ECLI:NL:RBNHO:2022:2796

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
15/051907-21, 15/326106-20 en 15/012637-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens overval op supermarkt en belediging van politieambtenaren

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 februari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een overval op een supermarkt in Hillegom, gepleegd op 12 januari 2021. De verdachte, geboren in 2003, werd beschuldigd van diefstal met geweld en belediging van politieambtenaren. Tijdens de overval, die met meerdere daders werd uitgevoerd, heeft de verdachte met een ijzeren staaf gedreigd en is hij betrokken geweest bij het wegnemen van sigaretten uit de winkel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op camerabeelden herkenbaar was door zijn opvallende kleding, en dat hij ook eerder politieambtenaren had beledigd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 90 dagen, waarvan 66 dagen onvoorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de jeugdreclassering. De rechtbank heeft rekening gehouden met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die te maken heeft met psychische problemen en een belast verleden. De vorderingen van benadeelde partijen zijn afgewezen omdat deze niet voldoende onderbouwd waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15/051907-21, 15/326106-20 en 15/012637-21
Uitspraakdatum: 14 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 31 januari 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Brugman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.J. Ottens, advocaat te Noordwijk, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 15/051907-21
hij op of omstreeks 17 november 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk een ambtenaar, te weten [ambtenaar 1] - brigadier van politie Eenheid Noord-Holland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid en/of in het openbaar, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "Kankerwijf" en/of "Je kankermoeder", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Parketnummer 15/326106-20
hij op of omstreeks 28 december 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk een ambtenaar, te weten [ambtenaar 2] en/of [ambtenaar 3] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen (meermalen) de woorden toe te voegen: "Je kankermoer kankerwijf", "Afblijven met je kankerhanden", "Doe voorzichtig kankerflikkers" en/of "Kankersukkel", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Parketnummer 15/012637-21
hij op of omstreeks 12 januari 2021 te Hillegom tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meerdere, althans een, pakje(s) sigaretten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1] en/of supermarkt [naam supermarkt] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- te roepen "Geef me sigaretten" en/of
- ( vervolgens)tegen/op de kassa te slaan en/of te duwen en/of
- ( vervolgens) om de kassa heen te lopen en/of
- sigaretten uit het schap te pakken en/of
- ( een) ijzeren staaf/staven, althans (een) hard(e) voorwerp(en), te tonen en/of zwaaiende bewegingen er mee te maken en/of
- die [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] te duwen en/of
- ( met kracht) tegen de deur en/of de ramen te duwen en/of te bonken en/of te slaan.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zij bevoegd is van de zaak kennis te nemen, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het feit met parketnummer 15/012637-21 heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat hij betrokken was bij de overval op de supermarkt. De broek kan verwisseld zijn, er is dus teveel twijfel. Subsidiair is de verdediging van mening dat het feit niet kan worden gekwalificeerd als een diefstal met geweld.
Ten aanzien van de overige feiten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
3.3.2
Bewijsoverweging
Ten aanzien van parketnummer 15/012637-21:
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte aanwezig was bij de overval op de Poolse supermarkt. De rechtbank komt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, net als de officier van justitie, tot een ander oordeel.
Op de camerabeelden van de supermarkt [naam supermarkt] is te zien dat één van de daders een zeer specifieke en opvallende donkerblauwe broek draagt met onderaan de broekspijpen rood en op het linkeronderbeen een wit logo van Fila. Verdachte heeft zowel bij de rechter-commissaris als ter terechtzitting verklaard die dag een dergelijke broek te hebben gedragen. Op de camerabeelden van de Albert Heijn van een klein uur vóór de overval op de Poolse supermarkt is te zien dat verdachte deze broek draagt. Zowel een verbalisant als medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna ook: [medeverdachte] ) heeft verdachte op deze camerabeelden herkend. Verdachte heeft ook zelf verklaard dat hij de persoon met die broek op deze beelden is. Hij en [medeverdachte] hebben beiden verklaard dat leden van de groep van jas of trui zijn gewisseld. Het dossier bevat echter geen enkele verklaring dat verdachte tussen het bezoek aan de Albert Heijn en de overval van broek is gewisseld of dat er in de groep een ander was met een identieke broek. Verdachte is vervolgens kort na de overval door de politie aangehouden, waarbij hij eenzelfde opvallende Fila broek droeg als te zien op de camerabeelden van Albert Heijn en supermarkt [naam supermarkt] .
