Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 maart 2022 in de zaak tussen
Stichting Herstel Inheems Duin, uit Amsterdam, eiseres
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
De conclusie is dat in het bepaalde in artikel 2.3 van de Wnb geen grondslag is gelegen voor toewijzing van het verzoek om handhaving van eiseres, omdat dit artikel niet is overtreden.
Naar het oordeel van de rechtbank is de in het beheerplan opgenomen maatregel van reductie van de populatie van het aantal damherten in onder meer de AWD een passende maatregel als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn. Uit dat plan en de, voor wat betreft de damhertenregulatie, ter uitvoering daarvan opgestelde plannen van de faunabeheereenheden Noord- en Zuid-Holland blijkt genoegzaam dat met een (forse) reductie van het aantal damherten in de AWD ervoor wordt zorg gedragen dat in het Natura-2000 gebied Kennemerland-Zuid de kwaliteit van beschermde habitattypen als genoemd in rechtsoverweging 3.1 niet verslechtert. De omstandigheid dat in het beheerplan zelf geen reductie aantallen zijn vermeld, maakt dit niet anders. De in de plannen van de faunabeheereenheden vermelde afschot tot tenminste 800 exemplaren in de AWD kan worden gezien als een uitwerking van de in het beheerplan vermelde passende maatregel tot reductie van de populatie damherten.
Uit het in artikel 2.2, tweede lid, van de Wnb bepaalde, blijkt dat Gedeputeerde staten ervoor moeten zorgdragen dat in voorkomende gevallen passende maatregelen worden getroffen. Die bewoordingen brengen weliswaar een verplichting met zich voor, in dit geval verweerder, om een passend geachte maatregel ook daadwerkelijk te treffen, maar die verplichting strekt naar het oordeel van de rechtbank niet zo ver dat in een geval als het onderhavige, waarin bij de uitvoering van die maatregel ook rekening moet worden gehouden met andere belangen (zoals maatschappelijk en juridisch verzet tegen afschot van herten en de aanwezigheid van bezoekers in de duinen) en het tempo van de uitvoering afhankelijk is van weersomstandigheden en voor afschot beschikbaar gekwalificeerd en vergund personeel, kan worden afgedwongen dat de voltooiing van de maatregel eerder wordt gerealiseerd dan volgens een ter zake deskundige organisatie als de FBE praktisch mogelijk is.
“Komt degene die een handeling verricht de zorgplicht niet na, dan biedt de zorgplicht de nodige handvatten voor het bevoegd gezag – over het algemeen gedeputeerde staten van de betrokken provincie, soms de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie – om op te treden, ook al is de norm open geformuleerd en niet vervat in precieze verboden. (…) Handhaving is in ieder geval mogelijk in kennelijke gevallen van onzorgvuldig handelen (….).
Beslissing
mr. T.J.H. Verstappen, leden, in aanwezigheid van mr.W.I.K. Baart, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2022.