ECLI:NL:RBNHO:2022:2802

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
15.144406.21 en 16.127158.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing en belediging van ambtenaren door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder afpersing en belediging van ambtenaren. De rechtbank heeft de verdachte beschuldigd van het plegen van straatroven op 2 juni 2021 en 28 mei 2021, waarbij hij samen met anderen geweld heeft gebruikt om mobiele telefoons en andere goederen af te dwingen van slachtoffers in Noord-Scharwoude. Tijdens deze incidenten werd de verdachte beschuldigd van het bedreigen van de slachtoffers met een vuurwapen en een mes, en het gebruik van kwetsende taal. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het beledigen van ambtenaren op 13 mei 2021 in Utrecht, waarbij hij hen beledigende en dreigende woorden toefluisterde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig waren en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Na beoordeling van het bewijs heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, maar heeft hij wel schuldig bevonden aan de afpersingen en beledigingen. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie van 60 dagen opgelegd, waarvan 45 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uren. Tevens zijn er schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de daden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15.144406.21 en 16.127158.21 (ttz. gev.)
Uitspraakdatum: 17 maart 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen met gesloten deuren van 15 november 2021 en 3 maart 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, op de terechtzitting van 15 november 2021 gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Swart en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J. Veenstra, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is onder het
parketnummer 15.144406.21ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 juni 2021 te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op de openbare weg, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon (merk Samsung) en/of een JBL box en/of een pakje sigaretten, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader,
- met dat opzet met een mondkapje voor het gezicht en/of capuchon over het hoofd/gezicht,
althans met gezichtsverhullende kleding en/of
- een pistool, althans een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] heeft gericht en/of
- een pistool, althans een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp een of meermalen op het hoofd van die [benadeelde partij 1] heeft gezet en/of
- dat pistool, althans een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
vervolgens heeft doorgeladen en/of
- tien maal, althans meerdere malen met dat pistool, althans een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van die [benadeelde partij 1] te slaan en/of
- die [benadeelde partij 1] bij de keel te grijpen en/of
- een mes aan die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft getoond en/of
daarbij de woorden heeft/hebben toegevoegd: ‘geef je kankerspullen’ en/of ‘geef je kankerspullen, je telefoon’ en/of ‘geef me je kankerspullen, geef me je box, je telefoon’ en/of ‘geef je telefoon anders wordt je nu ook door mij neergestoken, je hebt de keus’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 2 juni 2021 te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op de openbare weg een mobiele telefoon (merk Samsung) en/of een JBL box en/of een pakje sigaretten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door dat hij, verdachte en/of zijn mededader,
- met dat opzet met een mondkapje voor het gezicht en/of capuchon over het hoofd/gezicht,
althans met gezichtsverhullende kleding en/of
- een pistool, althans een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] heeft gericht en/of
- een pistool, althans een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp een of meermalen op het hoofd van die [benadeelde partij 1] heeft gezet en/of
- dat pistool, althans een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
vervolgens heeft doorgeladen en/of
- tien maal, althans meerdere malen met dat pistool, althans een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van die [benadeelde partij 1] te slaan en/of
- die [benadeelde partij 1] bij de keel te grijpen en/of
- een mes aan die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft getoond en/of
daarbij de woorden heeft/hebben toegevoegd: ‘geef je kankerspullen’ en/of ‘geef je kankerspullen, je telefoon’ en/of ‘geef me je kankerspullen, geef me je box, je telefoon’ en/of ‘geef je telefoon anders wordt je nu ook door mij neergestoken, je hebt de keus’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 28 mei 2021 te Noord-Scharwoude, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op de openbare weg,met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij 3] heeft
gedwongen tot de afgifte van een motorscooter en/of een mobiele telefoon (merk Iphone), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde aan [benadeelde partij 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededaders,
- een pistool, althans een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van die [benadeelde partij 3] heeft gezet en/of
- een pistool, althans een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op de borstkas, althans het lichaam van die [benadeelde partij 3] heeft gericht en/of
- (daarbij) de woorden heeft/hebben toegevoegd: ‘Geef me je motorscooter of ik schiet je door de kop’ en/of ‘kom hier met die telefoon’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
