ECLI:NL:RBNHO:2022:2709

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
9476067
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over eigendom van een strook grond en bevrijdende verjaring

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Noord-Holland, gaat het om een burengeschil tussen [eiser] en [gedaagden] over de eigendom van een strook grond. De kantonrechter heeft op 30 maart 2022 uitspraak gedaan. De eiser, vertegenwoordigd door mr. S. van Wamelen van Stichting Achmea Rechtsbijstand, vorderde de ontruiming en teruggave van een gedeelte van zijn perceel, dat hij claimde in gebruik te zijn genomen door de gedaagden. De gedaagden, vertegenwoordigd door mr. A.E. Koster, betwistten deze vordering en stelden dat zij door bevrijdende verjaring eigenaar van de strook grond waren geworden.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagden inderdaad eigenaar van de strook grond zijn geworden door bevrijdende verjaring. De rechter baseerde deze beslissing op de feiten dat de gedaagden de strook grond al voor 1997, en in ieder geval sinds juni 2000, in bezit hadden. De verjaringstermijn was niet tijdig gestuit, waardoor de gedaagden uiterlijk in juni 2020 eigenaar zijn geworden. De vordering van de eiser tot teruggave van de grond werd afgewezen, en de proceskosten werden aan de eiser opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van bezitsdaden en de voorwaarden voor verkrijgende en bevrijdende verjaring. De kantonrechter concludeerde dat de gedaagden, door hun langdurige en ondubbelzinnige bezitsdaden, de eigendom van de strook grond hebben verworven, ondanks het feit dat hun bezit niet te goeder trouw was. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de uitspraak onmiddellijk effect heeft, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9476067 \ CV EXPL 21-4948 IL
Uitspraakdatum: 30 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. S. van Wamelen (Stichting Achmea Rechtsbijstand)
tegen

1.[gedaagde 1]

2. [gedaagde 2]
beiden wonende te [woonplaats]
gedaagden
verder te noemen in enkelvoud: [gedaagden]
gemachtigde: mr. A.E. Koster
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over de vraag wie eigenaar is van een strook grond. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde partij door bevrijdende verjaring eigenaar van de strook grond is geworden. Uit de verklaringen van de rechtsvoorgangers van partijen en de foto’s blijkt dat de gedaagde partij de strook grond al voor 1997, maar in ieder geval sinds juni 2000 in bezit heeft. Omdat de verjaring niet tijdig is gestuit, heeft de gedaagde partij de strook grond uiterlijk in juni 2020 in eigendom verkregen. De vordering van eisende partij tot teruggave van de grond wordt daarom afgewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 21 september 2021 een vordering tegen [gedaagden] ingesteld. [gedaagden] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 8 maart 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen en de gemachtigden zijn verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brief van 24 februari 2022 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] is sinds 1997 eigenaar van het perceel aan de [adres 1] te [plaats] (plaatselijk bekend als [perceel 1] ). [eiser] is sinds 22 mei 2008 eigenaar van het perceel aan [adres 2] te [plaats] (plaatselijk bekend als [perceel 2] ). De percelen liggen naast elkaar.
2.2.
Tussen de percelen staat een afscheiding van betongaas met hedera.
2.3.
Op 11 februari 2020 heeft [eiser] een erfgrensreconstructie laten uitvoeren door Boon Landmeten Hydrografie (door [eiser] Kadasterdata genoemd).
2.4.
Op 10 november 2020 heeft [eiser] aan [gedaagden] geschreven dat de erfafscheiding scheef loopt op zijn perceel.
2.5.
Op 9 augustus 2021 heeft een grensreconstructie plaatsgevonden door het Kadaster in aanwezigheid van beide partijen.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, dat de kantonrechter [gedaagden] veroordeelt tot ontruiming en teruggave van het gearceerde gedeelte (ca. 188 m²) van zijn perceel, met een dwangsom en verplaatsing van de erfafscheiding tot op een afstand van 0,5 meter vanaf de erfgrens als deze hoger blijft dan twee meter.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagden] ongeveer 188 m² van zijn perceel in gebruik genomen heeft.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagden] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat de grond waarom het gaat zijn eigendom is, of dat hij daarvan door verjaring eigenaar is geworden.

5.De beoordeling

5.1.
Deze zaak gaat om de vraag wie eigenaar is van een strook grond.
De bevoegdheid van de kantonrechter
5.2.
