ECLI:NL:RBNHO:2022:2739

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
C/15/317902 / FA RK 21-3172
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van kinderalimentatie en hoofdverblijfplaats van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.B. Scheerder-Lamme, heeft verzocht om wijziging van de eerder vastgestelde kinderbijdrage, die was vastgesteld op basis van een beschikking van 19 december 2018. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. I. Vledder, heeft verweer gevoerd en stelt dat de man zijn verplichtingen niet volledig is nagekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man in zijn verzoek niet duidelijk heeft aangegeven voor welk kind en over welke periode hij een wijziging van de kinderbijdrage verzoekt, waardoor het voor de rechtbank en de vrouw niet mogelijk was om een beslissing te nemen. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige 1] met ingang van 1 oktober 2021 bij de vrouw vastgesteld, op basis van de voorkeur van het kind. De rechtbank heeft de verzoeken van de man tot wijziging van de kinderbijdrage voor de periode van 30 juni 2021 tot 1 oktober 2021 afgewezen, omdat hij geen concreet verzoek had ingediend. De rechtbank heeft wel de kinderbijdrage voor [minderjarige 1] vastgesteld op € 313 per maand met ingang van 1 oktober 2021 en € 319 per maand per 1 januari 2022. De rechtbank heeft de verzoeken tot verrekening van bedragen tussen partijen afgewezen, omdat niet duidelijk was welke partij recht had op welk bedrag. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
alimentatie/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/15/317902 / FA RK 21-3172
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 4 maart 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.B. Scheerder-Lamme, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. I. Vledder, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 30 juni 2021;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 24 augustus 2021;
- de brief, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw, ingekomen op 26 november 2021;
- de brief , tevens verweer op zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de advocaat van de man, ingekomen op 26 november 2021;
- een brief met bijlagen, van de advocaat van de man, ingekomen op 17 januari 2022;
- een brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw, ingekomen op 17 januari 2022;
- de pleitnota van de advocaat van de man;
- de pleitnota van de advocaat van de vrouw.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 27 januari 2022 in aanwezigheid van partijen, de man bijgestaan door mr. A.B. Scheerder-Lamme en de vrouw bijgestaan door mr. I. Vledder. Beide partijen alsmede hun advocaten hebben de zitting middels een CMS-beeldbelverbinding bijgewoond. De advocaten hebben op voorhand hun pleitnota’s aan de rechtbank toegezonden.
1.3.
De minderjarige [1] is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft op 25 januari 2022 met de kinderrechter gesproken. [de minderjarige 2] heeft de kinderrechter een brief geschreven.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op 20 oktober 2015 is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 7 oktober 2015.
2.2.
Uit dit huwelijk zijn geboren de minderjarigen [geslachtsnaam] :
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag] 2005 in [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag] 2007 in [geboorteplaats]
en de jongmeerderjarige [geslachtsnaam] :
- [de jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedag] 2003 in [geboorteplaats] .
[minderjarige 2] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de man. [de jongmeerderjarige] bij de vrouw.
2.3.
Bij de hiervoor genoemde beschikking is bepaald dat het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan dat partijen hebben gesloten, deel uitmaken van de beschikking. Volgens dit ouderschapsplan hebben de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw en moet de man aan de vrouw met ingang van 1 september 2015 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 350 per kind per maand voldoen.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 19 december 2018 is de kinderbijdrage aangepast en bepaald dat de man aan de vrouw als kinderbijdrage moet voldoen:
- € 220 per kind per maand, met ingang van 1 juli 2016 tot november
2016;
- € 158 per kind per maand, met ingang van 1 november 2016 tot 1 januari 2017;
- nihil met ingang van 1 januari 2017 tot 1 juli 2018;
- met ingang van 1 juli 2018:
- € 356 per maand ten behoeve van [de jongmeerderjarige] ;
- € 291 per maand ten behoeve van [minderjarige 1] ;
- € 34 per maand te behoeve van [minderjarige 2] .
2.5.
De man woont samen met zijn nieuwe partner en hun dochter [naam dochter] , geboren op [geboortedag] 2019, en [minderjarige 2] in [woonplaats] .
2.6.
[minderjarige 1] heeft van 2015 tot 7 mei 2020 haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw gehad. Begin september 2019 zijn zij verhuisd naar Amsterdam. De rechtbank Amsterdam heeft met ingang van 7 mei 2020 de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de man bepaald omdat [minderjarige 1] graag weer in [woonplaats] wilde wonen en naar school gaan.
De vrouw is inmiddels ook weer in [plaats] gaan wonen en [minderjarige 1] woont per 1 oktober 2021 bij de vrouw in [plaats] en zij staat op het adres van de vrouw ingeschreven.