Gelet op deze gang van zaken en de omstandigheid dat het een broek betreft die zeer specifieke en onderscheidende kenmerken heeft, is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is die op de beelden van supermarkt [naam supermarkt] de hiervoor bedoelde broek draagt en dus in de supermarkt aanwezig is geweest.
Verder merkt de rechtbank op dat zij de verdediging niet volgt in het standpunt dat de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte] onbetrouwbaar is. De omstandigheid dat [medeverdachte] ook verklaard heeft dat verdachte een goeie jongen is die niet steelt, maakt niet dat zijn verklaring onbetrouwbaar is. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat andere verdachten niemand op de beelden hebben herkend, dit raakt de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte] evenmin.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat
Parketnummer 15/051907-21
hij op 17 november 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk een ambtenaar, te weten [ambtenaar 1] , brigadier van politie Eenheid Noord-Holland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid en in het openbaar, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: “Kankerwijf” en “Je kankermoeder”;
Parketnummer 15/326106-20
hij op 28 december 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk een ambtenaar, te weten [ambtenaar 2] en [ambtenaar 3] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen meermalen de woorden toe te voegen: “Je kankermoer kankerwijf”, “Afblijven met je kankerhanden”, “Doe voorzichtig kankerflikkers” en “Kankersukkel”;
Parketnummer 15/012637-21
hij op 12 januari 2021 te Hillegom tezamen en in vereniging met anderen, meerdere pakjes sigaretten, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [benadeelde partij 1] en/of supermarkt [naam supermarkt] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- te roepen "Geef me sigaretten" en
- vervolgens tegen/op de kassa te slaan en te duwen en
- vervolgens om de kassa heen te lopen en
- sigaretten uit het schap te pakken en
- ijzeren staven te tonen en
- met kracht tegen de deur en/of de ramen te duwen en te bonken en te slaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van de parketnummers 15/051907-21 en 15/326106-20, telkens:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Ten aanzien van parketnummer 15/012637-21:
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of die diefstal gemakkelijk te maken of bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vanwege zijn structurele en complexe stoornissen verminderd toerekeningsvatbaar geacht kan worden. Zij heeft gevorderd dat hij zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 116 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht (64 dagen) en een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat aan verdachte de bijzondere voorwaarden zullen worden opgelegd die door de Raad voor de Kinderbescherming zijn geadviseerd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ervoor gepleit verdachte in geval van veroordeling als voorwaardelijke straf een werkstraf op te leggen in plaats van jeugddetentie. Ook heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoon van verdachte, zoals is gebleken uit de rapportages en het onderzoek ter terechtzitting.
In het bijzonder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte in korte tijd drie strafbare feiten heeft gepleegd. Als eerste heeft verdachte een politieagent beledigd toen zij hem erop aansprak dat hij in een voetgangersgebied fietste. Niet lang daarna heeft hij nogmaals twee politieambtenaren beledigd nadat zij hem aantroffen terwijl hij gesignaleerd stond. Vooral omdat verdachte alle verbalisanten heeft beledigd in bewoordingen waarin het woord ‘kanker’ voor komt, heeft dit hen geraakt. Daarnaast waren er in beide gevallen omstanders die de beledigingen hebben meegekregen. Bij de beledigingen die verdachte in december 2020 heeft geuit, waren de omstanders ook zeer geschokt door de heftigheid van zijn uitlatingen. Door zich zo te gedragen heeft verdachte verbalisanten gehinderd in hun werk en laten zien dat hij geen respect heeft voor hen, als handhavers van de openbare orde en het gezag.