De vordering van [eiser] hoort volgens de gewone bevoegdheidsregels thuis bij de sector handel van deze rechtbank. Maar [eiser] heeft het geschil met instemming van [gedaagden] voorgelegd aan de kantonrechter, zoals bedoeld in artikel 96 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De kantonrechter is dus bevoegd om van het geschil kennis te nemen. Partijen hebben zich de mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep uitdrukkelijk voorbehouden.
De strook grond
5.3.
De kantonrechter gaat uit van de in het relaas van bevindingen van het Kadaster vermelde meetgegevens en waarnemingen. [gedaagden] betwist de juistheid van de meting niet concreet en stelt daar ook niets tegenover.
5.4.
Het relaas van bevindingen van het Kadaster vermeldt de volgende meetgegevens en waarnemingen [1] :
Kaart verwijderd in verband met anonimisering
5.5.
Op deze kaart is de (juridische) eigendomsgrens met de rode stippellijn aangeduid. Uit de kadastrale meting volgt dat de geel gearceerde strook grond bij het perceel van [eiser] hoort. Deze strook begint ter hoogte van de woning van [eiser] en eindigt aan de achterzijde van het perceel bij de door partijen genoemde ‘achterste boom’. De strook grond is ter plaatse afgebakend met kadasterpalen en bedraagt ongeveer 188 m² (hierna ook: de strook grond).
5.6.
Op basis van de kadastrale meting moet [eiser] in beginsel als eigenaar van de strook grond worden beschouwd. Dit is anders als [gedaagden] (of zijn rechtsvoorganger) als bezitter van de strook grond door (verkrijgende of bevrijdende) verjaring eigenaar daarvan is geworden.
Geen verkrijgende verjaring
5.7.
Het beroep op verkrijgende verjaring van [gedaagden] faalt wegens een gebrek aan goede trouw. De kantonrechter licht dit als volgt toe.
5.8.
De bezitter te goeder trouw van een onroerende zaak verkrijgt de eigendom van die zaak door een onafgebroken bezit van 10 jaren (verkrijgende verjaring). Een bezitter is te goeder trouw als hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijze als zodanig mocht beschouwen. [2] Het beroep van een verkrijger van een registergoed op goede trouw wordt niet aanvaard, als dit beroep insluit een beroep op onbekendheid met feiten die door raadpleging van de registers zouden zijn gekend. [3]
5.9.
Ter onderbouwing van de goede trouw stelt [gedaagden] alleen maar dat zijn rechtsvoorganger de strook grond te goeder trouw in gebruik had en dat is voortgezet door [gedaagden] stelt niets over de vraag of hij door raadpleging van de openbare registers al dan niet had kunnen weten dat hij geen eigenaar was van de strook grond. Dat had hij gezien het wettelijk uitgangspunt en de betwisting van [eiser] wel moeten doen. Omdat [gedaagden] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij te goeder trouw was, kan zijn beroep op verkrijgende verjaring niet slagen.
Wel bevrijdende verjaring
5.10.
Het beroep op bevrijdende verjaring van [gedaagden] slaagt op grond van het volgende.
5.11.
Degene die een onroerende zaak bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, verkrijgt die onroerende zaak, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw (bevrijdende verjaring). Voor de beantwoording van de vraag of [gedaagden] door verjaring eigenaar is geworden van de strook grond moet dus eerst worden vastgesteld of hij (of een rechtsvoorganger) daadwerkelijk bezit heeft verkregen.
5.12.
Bezit is het houden van een goed voor zichzelf. Dat houdt in dat iemand de feitelijke macht uitoefent over een goed met de pretentie rechthebbende te zijn. De vraag of iemand een zaak voor zichzelf houdt moet worden beoordeeld naar verkeersopvattingen en op grond van uiterlijke feiten. Voor de vraag of iemand een goed in bezit heeft genomen, is bepalend of hij de feitelijke macht over dat goed is gaan uitoefenen. De machtsuitoefening moet zodanig zijn dat deze naar verkeersopvattingen het bezit van de oorspronkelijke derde teniet doet. Daarnaast moet het bezit ondubbelzinnig zijn. Dit is het geval als de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt, daaruit niets anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn, wat naar objectieve maatstaven moet worden beoordeeld.
5.13.
[gedaagden] verwijst ter onderbouwing van zijn stelling dat de strook grond ver voor 1997 in bezit is genomen en het bezit sindsdien onafgebroken heeft geduurd, naar de foto’s en de verklaringen van de rechtsvoorgangers van partijen.
5.14.