Aan verdachte is onder het
parketnummer 16.127158.21ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 mei 2021 te Utrecht opzettelijk een of meer ambtenaren, te weten [ambtenaar 1] (buitengewoon opsporingsambtenaar in het domein OV) en/of [ambtenaar 2] (buitengewoon opsporingsambtenaar in het domein OV), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/hun de woorden toe te voegen: "kankeragent", "kankerhomo", "nepagenten" en/of "Ik neuk je kanker moeder" , althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 13 mei 2021 te Utrecht opzettelijk een ambtenaar, te weten [ambtenaar 3] (senior GGP van de politie Eenheid Midden-Nederland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "kankerflikker", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 13 mei 2021 te Utrecht [ambtenaar 1] en/of [ambtenaar 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [ambtenaar 1] en/of [ambtenaar 2] dreigend de woorden toe te voegen "als ik jou tegenkom dan rijg ik je aan het mes. Ik neuk je in de kont. Ik snij je kof eraf. Ik naai je in je kont.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 van de dagvaarding met parketnummer 15.144406.21 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten onder:
  • 15.144406.21, feiten 1 en 3;
  • 16.127158.21, feiten 1, 2 en 3.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten van de dagvaarding met parketnummer 15.144406.21 en van het onder 3 ten laste gelegde feit van de dagvaarding met parketnummer 16.127158.21 dient te worden vrijgesproken. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van de overige ten laste gelegde feiten.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak
parketnummer 15.144406.21
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat verdachte onder
2ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank acht, op basis van de hieronder onder Feit 1 weergegeven bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat de slachtoffers zijn gedwongen tot afgifte van goederen, wat juridisch gezien een afpersing is en geen diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld.
Parketnummer 16.127158.21
Naar het oordeel is niet wettig en overtuigend bewezen wat verdachte onder
3ten laste is gelegd, te weten de bedreiging van verbalisanten [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] , zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank is op grond van de inhoud van het dossier van oordeel dat de door verdachte geuite woorden moeten worden bezien in de context van zijn aanhouding voor het reizen zonder geldig vervoerbewijs. Onder de gegeven omstandigheden zijn de geuite bewoordingen van verdachte als emotionele ontlading op te vatten en naar het oordeel van de rechtbank niet geëigend om vrees op te wekken als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder
1en
3ten laste gelegde feiten van de dagvaarding met parketnummer
15.144406.21, waarbij de rechtbank zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
Feit 1:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 2] van 3 juni 2021 (dossierpagina’s 51-56, A dossier);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte, met fotobijlage, van [benadeelde partij 1] van 3 juni 2021 (dossierpagina’s 57-66, A dossier).
Feit 3:
  • de verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 3] van 29 mei 2021 (dossierpagina’s 178-180, A dossier);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van aangever [benadeelde partij 3] van 30 mei 2021 (dossierpagina’s 181-184, A-dossier);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 1] van 23 juni 2021 (dossierpagina’s 260 en 261, B dossier);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 2] van 24 augustus 2021 (dossierpagina’s 341-350, B dossier).
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder
1en
2ten laste gelegde feiten van de dagvaarding met parketnummer
16.127158.21, waarbij de rechtbank zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
Feiten 1 en 2:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [ambtenaar 1] van 14 mei 2021 (dossierpagina’s 4 en 5);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [ambtenaar 1] , van 14 mei 2021 (dossierpagina’s 10 en 11);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [ambtenaar 2] van 14 mei 2021 (dossierpagina’s 6 en 7);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [ambtenaar 2] , van 14 mei 2021 (dossierpagina’s 12 en 13);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [ambtenaar 3] van 14 mei 2021 (dossierpagina’s 8 en 9);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [ambtenaar 3] , van 14 mei 2021 (dossierpagina 15).
3.3.3
Bewijsoverweging
parketnummer 15.144406.21
De verdediging heeft primair bepleit verdachte integraal vrij te spreken van het onder 3 ten laste gelegde feit, omdat de rol van verdachte niet als medepleger kan worden gekwalificeerd. Verdachte was de persoon welke vlak voor het gebeurde door de andere twee daders werd meegevraagd en tijdens de beroving niets heeft gedaan of gezegd. Hij was niet degene met de bivakmuts en ook niet degene met het vuurwapen. De verklaring van medeverdachte [2] , dat hij ( [medeverdachte 2] ) degene was die op het laatst werd meegevraagd en tijdens de beroving niets deed, klopt volgens verdachte niet. De verdediging acht de verklaring van medeverdachte [2] onvoldoende aannemelijk. Daarbij zou het risico bestaan dat medeverdachte [2] zijn eigen straatje schoon probeert te vegen ten koste van verdachte. De verdediging verzoekt de rechtbank om van de verklaring van verdachte uit te gaan.
