ECLI:NL:RBNHO:2022:2755

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
21/3247
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek bloempotten op het trottoir met betrekking tot verkeersproblematiek en schade aan woningen

Op 1 april 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, vertegenwoordigd door mr. J. Schmidt-Lo Fo Wong, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede Broec, vertegenwoordigd door mr. M. Brieffies en A. Olij. De zaak betreft een handhavingsverzoek van eisers met betrekking tot bloempotten die op het trottoir staan en die volgens hen leiden tot hinder en schade aan hun woning. In het primaire besluit van 15 februari 2021 heeft verweerder de derde partijen gelast om de bloempotten te verwijderen. Dit besluit werd in het bestreden besluit van 17 juni 2021 herroepen, waarbij verweerder stelde dat de hinder niet door de bloempotten, maar door foutief geparkeerde auto’s werd veroorzaakt.

De rechtbank heeft het beroep van eisers op 14 februari 2022 behandeld. Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat de bloempotten de doorgang op de straat belemmeren, wat leidt tot schade aan de woning van eisers. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het belang van het behouden van de stoep als bufferzone zwaarder weegt dan het belang van eisers om schade aan hun woning te voorkomen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3247

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. J. Schmidt-Lo Fo Wong),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede Broec, verweerder
(gemachtigden: mr. M. Brieffies en A. Olij).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde partij 1] en [derde partij 2] ,te [woonplaats]
(gemachtigde: E. I. M. Manshanden).

Procesverloop

In het besluit van 15 februari 2021 (primair besluit) heeft verweerder [derde partij 1] en [derde partij 2] gelast alle bloempotten te verwijderen en verwijderd te houden van de openbare weg.
Derde-partij heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
In het besluit van 17 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van derde-partijen tegen het primaire besluit gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2022 op zitting behandeld met behulp van een digitale verbinding. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. E.I.M. Manshanden was aanwezig via een videoverbinding.