De rechtsvoorganger van [eiser] , wijlen de heer [xxx] , heeft na een bezoek aan de [adres 1] schriftelijk bevestigd dat de erfgrens tussen de percelen [adres 1] en [adres 2] niet is veranderd. [xxx] verklaart: “
Deze erfgrens heeft altijd zo gelopen ook in de tijd dat ik eigenaar was van de [adres 2] . Ik heb in de tijd dat ik eigenaar was ook de bomensingel laten aanplanten langs deze erfgrens. De boom op de achterkant tussen de percelen heeft naar mijn weten altijd toebehoort aan perceel [adres 1].” De kantonrechter heeft, anders dan [eiser] betoogt, geen reden om aan de juistheid of betrouwbaarheid van deze verklaring te twijfelen. Dat de verklaring ongedateerd is, is daarvoor onvoldoende. De verklaring is duidelijk en specifiek en wordt gedeeltelijk bevestigd door de schriftelijke verklaring van de rechtsvoorganger van [gedaagden] , de heer [yyy] . Hij verklaart (samengevat) dat in de tijd dat hij het perceel in zijn bezit had er tussen [adres 1] en [adres 2] van [xxx] een schapenhek geplaatst was, dat dit inmiddels is vervangen door een hoger hek op dezelfde plaats en dat de elzenboom op de achterzijde van het perceel in die tijd al op zijn grond stond. Hij weet dat nog omdat zijn kinderen hierin speelden.
5.15.
[eiser] stelt dat [gedaagden] tegen [eiser] en zijn partner heeft gezegd dat hij de grond op deze manier van [xxx] mocht gebruiken, maar dat blijkt nergens uit en staat haaks op de verklaringen van [xxx] en [yyy] . De kantonrechter stelt op basis van de verklaringen van [xxx] en [yyy] vast dat de afrastering met schapengaas als afscheiding van de twee erven heeft gediend en dus bezit scheidend is geweest.
5.16.
De kantonrechter acht daarnaast drie foto’s van belang, te weten de door [gedaagden] als productie 1 bij antwoord op de eerste, zevende en negende pagina overgelegde foto’s (hierna respectievelijk: foto 1, foto 7 en foto 9). De andere door partijen overgelegde foto’s zijn niet toegelicht of onduidelijk. Zonder nadere onderbouwing kan daaruit geen duidelijk beeld van de situatie worden afgeleid. Zo is een aantal foto’s te onduidelijk om daaruit een gevolg af te kunnen leiden (bijvoorbeeld productie 16 van [eiser] ) en is van een aantal foto’s onduidelijk welk gedeelte van welk perceel het betreft (bijvoorbeeld de laatste foto van productie 1 bij antwoord). Voor zover op de derde foto van productie 8 bij de dagvaarding een oud tuinmuurtje of oude dakpannen te zien zijn, zoals [eiser] stelt, zegt dat niets over de eventuele bezitsdaden van (de rechtsvoorganger van) [gedaagden] Deze foto is dus niet relevant.
5.17.
Foto 7 geeft een duidelijk beeld van de feitelijke situatie op het perceel van [gedaagden] Er is een duidelijke grens te zien tussen het gras op het perceel van [gedaagden] en de bomen en bosschages daarachter. De kantonrechter leidt uit de foto in samenhang met de verklaring van [xxx] af dat dit de door hem geplante bomensingel betreft. Op foto 7 is ook te zien dat er verschillende paaltjes staan tussen het gras en de bomen/bosschages. Hoewel dat niet op de foto te zien is, acht de kantonrechter het aannemelijk dat op deze paaltjes schapengaas bevestigd was, zoals [gedaagden] stelt, omdat [yyy] verklaart dat [xxx] een schapenhek tussen de percelen geplaatst heeft. De betwisting hiervan door [eiser] is onvoldoende om iets anders aan te nemen, omdat daarmee geen verklaring is gegeven voor het feit waarom [yyy] dit verklaart en waarom er ter plekke paaltjes staan. De kantonrechter gaat er dan ook van uit dat er destijds een afrastering met schapengaas stond tussen de tuin van [gedaagden] en de bomenrij/bosschages daarachter, waardoor de strook grond niet vrij kon worden betreden vanaf het perceel van (de rechtsvoorganger van) [eiser] . Uit de onbetwiste vermelding bij de foto blijkt dat het gaat om de situatie in juni 2001.
5.18.