Mocht de rechtbank wel tot kwalificatie van medeplegen komen, heeft de verdediging bepleit dat verdachte van het dwingen tot afgifte van de telefoon vrijgesproken dient te worden. Het dwingen tot afgifte van de telefoon betrof een individueel besluit van de persoon met het vuurwapen op het moment dat aangever zijn telefoon pakte. Van een nauwe en bewuste samenwerking op dat moment en met betrekking tot die handeling is niet gebleken.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welke rol verdachte bij de beroving heeft gespeeld. Blijkens het dossier hanteerde een van de daders tijdens de beroving een vuurwapen en droeg een tweede dader een bivakmuts. Deze tweede dader verliet de plaats delict met de scooter van het slachtoffer. De derde dader was enkel aanwezig en bestuurde na afloop van de beroving de scooter van de daders waarop ook de eerste dader met het vuurwapen had plaatsgenomen.
De rechtbank gaat er op basis van de verklaringen van zowel verdachte als medeverdachte [2] vanuit dat zij geen van beiden degene zijn geweest die een bivakmuts ophad en met de scooter van het slachtoffer is weggereden. Op basis van de verklaring van aangever [benadeelde partij 3] gaat de rechtbank er verder vanuit dat degene met het vuurwapen een blanke jongen is geweest. In tegenstelling tot medeverdachte [medeverdachte 2] voldoet verdachte aan deze omschrijving. Daarbij ondersteunt de verklaring van medeverdachte [1] de verklaring van medeverdachte [2] op belangrijke punten. Hij verklaart namelijk dat het medeverdachte [2] was die vlak voor de beroving werd meegevraagd door verdachte en medeverdachte [3] .
De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte degene is geweest met het vuurwapen en dat hij het slachtoffer onder bedreiging van dat vuurwapen heeft gedwongen tot afgifte van zowel de scooter als de telefoon. Verdachte kan dus als medepleger van de afpersing worden aangemerkt.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder parketnummer
15.144406.21ten laste gelegde feiten 1 en 3 en de onder parketnummer
16.127158.21ten laste gelegde feiten 1 en 2 heeft begaan, met dien verstande dat:
parketnummer 15.144406.21
1.
hij op 2 juni 2021 te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk, tezamen en in vereniging met een ander op de openbare weg met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon (merk Samsung) en een JBL box en een pakje sigaretten, toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , welk geweld of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader,
- een pistool, althans een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft gericht en
- dat pistool meermalen op het hoofd van die [benadeelde partij 1] heeft gezet en
- dat pistool heeft doorgeladen en
- meerdere malen met dat pistool op het hoofd van die [benadeelde partij 1] heeft geslagen en
- die [benadeelde partij 1] bij de keel heeft gegrepen en
- een mes aan die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft getoond en
daarbij de woorden heeft/hebben toegevoegd: ‘geef je kankerspullen’ en ‘geef je kankerspullen, je telefoon’ en ‘geef me je kankerspullen, geef me je box, je telefoon’ en ‘geef je telefoon anders wordt je nu ook door mij neergestoken, je hebt de keus’;
3.
hij op 28 mei 2021 te Noord-Scharwoude, tezamen en in vereniging met anderen, op de openbare weg, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde partij 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een motorscooter en een mobiele telefoon (merk iPhone), die toebehoorden aan [benadeelde partij 3] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededaders,
- een pistool, althans een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van die [benadeelde partij 3] heeft gezet en
- dat pistool op het lichaam van die [benadeelde partij 3] heeft gericht en
- daarbij de woorden heeft/hebben toegevoegd: ‘Geef me je motorscooter of ik schiet je door de kop’ en ‘kom hier met die telefoon’.
parketnummer 16.127158.211.
hij op 13 mei 2021 te Utrecht opzettelijk ambtenaren, te weten [ambtenaar 1] (buitengewoon opsporingsambtenaar in het domein OV) en [ambtenaar 2] (buitengewoon opsporingsambtenaar in het domein OV), gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "kankeragent", "kankerhomo", "nepagenten" en "Ik neuk je kanker moeder";
2.