3.Verzoek

3.1.
De man heeft verzocht de beschikking van 19 december 2018 te wijzigen en:
te bepalen dat een bijdrage van de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen wordt vastgesteld op een bedrag dat uw rechtbank juist acht, met ingang van een zodanige datum die uw rechtbank juist acht met veroordeling tot terug/nabetaling van het teveel door de vrouw ontvangen/te weinig betaalde door de vrouw.
De man stelt hiertoe dat de beschikking van 19 december 2018 door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven.

4.Verweer en zelfstandig verzoek

4.1.
De vrouw heeft daartegen verweer gevoerd.
De vrouw stelt dat de man de voorheen vastgestelde kinderbijdrage (zowel het bedrag van
€ 350 per kind als de nadien gewijzigde vastgestelde bijdragen) niet althans niet volledig heeft betaald.
De vrouw betwist dat de man altijd alle kosten voor de kinderen heeft voldaan.
Per 1 april 2020 is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] gewijzigd maar de vrouw heeft na deze datum nog steeds alle noodzakelijke kosten voor haar voldaan.
De vrouw heeft verder aangevoerd dat sprake is van verwijtbaar inkomensverlies aan de zijde van de man en dat in redelijkheid gevergd kan worden dat hij een inkomen gaat verdienen gelijk aan zijn voormalige inkomen.
De vrouw verzet zich tegen het verzoek de kinderbijdrage met terugwerkende kracht vast te stellen en verzoekt uit te gaan van de ingangsdatum 30 juni 2021. De man heeft weliswaar eerder aan de vrouw verzocht om de bijdrage opnieuw vast te stellen maar de man heeft telkens nagelaten zijn financiële gegevens en die van zijn partner daarbij te overleggen.
De vrouw betwist ook dat er op een eerder moment sprake was van wijziging van omstandigheden. Weliswaar is met ingang van 1 augustus 2019 de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] gewijzigd maar de vrouw heeft tot die datum alle verblijfsoverstijgende kosten ten behoeve van [minderjarige 2] betaald.
4.2.
Terzake de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] , heeft de vrouw bij brief van 24 november 2021 gesteld dat er een wijziging van omstandigheden is, te weten dat [minderjarige 1] per 1 oktober 2021 bij de vrouw is komen wonen en zich op het adres van de vrouw in [woonplaats] heeft ingeschreven.
De vrouw heeft bij brief van 24 november 2021 als zelfstandig verzoek verzocht:
1. te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] c.q. de inschrijving in de BRP met ingang van 1 oktober 2021 bij de vrouw is;
2. te bepalen dat de kinderbijslag vanaf 1 oktober 2021 aan de vrouw toekomt;
3. te bepalen dat de man met ingang van 1 oktober 2021 als kinderbijdrage voor [minderjarige 1] € 313 en vanaf 1 januari 2022 € 319 betaalt;
4. te bepalen dat de vrouw € 2.301 mag verrekenen met een eventuele alimentatieverplichting.
4.3.
De man voert tegen het zelfstandig verzoek van de vrouw bij brief van 26 november 2021 verweer op het punt van de door de vrouw verzochte verrekening. Hij stelt dat [minderjarige 1] geen behoefte heeft aan de door de vrouw aangeschafte, niet-noodzakelijke goederen. Als er al door de vrouw kosten zijn voldaan die de man had moeten voldoen dienen deze te worden opgevoerd als kostenpost in de draagkrachtberekening.
Verder wijst de man erop dat de alimentatie en de kosten ten aanzien van [de jongmeerderjarige] als zijnde jongmeerderjarig niet in deze procedure kunnen worden ingebracht.
Wat betreft de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] verzoekt de man de rechtbank het verzoek van de vrouw af te wijzen.