Daarnaast heeft verdachte, samen met in elk geval vijf andere daders, een overval gepleegd op een supermarkt in Hillegom. Zij zijn de winkel ingegaan, waarbij verdachte en een mededader bij de deur hebben gestaan, beiden met een ijzeren staaf in hun handen. Eén van de andere daders heeft geroepen dat de caissière hem sigaretten moest geven en tegen de kassa geduwd. Toen zij dit niet deed, is hij achter de kassa gelopen en heeft hij zelf meerdere pakjes sigaretten gepakt. Alle daders zijn vervolgens het pand ontvlucht, behalve de jongen die de sigaretten had gepakt. Een klant van de supermarkt en de caissière hebben de deur dichtgehouden, zodat hij niet weg kon. Om ervoor te zorgen dat hij alsnog kon vluchten, hebben meerdere van de daders – onder wie verdachte – hard tegen de deuren en/of ramen van de winkel gebonkt en geduwd. Ook heeft verdachte een ijzeren staaf tegen de winkelpui gegooid. Omdat de klant en de caissière op een gegeven moment bang waren dat het glas zou breken, zijn zij bij de deur weggegaan, waardoor ook de laatste dader weg heeft kunnen komen.
Dit betreft een zeer ernstig feit, waarbij de supermarkt schade heeft geleden en de aanwezige medewerkers erg bang zijn geweest. Het is de rechtbank bekend dat slachtoffers van dit soort feiten vaak lang last hebben van de gevolgen en veel tijd nodig hebben om de gebeurtenissen te verwerken. In dit geval hebben de slachtoffers allemaal aangegeven angstig te zijn geweest en/of problemen te hebben gehad met slapen. Verder leiden dergelijke overvallen op winkels tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het Uittreksel Justitiële Documentatie op naam van verdachte van 28 december 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 19 januari 2022.
De Raad heeft aangegeven dat verdachte een jongen met een belast verleden is, maar first offender is en sinds zijn laatste aanhouding niet in herhaling is vervallen. De Raad ziet op dit moment meer beschermende factoren dan risicofactoren. De positieve ontwikkelingen die verdachte doormaakt schrijft de Raad in belangrijke mate toe aan het feit dat hij meer ritme en structuur in zijn leven heeft gekregen door [de woonzorgcomplex] en school. De Raad heeft aanvankelijk geadviseerd verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan de periode van voorlopige hechtenis. Ter zitting is het advies gewijzigd in die zin dat is geadviseerd het voorwaardelijke deel van de straf in de vorm van een werkstraf op te leggen. De Raad acht het onwenselijk dat verdachte, op enig moment, opnieuw gedetineerd raakt, ook als de voorwaardelijke straf ooit alsnog ten uitvoer gelegd zou worden. De Raad is van mening dat het recidiverisico met enige zekerheid als laag ingeschat kan worden, omdat verdachte in het afgelopen jaar niet weer in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Verder heeft de Raad als bijzondere voorwaarden geadviseerd dat verdachte:
- zal wonen bij en meewerken aan de regels en afspraken van [de woonzorgcomplex] , waaronder de behandeling en de thuiskomafspraken, zo lang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
- zal meewerken aan de IFA-coaching zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
- een dagbesteding heeft en zich hiervoor inzet,
met opdracht aan de Jeugd- en Gezinsbeschermers om toezicht op verdachte te houden en hem te begeleiden, aan welk toezicht verdachte dient mee te werken. Ten slotte heeft de Raad geadviseerd aan de voorwaarden een proeftijd van twee jaar te koppelen.
Namens de jeugdreclassering is ter zitting aangesloten bij het aangepaste advies van de Raad. Het is van groot belang dat verdachte gemotiveerd blijft zijn toekomst positief in te vullen en dat hij niet als gevolg van een misstap weer gedetineerd zal raken. Verder is naar voren gebracht dat verdachte goed heeft meegewerkt aan het contact met de jeugdreclassering in het kader van de schorsingsvoorwaarden.
Het psychologisch rapport van L. Heukelom, GZ-psycholoog, van 22 maart 2021 houdt onder meer in dat er bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis, een ongespecificeerde gedragsstoornis, een disharmonisch intelligentieprofiel en ouder-kindrelatieproblematiek. Deze problematiek was aanwezig ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde indien bewezen, gelet op het structurele karakter van de problematiek. Omdat verdachte ontkent, heeft de onderzoeker geen advies kunnen geven over de mate van toerekeningsvatbaarheid.