hij op 13 mei 2021 te Utrecht opzettelijk een ambtenaar, te weten [ambtenaar 3] (senior GGP van de politie Eenheid Midden-Nederland), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "kankerflikker";
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
15.144406.21:
Feiten 1 en 3: telkens, afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
16.127158.21:
Feiten 1 en 2: telkens, eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot
  • een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 105 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, onder de algemene voorwaarden en de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerde bijzondere voorwaarden;
  • een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen jeugddetentie.
Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zullen worden verklaard en dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
6.2.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De verdediging heeft bepleit bij de strafmaat mee te wegen dat vanuit het persoonlijk onderzoek is geadviseerd de bewezen feiten verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Vanuit zijn ADHD kan verdachte impulsief zijn en de lange termijn gevolgen van zijn gedrag niet overzien. Verder is bij verdachte sprake van hechtingsproblematiek, stress en traumatisering die invloed hadden op zijn gedrag.
Ook verzoekt de verdediging rekening te houden met het feit dat verdachte ‘de kleinere’ was met diverse problemen thuis en ‘is ingezet’ door meerderjarige anderen.
Verder is de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst onder zware voorwaarden en is hij na zijn schorsing civielrechtelijk gesloten geplaatst geweest. Hij heeft veel therapie gevolgd, zowel PMT als familietherapie, en moest veel gesprekken voeren. Hij heeft daar veel aan gehad. De verdediging bepleit een eventuele onvoorwaardelijke jeugddetentie de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten niet te laten overstijgen en vooral door te pakken binnen het hulpkader.
Verdachte werkt al mee aan de schorsingsvoorwaarden en is ook voornemens daaraan te blijven meewerken. Hij heeft zich positief opgesteld in de begeleiding en behandeling tot nu toe.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en het hierna te noemen persoonlijkheidsonderzoek en de rapportages van de Raad.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de strafbare feiten heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met anderen, op 28 mei 2021 schuldig gemaakt aan een gewapende straatroof, waarbij verdachte het slachtoffer een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd heeft gehouden en heeft gezegd “geef me je motorscooter of ik schiet je door de kop”. Nadat het slachtoffer de scooter had afgegeven, is een van de mededaders op de gestolen scooter weggereden. Vervolgens wilde het slachtoffer zijn telefoon gebruiken, waarop verdachte nogmaals het pistool op het slachtoffer heeft gericht en het slachtoffer zijn telefoon heeft moeten afstaan.
Een paar dagen later, op 2 juni 2021, heeft verdachte zich, samen met een ander, wederom schuldig gemaakt aan een gewapende straatroof. Ditmaal werden twee jongens op een fiets tot stoppen gedwongen. Verdachte heeft een mes getoond en door de medeverdachte is bij een van de slachtoffers een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd gezet, waarbij het wapen ook werd doorgeladen. Het slachtoffer heeft zijn JBL speaker moeten afstaan. Vervolgens is de keel van het slachtoffer dichtgeknepen zodat het slachtoffer geen lucht meer kreeg en is meermaals met het wapen tegen zijn hoofd geslagen. Het slachtoffer heeft toen ook een pakje sigaretten afgestaan. Het andere slachtoffer is ook bedreigd met het pistool en heeft zijn telefoon moeten afstaan.