Uit de foto’s 1, 7 en 9 blijkt dat de grond grenzend aan de afrastering met schapengaas aan de kant van [gedaagden] optisch onderdeel is van zijn tuin. Op foto 9 is de achterste boom te zien. Daarvoor en daarnaast staan een aantal bomen/bosschages aan de kant van [eiser] en langs de tuin van [gedaagden] Aan de kant van [gedaagden] is een aangelegde tuin te zien. Het gaat om een heuveltje met beplanting en grind en daarachter richting de achterste boom ligt gras. Dat is ook goed te zien op foto 1. Op deze foto is te zien dat op het gras naast de heuvel en langs de afrastering met schapengaas een speeltoestel staat. Op foto 7 is te zien dat er aan de kant van [gedaagden] een tent op het gras staat. Uit de onbetwiste vermelding bij foto 1 en foto 9 blijkt dat het gaat om de situatie in respectievelijk juni 2001 en juni 2000.
5.19.
Uit het voorgaande blijkt dat er in ieder geval voor de eigendomsverkrijging door [gedaagden] (dus voor 1997) sprake was van een afrastering met schapengaas tussen de percelen. [gedaagden] heeft op een gegeven moment een hekwerk van betongaas met aangeplante hedera geplaatst tussen de bomensingel en het gras/de aangelegde tuin van [gedaagden] Dit hekwerk dient naar zijn aard als erfafscheiding. [gedaagden] stelt dat de erfafscheiding pal tegen de paaltjes van de oude afrastering is geplaatst. Volgens [gedaagden] was dit omstreeks 2009; volgens [eiser] omstreeks 2013.
5.20.
Het feit dat er eerst een afrastering stond en later een erfafscheiding is niet voldoende voor bezit. Het gaat erom of [gedaagden] de feitelijke macht uitoefent over de strook grond naast de vroegere afrastering of huidige erfafscheiding. In dit verband is van belang dat de strook grond optisch onderdeel is geworden van de tuin van (de rechtsvoorganger van) [gedaagden] en als zodanig wordt gebruikt. De tuin is aangelegd, er is een heuveltje aangebracht en het gras en de achterste boom worden gebruikt door [gedaagden] Verder staat vast dat [gedaagden] in de lijn van de erfafscheiding - op een niet nader aangeduide plaats - een veranda (ook patio genoemd) heeft geplaatst. De kantonrechter is van oordeel dat deze gedragingen op de strook grond naar verkeersopvatting zijn aan te merken als bezitsdaden. Door het plaatsen van de afrastering / erfafscheiding in combinatie met de bezitsdaden van (de rechtsvoorganger van) [gedaagden] ten aanzien van de strook grond ernaast, is het bezit van [eiser] van de strook grond naar verkeersopvatting teniet gegaan. (De rechtsvoorganger van) [eiser] kon uit de daden van (de rechtsvoorganger van) [gedaagden] niet anders dan afleiden dat hij pretendeert eigenaar te zijn van de strook grond.
5.21.
Uit het voorgaande blijkt dat de strook grond al voor 1997, maar in ieder geval in juni 2000 in bezit was van (de rechtsvoorganger van) [gedaagden] De verjaringstermijn van de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit is vanaf dat moment gaan lopen. Niet is gesteld of gebleken dat de verjaringstermijn tijdig is gestuit. De verjaringstermijn van 20 jaar is dan ook uiterlijk in juni 2020 voltooid. Op dat moment was [gedaagden] bezitter van de strook grond en heeft hij deze in eigendom verkregen.
5.22.
De vordering van [eiser] tot ontruiming en teruggave van de strook grond moet daarom worden afgewezen.
Geen verwijdering van de beplanting
5.23.
[eiser] stelt dat de erfafscheiding van beplanting op grond van artikel 5:42 BW op 0,5 meter van de erfgrens moet worden gezet, omdat deze in de zogenoemde verboden zone staat en hoger is dan twee meter. Hiermee miskent [eiser] dat de afscheiding met hedera dient als afscheiding van de twee percelen. De hedera staat dus op de grens. Daarmee is de grondslag aan de vordering komen te ontvallen.
Conclusie
5.24.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] zal afwijzen.
5.25.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt. Daarbij wordt hij ook veroordeeld tot betaling van € 124,00 aan nasalaris en de nakosten, voor zover daadwerkelijk nakosten door [gedaagden] worden gemaakt. De gevorderde rente over de proces- en nakosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagden] worden vastgesteld op een bedrag van € 622,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagden] , vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [gedaagden] worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente over het nasalaris en de nakosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, voor zover daadwerkelijk nakosten door [gedaagden] worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Dagvaarding, productie 13
2.Artikel 3:118 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
3.Artikel 3:23 BW