Het risico op recidive wordt als matig tot hoog ingeschat. Ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling wordt vanuit zorgoogpunt behandeling noodzakelijk geacht. Geadviseerd wordt ambulante psychologische behandeling bij een gespecialiseerde (forensische) GGZ-instelling zoals de Waag. Het is van belang dat er structuur in de therapiecontacten is, omdat verdachte niet uit zichzelf om hulp vraagt. De begeleiding en het toezicht van [de woonzorgcomplex] is wenselijk zodat verdachte verder zelfstandig kan worden. Er is een intensievere begeleiding nodig om hem te coachen bij een gestructureerde vrijetijdsbesteding, het voortzetten van de schoolgang en hem voor te bereiden op zijn toekomst. Als juridisch kader wordt de jeugdreclasseringsmaatregel Toezicht en Begeleiding geadviseerd met als voorwaarden medewerking aan behandeling en het volgen van onderwijs.
De rechtbank neemt de conclusies van dit rapport over ten aanzien van de diagnoses en het advies over de behandeling en begeleiding. De rechtbank heeft voor de overige bevindingen uit het rapport ermee rekening gehouden dat het rapport zo’n tien maanden geleden is opgesteld.
Gelet op de stoornissen en problematiek die bij verdachte spelen, is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat hij verminderd toerekeningsvatbaar te achten is. De rechtbank heeft hiermee rekening gehouden bij het bepalen van de (hoogte van de) straf.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank verder nog meegewogen dat de feiten zijn gepleegd in een periode dat het heel slecht met verdachte ging, er veel spanningen in de relatie met zijn moeder en zusje waren, en niet werd voorzien in zijn basisbehoeften. Inmiddels ontwikkelt hij zich positief. Het gaat zo goed met hem op school dat hij naar verwachting binnenkort van MBO niveau 2 naar de havo kan overstappen. Verder heeft hij werk als boodschappenbezorger en loopt hij stage. Ook op de groep bij [de woonzorgcomplex] gaat het goed.
Verder heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat de bewezenverklaarde feiten al ruim een jaar geleden zijn gepleegd en dat verdachte in de tussentijd geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Daarnaast heeft verdachte zich langere tijd moeten houden aan diverse schorsingsvoorwaarden. Bovendien heeft verdachte bij de overval niet de ‘hoofdrol’ gehad. Gelet hierop, en op de oriëntatiepunten voor soortgelijke feiten weegt de rechtbank de omstandigheden anders dan de officier van justitie en ziet daarom aanleiding de op te leggen straf te matigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie moet worden opgelegd die gelijk is aan de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (volgens de berekening van de rechtbank zijn dat 66 dagen geweest). De rechtbank acht het niet in het belang van verdachte of van de maatschappij wanneer hij opnieuw gedetineerd raakt waarbij zijn woonplek, opleiding en werk op het spel komen te staan. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke straf opleggen en daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar om hem ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank geen andere voorwaardelijke straf dan jeugddetentie passend.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat verdachte, zoals geadviseerd, zal wonen bij [de woonzorgcomplex] en daar zal meewerken aan de regels en afspraken. Ook is het voor zijn verdere ontwikkeling nodig dat hij meewerkt aan IFA-coaching en een zinvolle dagbesteding heeft. De rechtbank zal deze verplichtingen daarom als bijzondere voorwaarden stellen bij het voorwaardelijk deel van de jeugddetentie.

7.Vorderingen benadeelde partij

Ten aanzien van benadeelde partij [1]:
De benadeelde partij [1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.600,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit met parketnummer 15/012637-21 zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit de kosten van weggenomen bier en sigaretten en schade aan de kassa ten bedrage van € 2.600,-. Naast een bedrag van € 1.000,- vanwege immateriële schade heeft de benadeelde extra personeelskosten van € 1.000,- opgenomen bij de immateriële schade, welke kosten naar het oordeel van de rechtbank als materiële schade moeten worden gekwalificeerd. Tot slot heeft de benadeelde partij vergoeding gevorderd van € 475,- voor de proceskosten.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij, omdat de vordering niet is onderbouwd.