Dit zijn zeer ernstig feiten waarbij de verdachte alleen aan zijn eigen financiële gewin heeft gedacht en op geen enkele manier rekening heeft gehouden met de lichamelijke integriteit en gevoelens van de slachtoffers, die zich hierdoor ernstig bedreigd hebben gevoeld. Bij de straatroof op 2 juni 2021 is een van de slachtoffers ook gewond geraakt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort misdrijven zich nog lang onveilig voelen en daardoor beperkt worden in hun doen en laten. Verder veroorzaakt dit soort feiten ook gevoelens van onveiligheid in hun directe omgeving en in de samenleving.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan belediging van opsporingsambtenaren toen hij zonder geldig vervoersbewijs met de trein reisde. Verdachte heeft door aldus te handelen geen enkel respect getoond voor het gezag.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Uit het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 2 maart 2022, blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Het psychologisch Pro Justitia-rapport van 18 oktober 2021, opgesteld door drs. A.J. van de Linde, GZ-psycholoog houdt – kort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in. Bij betrokkene is sprake van een reactieve hechtingsstoornis, een trauma- en stressor-gerelateerde stoornis en ADHD. Zijn beïnvloedbaarheid door een delinquente vriendengroep, zijn middelengebruik en de onzekere leefomstandigheden waarin hij zich bevond ten tijde van het tenlastegelegde, hangen samen met het maken van deze ondoordachte en onverstandige keuzes. Ten tijde van het tenlastegelegde bevond betrokkene zich in een moeilijke situatie. Hij is vanuit zijn hechtingsproblematiek sterk gebaat bij voorspelbaarheid, continuïteit en betrouwbaarheid van de mensen om hem heen, maar hij was na conflicten weggestuurd bij zijn moeder en hij bevond zich in een onvoorspelbare en onzekere situatie. Het gevoel van afwijzing door zijn familie versterkte zijn behoefte aan acceptatie door een vriendengroep. Betrokkene had tijdens het verblijf bij zijn moeder al eerder regel-overschrijdend gedrag laten zien door zich niet te houden aan afspraken met zijn moeder. Toen betrokkene niet meer bij zijn moeder verbleef maar met delinquente en veelvuldig blowende vrienden kampeerde op een camping was er geen sprake meer van pedagogische sturing door een volwassen opvoeder.
Hij lijkt, vanuit zijn hechtingsproblematiek en zijn behoefte aan ‘ergens bij horen’, op dat moment niet in staat te zijn geweest om andere keuzes te maken dan de jongeren om hem heen. Wat hierbij ook een invloed kan hebben gehad, is dat betrokkene geneigd is impulsief en ondoordacht te handelen vanuit de bij hem vastgestelde ADHD. Ten slotte heeft ook het veelvuldig blowen zijn beoordelingsvermogen vermoedelijk verminderd.
De deskundige concludeert dat betrokkene vanuit zijn hechtingsproblematiek en vanuit zijn ADHD beperkt werd in zijn vermogen doordachte afwegingen en keuzes te maken.
Betrokkene wist dat de andere jongeren criminele activiteiten ondernamen, en toen hem gevraagd werd mee te gaan om ‘geld te verdienen’ nam hij zelf een wapen (een mes) mee.
De deskundige adviseert betrokkene het tenlastegelegde in
enigszins verminderde matetoe te rekenen.
Het recidiverisico is matig als er geen inzet zou zijn van hulp, toezicht en begeleiding, maar
met de inzet van gerichte hulp kan het recidiverisico worden verminderd en zijn er aanknopingspunten om de bedreigde ontwikkeling van betrokkene bij te sturen en de recidivekans te verlagen.
Betrokkene laat pro sociaal gedrag zien, hij heeft een sociaal karakter en geniet van verbondenheid met familieleden en vrienden. Verder is de band met zijn moeder en zijn broer belangrijk voor hem. Ook is het positief dat hij gemotiveerd is voor interventies waaronder gezinsbehandeling.
De deskundige adviseert een Jeugdreclasseringsmaatregel op te leggen. Betrokkene is daarbij verplicht zich aan de aanwijzingen van de Jeugdreclassering te houden, ook als deze aanwijzingen inhouden dat hij zich moet laten behandelen en begeleiden door een forensisch psychiatrische behandelinstelling.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusie van de deskundige en maakt deze tot de hare.
Uit de over verdachte uitgebrachte adviesrapporten van de Raad van 10 november 2021 en
2 maart 2022 blijkt het volgende.
De verdenkingen lijken in een periode gepleegd te zijn dat verdachte snel afgleed in problematisch gedrag op verschillende leefgebieden. Thuis en op school ging het niet goed, maar ook waren er zorgen rond zijn vriendenkeuze en drugsgebruik. Na de schorsing van de voorlopige hechtenis is verdachte geplaatst in een gesloten jeugdinrichting om het snelle afglijden een halt toe te roepen en passend in te spelen op de zorg die er lag.
Sinds kort gaat het beter met verdachte. Hij staat open voor hulpverlening en werkt hier aan mee.
