ECLI:NL:RBNHO:2022:2797

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
15/259279-21 en 15/215492-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor wapenbezit en drugsbezit met jeugddetentie en vordering tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 februari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die beschuldigd werd van het bezit van een vuurwapen en hasj. De verdachte werd op 26 september 2021 in Wormerveer aangehouden met een pistool van het merk Glock, kaliber 9 mm, en ongeveer 8,85 gram hasjiesj. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft de feiten bekend, wat leidde tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bezit van een vuurwapen en drugs ernstige misdrijven zijn die niet zonder gevolgen kunnen blijven.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie gelijk aan de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie deels toegewezen, maar heeft besloten dat de opgelegde jeugddetentie omgezet wordt in een werkstraf, om de positieve ontwikkeling van de verdachte niet te onderbreken. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden van de verdachte, zijn positieve ontwikkeling en de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming.

De rechtbank heeft de bijzondere voorwaarden van de proeftijd gewijzigd en de verdachte onder toezicht van de Jeugdbescherming geplaatst. De rechtbank heeft ook bepaald dat de in beslag genomen voorwerpen, waaronder het pistool en de patronen, aan het verkeer worden onttrokken. De uitspraak benadrukt de noodzaak van begeleiding en toezicht op de verdachte om verdere criminaliteit te voorkomen en zijn ontwikkeling te bevorderen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/259279-21 en 15/215492-20 (vordering TUL)
Uitspraakdatum: 14 februari 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 31 januari 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Colijn en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. van Galen, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 september 2021 te Wormerveer, gemeente Zaanstad een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool [inclusief bijbehorende patroonhouder met negen, althans een of meer 9mm patronen, in elk geval munitie van categorie III], van het merk 'Glock', kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 26 september 2021 te Wormerveer, gemeente Zaanstad aanwezig heeft gehad ongeveer 8,85 gram hasjiesj (bruto), in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is van de zaak kennis te nemen, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Beoordeling van het bewijs
3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten bewezen verklaard moeten worden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich voor de bewezenverklaring van de feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
Nu sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Ten aanzien van feit 1 en 2:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting;
- het proces-verbaal onderzoek vuurwapen van 2 december 2021 (dossierpagina 52-58);
- het proces-verbaal van bevindingen van 4 oktober 2021 (dossierpagina 50).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat
1.
hij op 26 september 2021 te Wormerveer, gemeente Zaanstad een wapen van categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de vorm van een pistool (merk 'Glock', kaliber 9 mm), inclusief bijbehorende patroonhouder met negen, 9 mm patronen, zijnde munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 26 september 2021 te Wormerveer, gemeente Zaanstad aanwezig heeft gehad ongeveer 8,85 gram hasjiesj, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met het artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 81 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht, met een proeftijd van twee jaar, onder oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming, met uitzondering van het contactverbod met [naam] en het verbod een wapen bij zich te dragen. Ten aanzien van de avondklok heeft de officier van justitie verzocht te bepalen dat verdachte zich hieraan maximaal drie maanden moet houden en dat deze geldt tussen 21.00 uur en 7.00 uur. Daarnaast kan wat de officier van justitie betreft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis worden opgeheven.
Tot slot heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten het pistool en de patroonhouder/patronen, moeten worden onttrokken aan het verkeer.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft er primair voor gepleit aan verdachte een jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. Subsidiair is verzocht daarnaast geen voorwaardelijke jeugddetentie maar een voorwaardelijke werkstraf op te leggen, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals genoemd door de officier van justitie.
Ten aanzien van het beslag heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoon van verdachte, zoals is gebleken uit de rapportages die over hem zijn uitgebracht en het onderzoek ter terechtzitting.
In het bijzonder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte, naar hij zelf zegt, uit een gevoel van onveiligheid een werkend pistool, geladen met scherpe patronen, bij zich heeft gehad. De rechtbank overweegt dat de onveiligheid in de samenleving en op straat juist wordt vergroot door een dergelijk vuurwapen bij zich te dragen. Het wapen kan immers gebruikt worden om mensen mee te bedreigen of bang te maken, zoals ook, zo nodig, de bedoeling van verdachte was. Daarmee was er naar het oordeel van de rechtbank een onaanvaardbaar risico dat het pistool daadwerkelijk zou worden afgeschoten, wanneer verdachte in een conflict zou belanden of zich onveilig zou voelen. Dit zou zeer ernstige, en zelfs dodelijke, gevolgen kunnen hebben. Ook de gedachte dat anderen vuurwapens bij zich dragen wakkert het algemene gevoel van onveiligheid in de samenleving aan. De rechtbank acht het des te zorgelijker dat verdachte heeft verklaard dat hij het wapen al langere tijd bij zich droeg en ook niet heeft willen verklaren hoe hij als minderjarige aan een dergelijk wapen heeft kunnen komen.