De verdediging heeft primair gepleit voor afwijzing van de vordering en subsidiair om de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in de vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering ten aanzien van de gestelde materiële schade (€ 3.600,-) dient te worden afgewezen, omdat de hoogte en/of het bestaan van deze schade – ook na een verzoek van het Openbaar Ministerie om aanvullende informatie – in het geheel niet is onderbouwd en ook niet uit het procesdossier is gebleken.
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade (€ 1.000,-) is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding vormt, zodat de benadeelde partij niet in zijn vordering kan worden ontvangen. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering. Dit oordeel geldt eveneens ten aanzien van de opgevoerde juridische kosten (€ 475,-).
Ten aanzien van benadeelde partij [2]:
De benadeelde partij [2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.486,40 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit met parketnummer 15/012637-21 zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit schade aan haar nagels en horloge, in totaal een bedrag van € 150,-. Daarnaast heeft de benadeelde vergoeding gevorderd van een bedrag van € 436,40 in verband met onbetaald verlof. Deze heeft de benadeelde opgenomen onder immateriële schade, maar betreft naar het oordeel van de rechtbank materiële schade en moet ook als zodanig worden gekwalificeerd. De hoogte van de vordering ter zake van materiële schade bedraagt daarmee in totaal € 586,40. Aan immateriële schade is een bedrag van € 900,- gevorderd. Tot slot heeft de benadeelde partij vergoeding gevorderd van € 475,- aan juridische kosten en kosten voor een tolk.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij, omdat de vordering niet is onderbouwd.
De verdediging heeft primair gepleit voor afwijzing van de vordering en subsidiair om de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in de vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering ten aanzien van de gestelde materiële schade
(€ 586,40) dient te worden afgewezen, omdat het bestaan van deze schade in het geheel niet is onderbouwd en ook niet uit het procesdossier is gebleken. De benadeelde heeft nagelaten op verzoek van het Openbaar Ministerie de schade te onderbouwen.
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade (€ 900,-) is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding vormt, zodat de benadeelde partij niet in haar vordering kan worden ontvangen. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering. Dit oordeel geldt eveneens ten aanzien van de opgevoerde juridische kosten (€ 475,-).
Ten aanzien van benadeelde partij [3]:
De benadeelde partij [3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.400,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit met parketnummer 15/012637-21 zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De benadeelde heeft onder deze schade ook een bedrag van € 700,- opgenomen omdat zij weken niet zou hebben kunnen werken. De rechtbank kwalificeert deze schade echter als materiële schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij, omdat de vordering niet is onderbouwd.
De verdediging heeft primair gepleit voor afwijzing van de vordering en subsidiair om de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in de vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering ten aanzien van de gestelde materiële schade (€ 700,-) dient te worden afgewezen. Het bestaan van deze schade is niet onderbouwd en ook niet uit het dossier gebleken. Ook deze benadeelde partij heeft niet gereageerd op het verzoek van het Openbaar Ministerie om een onderbouwing te geven.
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade (€ 700,-) is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding vormt, zodat de benadeelde partij niet in haar vordering kan worden ontvangen. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 266, 267 en 312 van het Wetboek van Strafrecht,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
90 dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte van
24 dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een
proeftijdvast van
twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis (66 dagen in totaal) heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zal wonen bij en meewerken aan de behandeling, regels en (thuiskom)afspraken van [de woonzorgcomplex] , zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
- zal meewerken aan de IFA-coaching, of een soortgelijke instantie, zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
- dagbesteding heeft en zich hiervoor inzet.
Geeft opdracht aan de Jeugd- en Gezinsbeschermers, gevestigd te Haarlem, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Verklaart de benadeelde partij
[1]niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze ziet op de gestelde immateriële schade van € 1.000,- en de gestelde juridische kosten van
€ 475,-.