5.Beoordeling

Hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1]
5.1.
Het verzoek van de vrouw is naar de rechtbank begrijpt gebaseerd op artikel 1:253a, tweede lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter dient de vraag te beantwoorden of, bij afweging van de belangen van alle betrokkenen waarbij het belang van [minderjarige 1] het zwaarste dient te wegen, het belang van [minderjarige 1] meebrengt dat zij haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal gaan hebben in plaats van bij de man.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van [minderjarige 1] meebrengt dat zij haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben. Doorslaggevend voor dit oordeel is dat [minderjarige 1] aan de kinderrechter duidelijk haar eigen voorkeur kenbaar heeft gemaakt en haar mening, gelet op haar leeftijd, in belangrijke mate meeweegt in de beslissing van de rechtbank.
Al hetgeen de man heeft gesteld - welke stellingen overigens gemotiveerd zijn weersproken - om te betogen dat het niet in het belang van [minderjarige 1] is om bij de vrouw haar hoofdverblijfplaats te hebben doet daar niet aan af. De rechtbank hecht eraan hieraan toe te voegen dat de rechtbank in ernstige mate onthutst is over de inhoud van de WhatsApp-berichten die de man aan [minderjarige 1] heeft gestuurd om zijn ongenoegen te uiten over de keuze van [minderjarige 1] met betrekking tot de ouder bij wie ze wil wonen.
5.3.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] met ingang van 1 oktober 2021 bij de vrouw zal zijn.
kinderbijdrage
5.4.
Op grond van artikel 1:401, eerste lid, van het BW kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer deze nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt te voldoen aan de wettelijke maatstaven. Beoordeeld moet worden of sprake is van een wijziging van de omstandigheden zoals die door de rechter ten tijde van diens eerdere beslissing zijn vastgesteld respectievelijk van de omstandigheden waarvan partijen bij het sluiten van de overeenkomst zijn uitgegaan.
5.5.
Omdat de vrouw niet betwist dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401, eerste lid, van het BW acht de rechtbank de man ontvankelijk in zijn verzoek.
5.6.
Voor zover de man verzoekt om de wijziging van de kinderbijdragen op een eerdere datum dan 30 juni 2021 te laten ingaan (datum ontvangst verzoekschrift), wijst de rechtbank dit verzoek af, nu het op de weg van de man had gelegen om op een eerder moment bij de vrouw een concreet verzoek hiertoe, voorzien van de benodigde financiële stukken, dan wel een verzoekschrift bij de rechtbank in te dienen, als hij meende dat sprake was van een relevante wijziging van omstandigheden. De rechtbank zal voor een eventuele wijziging van de kinderbijdragen daarom uitgaan van de datum van de indiening van het verzoekschrift, te weten 30 juni 2021.
5.7.
De rechtbank overweegt voorts dat de man in het petitum van zijn verzoek niet een voor de rechtbank en de vrouw duidelijk, concreet verzoek heeft ingediend voor welk kind over welke periode hij welk bedrag aan kinderbijdrage verzoekt. Weliswaar geeft de man in het lichaam van zijn verzoekschrift een opsomming van feiten en omstandigheden en cijfermatige uitwerkingen per verschillende perioden en met betrekking tot de vier kinderen, de man geeft niet concreet aan wat hij verzoekt en waarop de rechtbank een beslissing kan nemen. De formulering onder punt 25 van het verzoekschrift van de man:
Tevens verzoekt de man uw rechtbank steeds bij iedere wijziging een kinderbijdrage vast te stellen die past bij de omstandigheden op dat moment, is daarvoor onvoldoende Dit betekent ook dat de vrouw niet goed in staat is om verweer te voeren, omdat het ook haar niet duidelijk is wat de man concreet verzoekt en op welke punten zij zich dient te verweren, zoals de advocaat van de vrouw ter zitting ook heeft aangegeven. Ook ter zitting heeft de man nagelaten helderheid te verschaffen en zijn verzoeken te concretiseren. Dit leidt met betrekking tot de verzoeken van de man tot het navolgende.
5.8.
[minderjarige 1] heeft in de periode van 30 juni 2021 (dit is de door de rechtbank gehanteerde datum waarop een eventuele wijziging kan ingaan) tot 1 oktober 2021 haar hoofdverblijf bij de man. Nu bij beschikking van 19 december 2018 is bepaald dat de man aan de vrouw een kinderbijdrage voor [minderjarige 1] moet voldoen, zal de rechtbank bepalen dat de door de man te betalen kinderbijdrage in de periode van 30 juni 2021 tot 1 oktober 2021 op nihil wordt gesteld.