Daarnaast was verdachte in het bezit van hasj. De rechtbank overweegt dat drugs verslavend en zeer slecht voor de gezondheid zijn, en ervoor kunnen zorgen dat de gebruiker niet goed kan functioneren in het dagelijks leven. Bovendien werken verslavingen criminaliteit in de hand, doordat de gebruikers nogal eens misdrijven plegen om de drugs te kunnen betalen. Dit zorgt voor veel overlast in de samenleving.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het Uittreksel Justitiële Documentatie op naam van verdachte van 28 december 2021. Hieruit blijkt dat hij niet eerder van soortgelijke feiten werd verdacht, maar wel eerder tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie is veroordeeld. Dit heeft hem er niet van kunnen weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 21 januari 2022. De Raad heeft geadviseerd aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met als bijzondere voorwaarden dat hij:
- zich houdt aan de aanwijzingen van de Jeugdbescherming Amsterdam;
- geen wapen of een op een wapen gelijkend voorwerp bij zich zal dragen;
- zich houdt aan een avondklok van 21.00 tot 07.00 uur en zich dan bevindt op het adres [adres] , zo lang de Jeugdreclassering dit nodig acht;
- een zinvolle dagbesteding heeft;
- meewerkt aan de Aanpak 075-coaching of een soortgelijk coachtraject zolang de Jeugdreclassering dit nodig acht;
- meewerkt aan behandeling vanuit Levvel of een soortgelijke behandeling zolang de Jeugdreclassering dit nodig acht;
- wordt verboden contact te (laten) leggen met de persoon met wie hij ten tijde van de aanhouding in gezelschap was, te weten [naam] , geboren [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] .
Vanwege de positieve ontwikkeling die verdachte nu doormaakt, acht de Raad een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie niet passend. Daarnaast ziet de Raad de kans dat verdachte bij oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf overbelast raakt. Tot slot heeft de Raad ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging geadviseerd de voorwaardelijke jeugddetentie niet ten uitvoer leggen en de voorwaarden in stand te laten.
- het rapport van de Jeugdbescherming van 13 januari 2022 en de aanvulling daarop ter terechtzitting. Namens de Jeugdbescherming is ter zitting naar voren gebracht dat niet langer een onvoorwaardelijke taakstraf wordt geadviseerd, zodat de jeugdreclassering nu volledig aansluit bij het advies van de Raad.
Voor september 2021 ging het heel goed met verdachte en zou de hulpverlening worden afgesloten. De jeugdreclasseerder werd daarom zeer verrast door de nieuwe feiten. Verdachte is erg geschrokken van de voorlopige hechtenis in deze zaak en heeft goed mee gewerkt aan de schorsingsvoorwaarden. Nu gaat het op alle gebieden goed: op school, bij zijn baan en in de hulpverlening. De tijden van de avondklok zijn verruimd naar 21.00 uur tot 7.00 uur. De komende periode is het van belang dat verdachte strakke kaders heeft, zodat de avondklok met maximaal drie maanden moet worden verlengd. De jeugdreclasseerder verwacht verder geen meerwaarde van een onvoorwaardelijke werkstraf.
Tot slot heeft de jeugdreclasseerder opgemerkt dat de houding van verdachte in vergelijking met een jaar geleden veel minder onverschillig is, en dat hij nu toegankelijker is.
- het psychologisch rapport van drs. R.C. Norp, GZ-psycholoog, van 24 december 2021. Bij verdachte is sprake van een andere gespecificeerde disruptieve, impulsregulatie- of andere gedragsstoornis, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met vermijdende trekken en een fors disharmonisch intelligentieprofiel met beperkte handelingsvaardigheden. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde, gelet op het structurele karakter van de problematiek.
Verdachte is door zijn gedragsproblematiek vooral op zichzelf gericht en houdt onvoldoende rekening met zijn omgeving, waardoor hij sneller tot antisociaal gedrag komt. Zijn beperkte handelingsvaardigheden en zijn disharmonische intelligentieprofiel leiden ertoe dat hij de gevolgen van zijn gedrag minder goed kan inschatten en vatbaarder is voor negatieve invloed van anderen. Omdat verdachte weet dat zijn handelen ontoelaatbaar is, wordt geadviseerd hem het ten laste gelegde feit volledig toe te rekenen.