Wijst af de vordering voor zover deze ziet op de gestelde materiële schade van € 3.600,-.
Verklaart de benadeelde partij
[2]niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze ziet op de gestelde immateriële schade van € 900,- en de gestelde juridische kosten plus tolk van € 475,-.
Wijst af de vordering voor zover deze ziet op de gestelde materiële schade van € 586,40.
Verklaart de benadeelde partij
[3]niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze ziet op de gestelde immateriële schade van € 700,-.
Wijst af de vordering voor zover deze ziet op de gestelde materiële schade van € 700,-.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. van der Heijden, voorzitter,
mr. M.C.A. Onderwater en mr. Ph. Burgers, rechters, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T. Alexander,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 februari 2022.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten met parketnummers 15/051907-21 en 15/326106-20 sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Ten aanzien van parketnummer 15/051907-21:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting;
- het proces-verbaal van aangifte [ambtenaar 1] van 17 november 2020 (dossierpagina 3-4).
Ten aanzien van parketnummer 15/326106-20:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting;
- het proces-verbaal van aangifte van [ambtenaar 3] van 28 december 2020 (dossierpagina 4-5);
- het proces-verbaal van aangifte van [ambtenaar 2] van 28 december 2020 (dossierpagina 7-8).
Ten aanzien van parketnummer 15/012637-21:
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 1] van 12 januari 2021 (dossierpagina 15-17). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
In de supermarkt zijn vanavond rond 19.15 uur vijf jongens geweest, waarvan er één achter de toonbank is gelopen en daar ongeveer 3 à 4 grote pakken sigaretten heeft gepakt. Op 12 januari 2021 was ik werkzaam in supermarkt [naam supermarkt] , gevestigd [adres] . Mijn aandacht werd getrokken doordat naar mijn idee het hele gebouw bewoog. (…) Ik heb later op de camerabeelden gezien dat één van de jongens de sigaretten pakte. [benadeelde partij 2] vertelde mij dat een paar van die jongens blauwe staven in hun handen hadden. Eén van deze staven is in de deuropening van de winkel gevonden, een paar anderen in de straat voor mijn winkel.
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [benadeelde partij 2] van 12 januari 2021 (dossierpagina 19-20). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Op 12 januari 2021 stond ik achter de kassa. Opeens zag ik dat er een jongen naar binnen kwam lopen. Ik hoorde hem in het Engels roepen: “Geef me sigaretten.” Ik hoorde hem zeggen: “Geef me sigaretten.” Ik zag dat hij op de computer van de kassa sloeg, een soort duw. Ik ving de computer op, want de computer wankelde. Ik gaf de jongen geen sigaretten. De sigaretten staan in een kast achter de kassa. Terwijl de jongen voor de kassa stond, zag ik dat er meer jongens naar binnen kwamen. Vervolgens zag ik een jongen om de kassa heenlopen. Ik riep om hulp. Ik zag dat de jongen achter de kassa kwam en op mij afliep. Ik zag dat de jongen heel dichtbij kwam, minder dan een centimeter. Ik zag dat de jongen sigaretten uit de sigarettenkast pakte. Ik zag dat de jongens snel de winkel uit probeerden te lopen. Ik zag dat de klant de deur dicht kreeg, waardoor de jongen met de sigaretten de enige jongen nog in de winkel was. Ik probeerde de klant te helpen en de deur dicht te houden. Terwijl dit gebeurde kwamen de jongens die buiten stonden weer naar de deur. Ik zag dat ze tegen de deur duwden en bonkten. Ik vond het zo hard dat ik het idee had dat het raam van de deur kapot kon gaan. (…) Ik zag dat de deur open ging en de jongen met de sigaretten naar buiten rende.
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [benadeelde partij 3] van 14 januari 2021 (dossierpagina 28). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Ik zag dat een van de jongens grote pakken kamelen-sigaretten pakte.