Overwegingen

Achtergrond
1.1
Verweerder heeft op 5 februari 2020 een verzoek tot handhaving ontvangen van [eiser 2] , bewoner van de [woning] , over bloempotten op het trottoir voor het perceel [perceel] . De oprit van de woning aan de [woning] bevindt zich schuin tegenover de woning aan de [perceel] . Een toezichthouder van de gemeente heeft geconstateerd dat er bloempotten op de openbare weg staan. Dit is in strijd met artikel 2:10, eerste lid, van de Algemene verordening Stede Broec 2019 (APV)
1.2
In het besluit van 15 februari 2021 (primair besluit) heeft verweerder [derde partij 1] en [derde partij 2] (derde-partij) gelast alle bloempotten te verwijderen en verwijderd te houden van de openbare weg voor 17 maart 2021, op straffe van een dwangsom van €500,-, ineens. Zij hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bestreden besluit
2. In het besluit van 17 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van derde-partij tegen het primaire besluit gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat de hinder niet wordt veroorzaakt door attributen op de stoep, maar door foutief geparkeerde auto’s. De bloempotten staan niet op de rijstrook van de weg en de stoep is te smal om op te wandelen.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat het is toegestaan om ter hoogte van de [perceel] te parkeren aan de kant waar de woning zich bevindt. Na de brug is geen herhalingsbord geplaatst, waardoor parkeren aan die kant van de [straat] is toegestaan. Verweerder komt daarmee terug van zijn standpunt in het bestreden besluit, waarin verweerder stelt dat het verboden is te parkeren aan beide zijden van de straat. Ter zitting stelde derde-partij dat het niet is toegestaan te parkeren tot aan de gevel, omdat de bewoners anders hun woning niet via de voordeur kunnen verlaten. De rechtbank overweegt dat hetgeen derde-partij hierover aanvoert niet betekent dat het is toegestaan om ter hoogte van de [perceel] te parkeren. Verweerder heeft dit kenbaar gemotiveerd toegelicht.
Gronden
5.1
Eisers voeren aan dat het plaatsen van de bloempotten tot algemene parkeerhinder leidt en in strijd is met artikel 2.10 APV. Eisers kunnen alleen op de oprit parkeren door achteruit in te steken. De bloempotten beperken de doorgang van de straat, waardoor vrachtwagens schade veroorzaken aan de woning en de straat niet goed bereikbaar is.
5.2
Verweerder betwist niet dat sprake is van een overtreding, maar stelt dat de hinder niet wordt veroorzaakt door de bloempotten. De ervaren hinder is inherent aan het wonen in smalle oude straten zoals de [straat] . Eigenlijk is alleen een algeheel parkeerverbod in de straat de enige echte oplossing voor een goede doorstroom en bereikbaarheid van de woningen. Verweerder erkent dat op de stoep geparkeerd mag worden maar stelt dat dit niet verplicht kan worden. De hinder wordt daarmee niet veroorzaakt door de bloempotten maar door de op de rijbaan geparkeerde auto’s. Voorts acht verweerder het achteruit inparkeren op de oprit waartoe het plaatsen van de bloempotten bij eisers leidt, niet onevenredig bezwaarlijk. Verder fungeert de stoep als bufferzone en is dit ook een bescherming tegen schade aan de gevel. Het individuele belang van eiser om tot handhaving over te gaan weegt in dit geval minder zwaar dan de verkeersproblematiek die door het handhavend optreden niet zal worden opgelost, aldus verweerder.
5.3
Bij het beoordelen van hinder als bedoeld in artikel 2:10 van de APV gaat het om de inrichting van de openbare ruimte met het oog op de bruikbaarheid en het aanzien van de weg. Dat sprake is van een overtreding is niet in geschil. Nu sprake van overtreding van artikel 2:10 van de APV, is verweerder bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen.
5.4
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel ook van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor van handhaving afgezien moet worden.
5.5.1
Verweerder geeft in het verweerschrift van 27 januari 2022 het volgende aan:
(…)”Status van de stoep
Aan de voorzijde van de woningen van de [straat] ligt een verhoogde stoep naast de rijweg. Er is duidelijk geen sprake van een voetpad. Ook voor het gebruik als trottoir is de strook te smal, daarbij liggen de stoepen alleen voor de woningen en is de strook niet aaneengesloten. Aannemelijk is dat de stoep hier fungeert als bufferzone tussen privé en openbare weg, onder andere om veilig in en uit de woning te kunnen stappen.
Verzoek tot handhaving tot verwijdering van de bloempotten voor de woning[perceel]
(…)Hoewel de stoep zich kwalificeert als bufferzone, maakt deze wel onderdeel uit van de openbare weg. De bloempotten vormen een obstakel en daarmee in beginsel een belemmering voor het veilig en doelmatig gebruik van de weg. De ruimte op de stoepen vormt een uitwijkruimte die gebruikt kan worden door bredere auto’s, waaronder hulpdiensten(…)’
5.5.2.
Verweerder stelt dat het eigenaren van de auto’s niet verplicht kan worden om op de stoep te parkeren. Dat klopt. De stoep kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet meer worden gebruikt als uitwijkruimte (voor bijvoorbeeld hulpdiensten) als er bloempotten staan, zoals verweerder zelf ook aangeeft in de hiervoor weergegeven passage uit het bestreden besluit. Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van handhavend optreden moet worden afgezien. Eisers hebben ter zitting verklaard dat er door het plaatsen van de bloempotten te weinig ruimte is voor vrachtwagens en dat er daardoor al meermalen schade is opgetreden aan hun woning. Aanleiding voor het doen van een handhavingsverzoek was de laatste keer dat er schade was ontstaan, aan een waterbord.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het belang van het behouden van de stoep als zogenoemde bufferzone, zwaarder dient te wegen dan het belang van eisers om schade aan hun woning te voorkomen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd. Het beroep is gegrond.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder voorts in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:31d
Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a.een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b.de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Algemene plaatselijke verordening Stede Broec 2019
Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg
1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:
a. het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
b. het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
2. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen.
3. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
4. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder j. of k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
5. Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:
evenementen als bedoeld in artikel 2:24;
standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17.
6. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
Artikel 10
1Andere bestuurders dan die genoemd in de artikelen 5 tot en met 8 gebruiken de rijbaan. Deze bestuurders en voetgangers die een aanhangwagen voortbewegen die kennelijk bestemd is om door een motorvoertuig te worden voortbewogen, mogen voor het parkeren van hun voertuig tevens andere weggedeelten gebruiken, behalve het trottoir, het voetpad, het fietspad, het fiets/bromfietspad of het ruiterpad.
2Andere bestuurders dan fietsers en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig mogen fietsstroken met doorgetrokken strepen niet gebruiken.