Het is zorgelijk dat er weinig zicht is op zijn activiteiten buitenshuis en dat hij weinig open is over zijn sociale netwerk.
Vanuit zorgoogpunt en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte heeft de psycholoog meegegeven dat het belangrijk lijkt om hem gedragsmatig te begeleiden en behandelen. Daarnaast kan een coach worden ingezet om te ondersteunen bij praktische zaken en om meer zicht te krijgen op de dagelijkse bezigheden en het sociale netwerk van verdachte. Het lijkt van belang dat de jeugdreclassering in het kader van een jeugdreclasseringsmaatregel betrokken blijft voor de coördinatie van de voorgestelde begeleiding en behandeling, en om het toezicht op verdachte te vergroten.
De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank verder nog overwogen dat hij zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis twee maanden lang heeft gehouden aan strenge voorwaarden, waaronder een avondklok en elektronisch toezicht. Daarnaast is uit de rapporten en ter terechtzitting gebleken dat het nu – weliswaar sinds kort – goed gaat met verdachte. Hij gaat naar school, heeft werk en is op zoek naar een stageplaats. Ook heeft hij individuele behandeling van Levvel, nadat hij daar eerder met zijn moeder gezinstherapie heeft gekregen, en is hij net, weer opnieuw, begonnen met coaching vanuit 075. De rechtbank acht het niet in het belang van verdachte of van de maatschappij deze positieve ontwikkeling te doorbreken met een nieuwe periode van detentie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie moet worden opgelegd die gelijk is aan de tijd van het voorarrest. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf enerzijds ermee rekening gehouden dat verdachte in een proeftijd liep van de voorwaardelijke straf die hem bij vonnis van 24 november 2020 is opgelegd en waarvan nu door de officier van justitie gedeeltelijke tenuitvoerlegging wordt geëist. Anderzijds heeft de rechtbank bij haar beslissingen, zowel over de straf in de hoofdzaak als over de vordering tenuitvoerlegging, als uitgangspunt genomen dat het niet wenselijk is dat er aan verdachte twee verschillende voorwaardelijke straffen worden opgelegd, met uiteenlopende bijzondere voorwaarden. Voor de beslissing en overwegingen over de vordering tenuitvoerlegging verwijst de rechtbank verder naar de motivering onder 8. van dit vonnis.
Tot slot heeft de rechtbank rekening gehouden met de LOVS-richtlijnen van januari 2022.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding de straf zoals door de officier van justitie geëist te matigen.

7.Vermogensmaatregel

De rechtbank is van oordeel dat de voorwerpen, te weten een pistool (merk Glock) en een patroonhouder (met 9 patronen), die onder verdachte in beslag zijn genomen en niet zijn teruggegeven, moeten worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 1 bewezen verklaarde feit met betrekking tot die voorwerpen is begaan en het ongecontroleerde bezit ervan is in strijd met de wet.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 24 november 2020 in de zaak met parketnummer 15/215492-20 heeft de meervoudige kamer in deze rechtbank verdachte ter zake van (kort gezegd) poging tot doodslag en poging tot diefstal door middel van braak en inklimming veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie van 108 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 14 december 2020 aan verdachte toegezonden.
De proeftijd die bij genoemd vonnis is vastgesteld, is ingegaan op 9 december 2020 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De
officier van justitieheeft nu gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog deels ten uitvoer zal worden gelegd. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd dat van de voorwaardelijk opgelegde straf 40 dagen jeugddetentie ten uitvoer gelegd zal worden.
De
verdedigingheeft zich op het standpunt gesteld dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer moet worden gelegd, zoals ook geadviseerd door de Raad en de jeugdreclassering. Als verdachte weer gedetineerd raakt, zal de positieve ontwikkeling die hij nu doormaakt, worden doorkruist. Tenuitvoerlegging is daarom vanuit opvoedkundig oogpunt niet verantwoord, en dus niet passend. Mocht de rechtbank tot een gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de jeugddetentie beslissen, verzoekt de raadsman deze om te zetten in een werkstraf.