De man heeft naar het oordeel van de rechtbank geen concreet en voor de vrouw en de rechtbank duidelijk verzoek geformuleerd terzake een door de vrouw te betalen bijdrage voor [minderjarige 1] over genoemde periode, zodat de rechtbank daarover geen beslissing kan nemen.
5.9.
[minderjarige 2] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de man. Nu in de beschikking waarvan wijziging wordt gevraagd is bepaald dat de man voor [minderjarige 2] een kinderbijdrage moet betalen, zal de rechtbank bepalen dat de door te man te betalen bijdrage voor [minderjarige 2] op nihil wordt gesteld per 30 juni 2021.
De man heeft geen concreet en voor de vrouw en de rechtbank duidelijk verzoek geformuleerd terzake een door de vrouw te betalen bijdrage voor [minderjarige 2] , zodat de rechtbank daarover geen beslissing kan te nemen.
5.10.
De rechtbank stelt vast dat [de jongmeerderjarige] reeds de leeftijd van 18 jaar had bereikt op de datum van de indiening van het verzoekschrift. De man heeft geen verzoeken ingediend welke betrekking hebben op [de jongmeerderjarige] als jongmeerderjarige. Nu de man [de jongmeerderjarige] niet heeft betrokken in deze procedure en ook de vrouw niet namens [de jongmeerderjarige] een verzoek heeft ingediend, speelt [de jongmeerderjarige] geen rol in de onderhavige procedure. Voorzover de verzoeken van de man betrekking hebben op [de jongmeerderjarige] zal de rechtbank die verzoeken afwijzen.
5.11.
Zowel de man als de vrouw in haar zelfstandig tegenverzoek hebben de rechtbank gevraagd om bedragen die naar hun mening zijn betaald terwijl de ander deze verschuldigd was, te verrekenen. De rechtbank kan evenwel uit alle geldstromen waar partijen over en weer naar verwijzen niet afleiden welke partij exact recht heeft op welk bedrag. De rechtbank zal de verzoeken tot verrekening daarom afwijzen. Met betrekking tot de vrouw geldt bovendien dat de rechtbank ten laste van haar geen kinderbijdrage zal vaststellen, zodat er daarmee ook geen recht op verrekening kan worden bepaald.
5.12.
Zoals hiervoor onder 5.2. is overwogen zal de rechtbank bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] met ingang van 1 oktober 2021 bij de vrouw is. De vrouw heeft bij wege van zelfstandig verzoek verzocht om te bepalen dat de man met ingang van 1 oktober 2021 aan de vrouw als kinderbijdrage voor [minderjarige 1] een bedrag van € 313 per maand dient te betalen en per 1 januari 202 een bedrag van € 319 per maand. De man heeft tegen dit verzoek geen verweer gevoerd. De rechtbank zal dit verzoek dan ook, als niet weersproken en op de wet gegrond, toewijzen.
5.13.
De rechtbank wijst er – ten overvloede – op dat de hierna vast te stellen bijdrage jaarlijks van rechtswege wordt gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.
5.14.
Het zelfstandig verzoek van de vrouw te bepalen dat de kinderbijslag ten aanzien van [minderjarige 1] per 1 oktober 2021 aan haar toekomt, zal worden afgewezen. Het recht op kinderbijslag komt immers van rechtswege toe aan degene bij wie de betreffende minderjarige staat ingeschreven zodat het niet aan de rechtbank is daarover te oordelen.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [geslachtsnaam] :
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag] 2005 in [geboorteplaats] ,
bij de vrouw zal zijn;
6.2.
bepaalt, met wijziging in zoverre van de hierboven genoemde beschikking van deze rechtbank van 19 december 2018,
dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] , met ingang van 1 oktober 2021 € 313 per maand, en per 1 januari 2022 € 319 per maand dient te voldoen, voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
6.3.
bepaalt, met wijziging in zoverre van de hierboven genoemde beschikking van deze rechtbank van 19 december 2018,
dat de door de man aan vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van [minderjarige 1] over de periode van 30 juni 2021 tot 1 oktober 2021 op nihil wordt gesteld en dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] met ingang van 30 juni 2021 op nihil wordt gesteld;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.