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 13 januari 2021 (dossierpagina 36-38). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Ik zag op de camerabeelden van de Poolse supermarkt [de rechtbank begrijpt: [naam supermarkt] ] dat op 12 januari 2021 de voordeur van de supermarkt wordt geopend. Ik zag dat er een man de winkel in kwam lopen. Ik zag direct hierop een tweede man de winkel in lopen. (…)
Hierna zag ik dat een man de winkel in kwam. Ik zag dat hij er als volgt uitzag:
- donker getint
- een blauwe trainingsbroek, met de onderbenen kleur rood met op het linkerbeen een wit logo
- in zijn rechterhand een blauwe staaf.
Ik zag dat verdachte 2 direct richting de balie loopt en daar met zijn handen onder het scherm door richting de medewerkster met zijn hand iets doet. (…) Verdachte 4 loopt richting de balie. Ik zag dat verdachte 1, 2 en 4 voor de balie stonden. Ik zag dat verdachte 2 om de balie heen gaat en achter de balie staat, samen met de medewerkster van de Poolse supermarkt. Ik zag dat verdachte 2 iets uit de schappen pakt en dit meeneemt. Daarna zag ik dat verdachte 5 bewegingen maakt met de blauwe ijzeren staaf. Ik zag dat alle verdachten de winkel uitrennen met uitzondering van verdachte 2. Ik zag dat de man de voordeur dicht doet en dicht hield. Ik zag dat er een vrouw bij komt staan die ook de deur probeert dicht te houden.
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 14 januari 2021 (dossierpagina 70-71). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Ik zag de camerabeelden van de Expert. Op de beelden is de [adres] te zien. Op 19.10:47 uur is de eerste persoon te zien. Dit betreft verdachte 2.
Op 19.10:55 is verdachte 5 te zien. Ik zag dat verdachte 5 op zijn linker broekspijp het witte logo van Fila heeft. Ik zag dat deze broek heel opvallend is met de blauwe bovenkant, de rode onderkant en het opvallende witte logo. Ik heb deze broek niet eerder gezien. Ik zag dat deze broek geheel overeenkomt met de aangehouden verdachte [naam verdachte] .
Ik zag dat alle verdachten zich groeperen voor de Poolse supermarkt. Ik zag dat de verdachten zich ophouden rond de ingang van de supermarkt. (…) Ik zag dat de groep vervolgens wegrent. Ik zag dat enkele verdachten teruggaan naar de Poolse supermarkt. Ik zag dat verdachten 4 en 5 achterblijven en dat even later ook verdachte 1 aansluit, voor de supermarkt. Vervolgens zag ik dat de verdachten kennelijk tegen de deur van de Poolse supermarkt drukken, kennelijk om deze open te krijgen. Ik zag dat de verdachten kennelijk tegen de deur van de Poolse supermarkt aan het schoppen en duwen zijn. Omstreeks 19.14:45 uur zag ik dat de verdachten de deur open hebben en dat de verdachten de straat oprennen. Ik zag dat omstreeks 19.13:46 uur verdachte 5 een voorwerp wat hij in zijn handen had, tegen de winkel aangooide. Op de beelden van de Poolse supermarkt is te zien dat hij een blauwe ijzeren staaf in zijn handen had. Ik zag namelijk dat een voorwerp terug ketst vanaf de supermarkt op de grond. Een van deze buizen is aangetroffen in de deuropening van de supermarkt. Ik zag verdachten 2, 3, 4, en 5 wegrennen.
- het proces-verbaal van aanhouding van 13 januari 2021 (dossierpagina 90-91). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Op 12 januari 2021 omstreeks 19.40 uur (…) Op de [straatnaam] zagen wij drie jongens. Eén van de jongens droeg een broek welke overeenkwam met een persoon op de camerabeelden. De persoon bleek later genaamd [verdachte] . Wij zagen dat [naam verdachte] een blauwe joggingbroek waarvan de uiteindes van de broekspijpen oranje of rood waren met een witte logo in het oranje of rood van de linker broekspijp, droeg.
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam medeverdachte] van 12 april 2021 (dossierpagina 213-214). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
V: Kan je vertellen wat er bij de Poolse supermarkt, genaamd [naam supermarkt] is gebeurd? Wie waren er naar binnen gegaan?
A: (…) ik weet dat [naam verdachte] er bij was.