting vormen van het strafgeding, nu daarvoor nader onderzoek noodzakelijk is.
Daarbij zal de rechtbank, gelet op wat hiervoor vooropgesteld is, bepalen dat indien een van de medeverdachten dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder subsidiair bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: medeplichtigheid aan afpersing gepleegd door twee of meer verenigde personen) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 48, 49, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het subsidiair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
100 urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 50 dagen jeugddetentie, met bevel dat een gedeelte groot
40 uren, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 20 dagen jeugddetentie,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij
een proeftijdvast van
twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten elf (11) dagen, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde onvoorwaardelijke taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag jeugddetentie, in mindering worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
 zich houdt aan de afspraken van zijn dagbesteding en meewerkt aan het
vormgeven en behouden van een dagbesteding (werk en/of school);
 op geen enkele wijze, direct of indirect, contact heeft met
- de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
gedurende drie maandenen
- de slachtoffers [1] en [2] ,
gedurende de gehele proeftijdtenzij de jeugdreclassering uitzondering daarop toestaat;
 meewerkt aan de hulpverlening/begeleiding vanuit Démas Plus, zolang de
jeugdreclassering dat nodig acht;
 meewerkt aan een aanvullend begeleidingstraject indien en zolang de jeugdreclasseerder dat nodig acht (bijvoorbeeld gericht op een woonvoorziening).
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden
Nederland te Utrecht, afdeling jeugdreclassering, gevestigd te Utrecht, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Bepaalt dat het onvoorwaardelijk deel van de werkstraf binnen een termijn van negen maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis dient te worden voltooid.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.226,95, bestaande uit € 2.226,95 voor de materiële en
€ 2.000,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door (een van) de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst de vordering van de benadeelde partij, voor wat betreft de overige materiële schade, af.
Verklaart de benadeelde partij voor wat betreft de overig gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering, zodat de benadeelde partij dit gedeelte van de vordering eventueel bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [naam] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.226,95, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens (een van) de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. van der Heijden, voorzitter,
mr. M.C.A. Onderwater en mr. C. Maat, allen (kinder)rechter,
in tegenwoordigheid van de griffiers W. van den Bergh en mr. N.S. van Lede – Terhaar sive Droste, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 maart 2022.
Mr. C. Maat is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.