De
rechtbankheeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
Bij de beslissing op de vordering heeft de rechtbank vooropgesteld dat verdachte tijdens de proeftijd opnieuw twee strafbare feiten heeft gepleegd, waarmee hij de algemene voorwaarden heeft overtreden. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte moet ervaren dat zijn handelen gevolgen heeft, zodat de vordering deels toegewezen zal worden.
Omdat de rechtbank het, zoals eerder overwogen, niet wenselijk acht dat de positieve ontwikkeling van verdachte wordt doorkruist, zal zij bepalen dat de opgelegde jeugddetentie voor het toegewezen deel wordt omgezet in een werkstraf. Het zal voor verdachte wellicht zwaar zijn om naast zijn school, werk en/of stage, behandeling en coaching nog een werkstraf te moeten uitvoeren, maar dit is met het oog op zijn ontwikkeling te verkiezen boven jeugddetentie. De rechtbank hoopt dat het verdachte hiermee zeer duidelijk wordt dat het gevolgen heeft wanneer hij strafbare feiten pleegt en/of zich niet aan de in het vonnis gestelde voorwaarden houdt.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de proeftijd moet worden verlengd met één jaar. Voor september 2021 leek het immers goed te gaan met verdachte. Toch heeft hij minder dan een jaar na zijn veroordeling voor ernstige misdrijven opnieuw strafbare feiten gepleegd. De rechtbank acht het daarom noodzakelijk dat er langer toezicht op hem gehouden wordt, temeer daar de huidige positieve ontwikkeling nog pril is, en dat verdachte nog een jaar langer de zware gevolgen zal voelen als hij een nieuwe misstap begaat.
De rechtbank zal bepalen dat de bijzondere voorwaarden die aan de proeftijd gesteld zijn, worden gewijzigd zoals hieronder bij de beslissing aangegeven. De voorwaarden die bij vonnis van 24 november 2020 zijn gesteld, zullen worden gehandhaafd voor zover deze niet al zijn vervallen. Daarnaast zullen de voorwaarden worden aangevuld zoals in de hoofdzaak geadviseerd door de Raad, met uitzondering van het contactverbod met [naam] en het verbod wapens te dragen. Dit laatste betreft immers een strafbaar feit en valt daarmee al onder de algemene voorwaarden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36b, 36c, 77a, 77g, 77i, 77cc en 77gg van het Wetboek van Strafrecht;
3 en 11 van de Opiumwet;
26 en 55 van de Wet wapens en munitie,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde
.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
39 dagen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer:
- 1 STK Pistool
(Omschrijving: G1301248, Verpakking: Breathable bag, Inhoud/specificatie: Patroonhouder afzonderlijk veiliggesteld, Clock [de rechtbank begrijpt: Glock] 9mm)
- 1 STK Patroonhouder (met 9 patronen)
(Omschrijving: G1301250, Verpakking: Breathable bag)
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/215492-20 en gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde jeugddetentie voor de duur van 108 dagen, opgelegd bij vonnis van deze rechtbank van 24 november 2020, in die zin dat van die straf een gedeelte van
40 dagen, wordt tenuitvoergelegd.
Bepaalt dat in plaats van de tenuitvoerlegging van deze 40 dagen jeugddetentie, wordt opgelegd een taakstraf bestaande uit een werkstraf van
80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen een termijn van negen maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis dient te worden voltooid.
Verlengt ten aanzien van het resterende deel de opgelegde proeftijd met één jaar.
Wijzigt de bijzondere voorwaarden in die zin dat deze komen te luiden dat veroordeelde:
- zich houdt aan de aanwijzingen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming (Regio Amsterdam);
- zich
maximaal drie maandenhoudt aan een avondklok van 21.00 tot 7.00 uur, en zich tussen die tijdstippen bevindt op het adres [adres] , zo lang de jeugdreclassering dit nodig acht, waarbij de tijdstippen door de jeugdreclassering kunnen worden aangepast;
- een zinvolle dagbesteding heeft;
- meewerkt aan behandeling vanuit Levvel, of een soortgelijke instelling, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
- meewerkt aan de Aanpak 075-coaching, of soortgelijke begeleiding, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
- tijdens de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [persoon 1] , geboren [geboortedag] 2004, en met [persoon 2] , geboren [geboortedag] 2002, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming (Regio Amsterdam), gevestigd te Amsterdam, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert tot het houden van toezicht op de naleving van voornoemde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.A. Onderwater, voorzitter,
mr. R. van der Heijden en mr. Ph. Burgers, rechters, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T. Alexander,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 februari 2022.