Gezien de ernst van de verdenkingen lijkt een jeugddetentie als straf tot de mogelijkheden te behoren. De Raad is echter van mening dat de zorgen die er ten tijde van de verdenking waren, al binnen een civiel kader opgepakt zijn door de voogd van het Leger des Heils. De Raad is van mening dat de persoonlijke situatie en het persoonlijk functioneren van verdachte ten tijde van het delict maken dat behandeling prevaleert boven een straf om het recidiverisico te doen afnemen. In de gesloten jeugdzorg is hulp (PMT) opgestart.
De Raad is van mening dat de uit het persoonlijkheidsonderzoek gestelde strafadvies passend is en voldoende zwaarte geeft aan de zorgen die er zijn.
De behandeling in de gesloten jeugdzorg is niet goed van de grond gekomen. Een verlenging van het PMT-traject heeft verdachte afgeslagen. Na de gesloten jeugdzorg, op 15 januari 2022, is verdachte een soort van zwervende. Hij is terug naar huis geweest, maar dat lukte niet, mede omdat zijn broer terug naar huis kwam. Hij verblijft nu bij zijn zus in Baarn. Verdachte heeft nu geen school en geen dagbesteding. Sinds 14 februari 2022 is verdachte gelabeld als top-x jongere in de gemeente Utrecht. Er zijn zorgen over het feit dat hij in augustus 2022 18 jaar wordt en de voogdij maatregel bij het Leger des Heils dan afloopt. De angst bestaat dat hij dan verder zal afglijden. De jeugdbeschermer en een ambulant hulpverlener van Spoor031 zijn op zoek naar een passende plek voor verdachte.
Het advies vanuit top-x en de Raad is om verdachte een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest en een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met een proeftijd onder de algemene voorwaarden en onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte:
  • zijn medewerking verleent aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • een contact verbod heeft met de medeverdachten en slachtoffers;
  • een zinvolle dagbesteding heeft;
  • meewerkt aan het zoeken van een woonplek;
  • meewerkt aan behandeling bij de Waag of soortelijke forensische instelling;
waarbij aan de gecertificeerde instelling, te weten Leger des Heils, in het kader van de toezicht en begeleiding opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige daarvan te begeleiden.
Daarnaast adviseert de Raad verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen.
Vanuit de top-x wordt een dadelijke uitvoerbaarheid wenselijk geacht.
De zittingsvertegenwoordiger van de Raad heeft op de zitting aangegeven dat alles afhankelijk is van een woonplek van verdachte. Voor nu is het goed dat hij even bij zijn zus verblijft en zich aan de voorwaarden houdt. De Raad hoopt dat verdachte zijn motivatie kan volhouden. Een stok achter de deur is daarbij echt nodig. Het contactverbod met de slachtoffers dient te gelden voor de gehele proeftijd van twee jaren, uitgezonderd van herstelgesprekken of mediation. Het contactverbod met de medeverdachten dient ook te gelden voor de gehele proeftijd.
De Raad heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden geadviseerd.
De zittingsvertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft op de zitting aangegeven dat verdachte gemotiveerd is om zich aan de gestelde voorwaarden te houden. Hij heeft nu geen dagbesteding en geen woonplek. Het is niet de bedoeling dat verdachte lang bij zijn zus verblijft, maar voor nu is het even goed. De jeugdreclassering acht het van belang dat verdachte een behandeling bij De Waag ondergaat. De jeugdreclassering onderschrijft het advies van de Raad.
6.4.
