ECLI:NL:RBNHO:2022:27

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 januari 2022
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
HAA 21/546
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

Op 7 januari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin werd medegedeeld dat zij vanaf 17 augustus 2020 niet in aanmerking kwam voor een WW-uitkering. Na een intrekking van het bestreden besluit door verweerder, heeft verzoekster verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster zelf het beroepschrift heeft ingediend en de correspondentie heeft gevoerd, zonder dat er sprake was van beroepsmatige rechtsbijstand door een derde. Hierdoor was er geen recht op vergoeding van de proceskosten volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, maar heeft verweerder wel verplicht het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/546

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 28 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan verzoekster medegedeeld dat zij vanaf 17 augustus 2020 niet in aanmerking komt voor een WW-uitkering.
In het besluit van 22 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 14 juni 2021 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten dat het bezwaar van verzoekster tegen het besluit van 28 oktober 2020 alsnog gegrond wordt verklaard
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. verweerder heeft niet gereageerd.
Nu partijen niet hebben aangegeven om over het verzoek om proceskosten op een zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. De rechtbank doet uitspraak met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Overwegingen

De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
Verweerder is weliswaar tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster, maar toch bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Bij brief van 27 juli 2021 stelt verzoekster dat zij € 100,- in verband met beroepsmatig verleende bijstand heeft voldaan aan [naam] . De rechtbank stelt vast dat verzoekster zelf het beroepschrift heeft ingediend en ook zelf de vervolgcorrespondentie met de rechtbank heeft gevoerd. Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat proceshandelingen zijn verricht door een derde, die beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend en waarvoor recht bestaat op vergoeding ingevolge het Besluit. De overige door verzoekster genoemde kosten, te weten verletkosten, komen op grond van het Besluit ook niet voor vergoeding in aanmerking omdat de zaak zonder zitting is afgedaan.
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.