Hoofdstraffen
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een jeugddetentie van na te noemen duur. Daarvan zal een gedeelte gelijk aan het voorarrest in onvoorwaardelijke vorm worden opgelegd. Dit betekent dat verdachte niet opnieuw vast zal komen te zitten. Redengevend daarvoor is dat verdachte first-offender is, de delicten bijna een jaar geleden hebben plaatsgevonden en de delicten verdachte enigszins in verminderde mate zijn toe te rekenen. Verder is verdachte direct na de schorsing van zijn voorlopige hechtenis, in een voorziening voor gesloten jeugdhulp geplaatst en is het van groot belang dat verdachte (verder) behandeld wordt. De rechtbank zal daarom aan het voorwaardelijk gedeelte van de jeugddetentie naast de algemene voorwaarden ook de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, met een proeftijd van twee jaren. Dit moet verdachte ervan weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit en ervoor zorgen dat hij zich aan de bijzondere voorwaarden houdt. Met betrekking tot het contactverbod met de mededaders acht de rechtbank, gelet op het tijdsverloop, een periode van drie maanden aangewezen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten afpersingen met (bedreiging met) geweld. Gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, het eerdere snel afglijden van verdachte in een onzekere periode en het feit dat hij nu weer in een onzekere periode verkeert, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarnaast is uit het psychologisch onderzoek gebleken dat verdachte baat heeft bij voorspelbaarheid en continuïteit. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.Vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

parketnummer 15.144406.21
De benadeelde partij
[één]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.065,40 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit een pakje sigaretten ten bedrage van € 20,50, slaapmiddel ten bedrage van € 7,39, reinigingsproducten ten bedrage van € 11,18 en verlies arbeidsvermogen ten bedrage van € 26,33 en daarnaast € 3.000,- aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de vordering ter zake van de materiële schade (€ 65,40) dient te worden toegewezen, nu dit gedeelte van de vordering niet is betwist en dit de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij (angst- en paniekklachten, slaapproblemen, lusteloosheid) zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in persoon op andere wijze, als bedoeld in artikel 6:106, onder b, BW. Het gaat in deze zaak om een afpersing in vereniging gepleegd waarbij onder meer een vuurwapen (of een daarop gelijkend voorwerp) op het hoofd van de benadeelde partij is gezet en hij ook meerdere malen met dat wapen op zijn hoofd is geslagen.
De rechtbank acht vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 3.000,- billijk gelet op de onderbouwing van de vordering en de hoogte van immateriële schade die wordt toegekend in vergelijkbare zaken.
De vordering zal dan ook in zijn geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: afpersing in vereniging) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De benadeelde partij
[twee]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.000,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Bij de benadeelde partij is geen sprake van lichamelijk letsel en is niet voldoende onderbouwd dat er sprake is van geestelijk letsel.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit de vordering te matigen en het schadebedrag naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen tussen de € 250,- en € 1.500,-.
immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij (angstklachten) zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in persoon op andere wijze, als bedoeld in artikel 6:106, onder b, BW. Het gaat in deze zaak om een afpersing in vereniging gepleegd waarbij onder meer een vuurwapen (of een daarop gelijkend voorwerp) en een mes op de benadeelde partij is gericht en het vuurwapen bij zijn vriend op het hoofd is gezet en zijn vriend ook meerdere malen met dat wapen op zijn hoofd is geslagen.
De rechtbank acht vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 3.000,- billijk gelet op de onderbouwing van de vordering en de hoogte van immateriële schade die wordt toegekend in vergelijkbare zaken.
De vordering zal dan ook in zijn geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: afpersing in vereniging) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De benadeelde partij
[drie]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 7.670,44 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 2.214,45 voor schade aan een leenscooter, € 405,99 voor schade aan een iPhone, € 50,- voor een verdwenen hoodie en € 5.000,- aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de iPhone volgens het dossier is teruggegeven aan de benadeelde partij en de vordering ten behoeve van de iPhone niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De officier van justitie heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de schade aan de scooter geheel kan worden toegewezen en voor de hoodie vanwege afschrijving 25 procent van de aankoopwaarde kan worden toegewezen, te weten € 12,50.
De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de immateriële schade tot een bedrag van € 3.000,- kan worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade aan de scooter dient te worden afgewezen. Het betreft een leenscooter en dus niet de scooter van de benadeelde partij zelf. De eigenaar van de scooter heeft de schade geleden. Nergens blijkt uit dat de eigenaar deze schade heeft verhaald op de benadeelde partij of dat de verzekeraar dit niet heeft vergoed.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering ten aanzien van de iPhone niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu deze is teruggegeven.
De raadsvrouw heeft verder bepleit dat niet bekend is wanneer de hoodie is aangeschaft, zodat deze schadepost dient te worden afgewezen dan wel de schade dient te worden vastgesteld op 25 procent van de aankoopwaarde.
De raadsvrouw heeft ten slotte bepleit dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade primair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu deze onvoldoende is onderbouwd.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit de vordering voor de immateriële schade te matigen en het schadebedrag naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen tussen de € 250,- en
€ 1.500,-.
De rechtbank overweegt als volgt.
materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de vordering ter zake van de schade aan de leenscooter
(€ 2.214,45) dient te worden toegewezen, nu dit gedeelte van de vordering, gelet op de gegeven onderbouwing, onvoldoende gemotiveerd is betwist en dit de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij door de eigenaar van de scooter is aangesproken de schade aan de scooter te vergoeden. Of de benadeelde partij de eigenaar ook al heeft vergoed, doet niets af aan het bestaan van de schade en de daaruit voortvloeiende schadevergoedingsverplichting voor verdachte. Daarnaast is de enkele stelling dat de verzekering mogelijk heeft betaald, onvoldoende om verdachte te ontslaan van zijn schadevergoedingsverplichting. Ten slotte worden de schade en de hoogte van de schade aan de scooter niet betwist door de verdediging.
De vordering ter zake van de schade aan de iPhone zal worden afgewezen, nu uit de dossierstukken valt op te maken, dat de telefoon is teruggegeven aan de benadeelde partij. De vordering ter zake van de verdwenen hoodie zal tot een bedrag van € 12,50 worden toegewezen. Dit gedeelte van de vordering is ook onvoldoende (gemotiveerd) betwist en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Wel zal de rechtbank rekening houden met de afschrijving door gebruik, zoals ook door de officier van justitie en de verdediging is gedaan. Het restant van dit gedeelte van de vordering (€ 37,50) zal worden afgewezen.
immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij (angst- en stressklachten en slaapproblemen) zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, onder b, BW. Het gaat in deze zaak om een afpersing in vereniging gepleegd waarbij onder meer een vuurwapen (of een daarop gelijkend voorwerp) op het hoofd van de benadeelde partij is gezet.
De rechtbank acht vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,- billijk gelet op de onderbouwing van de vordering en de hoogte van immateriële schade die wordt toegekend in vergelijkbare zaken.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Behandeling van dit gedeelte van de vordering zou een onevenredige belasting vormen van het strafgeding, nu daarvoor nader onderzoek noodzakelijk is.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering ter zake van de materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 2.226,95 in totaal en tot een bedrage van € 2.000,- ter zake van de immateriële schade, vermeerderd met de wettelijk rente vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een van de medeverdachten dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: afpersing in vereniging) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 266, 267 en 317
van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 van de dagvaarding met parketnummer 15.144406.21 en onder 3 van de dagvaarding met parketnummer 16.127158.21 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 3 van de dagvaarding met parketnummer 15.144406.21 en de onder 1 en 2 van de dagvaarding met parketnummer 16.127158.21 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
ZESTIG (60) DAGEN.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
VIJFENVEERTIG (45) DAGEN nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een
proeftijdvast van
twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten vijftien (15) dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • een zinvolle dagbesteding (werk/school/stage) heeft en behoudt;
  • meewerkt aan het zoeken en behouden van een woonplek;
  • meewerkt aan behandeling bij De Waag of een soortelijke forensische instelling, zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
  • op geen enkele wijze, direct of indirect, contact heeft met
- de slachtoffers [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [persoon]
gedurende de gehele proeftijd, tenzij de jeugdreclassering uitzondering daarop toestaat;
- de medeverdachten [4] , [3] , [2]
gedurende drie maanden.
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Leger des Heils, gevestigd te Almere, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
EENHONDERDENVIJFTIG(
150) URENtaakstraf in de vorm van een
werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door VIJFENZEVENTIG (75) DAGEN jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf binnen een termijn van achttien maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis dient te worden voltooid.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]geleden schade van
€ 3.065,40bestaande uit € 65,40 voor de materiële en € 3.000,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.065,40, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[twee]geleden immateriële schade van
€ 3.000,-, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [twee] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[drie]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.226,95, bestaande uit € 2.226,95 voor de materiële en
€ 2.000,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door (een van) de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de overige materiële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor wat betreft de overig gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering, zodat de benadeelde partij dit gedeelte van de vordering eventueel bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [drie] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.226,95, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens (een van) de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. van der Heijden, voorzitter,
mr. M.C.A. Onderwater en mr. C. Maat, allen (kinder)rechter,
in tegenwoordigheid van de griffiers W. van den Bergh en mr. N.S. van Lede – Terhaar sive Droste, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 maart 2022.
Mr. C. Maat is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.