ECLI:NL:RBNHO:2022:262

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
15/860204-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot gevangenneming in de megazaak Himalaya na veroordeling voor voorbereiden van liquidatie

Op 19 januari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland, in de zaak met parketnummer 15/860204-19, een bevel tot gevangenneming uitgesproken tegen de verdachte, die is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren wegens het medeplegen van het voorbereiden van een liquidatie. De rechtbank heeft geconstateerd dat er ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan en dat er zowel vluchtgevaar als een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid aanwezig zijn. De verdachte is niet verschenen op de zittingsdagen en heeft geen contact gehad met zijn raadsman, wat de rechtbank heeft doen concluderen dat de verdachte zich mogelijk aan verdere berechting zal onttrekken.

De rechtbank heeft in haar beoordeling de ernst van het feit in aanmerking genomen, waarbij de verdachte betrokken was bij een liquidatie op de openbare weg, met gebruik van vuurwapens en PGP-toestellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechtsorde ernstig is geschokt door de daden van de verdachte en dat zijn vrijlating zou leiden tot maatschappelijke onrust. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie toegewezen en de voorlopige hechtenis bevolen, die zal ingaan op het moment van tenuitvoerlegging. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/860204-19

bevel gevangenneming

Op de openbare terechtzitting van 25 mei 2021, bij gelegenheid van het requisitoir, heeft het Openbaar Ministerie gevorderd dat de rechtbank bij einduitspraak de gevangenneming zal bevelen van de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van hetgeen de officieren van justitie [zaaksofficier 1] , [zaaksofficier 2] en [zaaksofficier 3] ter onderbouwing van deze vordering naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het standpunt van de raadsman van de verdachte, mr. C.W. Flokstra, advocaat te Amsterdam, die, bij gelegenheid van het pleidooi, heeft verzocht de vordering af te wijzen.

Beoordeling

Bij vonnis van 19 januari 2022 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren ter zake van medeplegen van voorbereiding van moord.
Dit is een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (artikelen 46, 47 en 289 Sr juncto artikel 67, eerste lid, onder a, Sv).
Er bestaan ernstige bezwaren tegen de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat hiernaast ook gronden voor voorlopige hechtenis aanwezig zijn, namelijk:
- ernstig gevaar voor vlucht (artikel 67a, eerste lid, onder a, Sv);
- een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, welke de onverwijlde vrijheidsbeneming vordert, namelijk (kort gezegd) de geschokte rechtsorde (artikel 67a, eerste lid, onder b, juncto tweede lid onder 1, Sv).
Wat betreft de eerste grond, neemt de rechtbank in aanmerking dat de dagvaarding en de oproepingen van de verdachte nimmer in persoon aan de verdachte zijn betekend, hoewel deze zijn aangeboden op zijn inschrijfadres, en dat verdachte op geen van de zittingsdagen is verschenen.
Weliswaar was op het merendeel van deze zittingsdagen mr. C.W. Flokstra als gemachtigd raadsman aanwezig, maar niet onvermeld mag blijven dat deze raadsman bij brief van 2 mei 2021 de rechtbank heeft geïnformeerd dat hij de verdachte niet langer bijstaat, aangezien hij al gedurende lange tijd geen contact met de verdachte heeft kunnen krijgen. Eerst op 7 juni 2021 heeft de raadsman de verdediging weer op zich genomen.
Uit de akte van uitreiking van de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting van
1 december 2021 blijkt dat op 29 oktober 2021 en op 9 november 2021 is geprobeerd om de oproeping uit te reiken, maar dat dit niet is gelukt, waarbij er is aangekruist:
“Geadresseerde woont niet (meer) op het vermelde adres”.
De oproeping is vervolgens rechtsgeldig aan het Openbaar Ministerie betekend.
Uit een zogenoemde ID-staat van 12 november 2021 blijkt dat de verdachte in het verleden meerdere periodes hetzij niet ingeschreven heeft gestaan in de basisadministratie hetzij op zogenoemde postadressen [adres 2] en [adres 3] ).
Tot slot acht de rechtbank nog van belang dat de verdachte tijdens een telefoongesprek met een parketsecretaris van het Openbaar Ministerie op 20 november 2019 – naar aanleiding van een regiebrief van het Openbaar Ministerie – heeft gezegd, dat hij onschuldig is, niets met liquidaties te maken heeft en nooit een PGP-telefoon heeft gehad (zie de brief van de parketsecretaris van 20 november 2019). Het vonnis van de rechtbank luidt anders.
Op grond van het voorgaande dient er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee te worden gehouden dat de verdachte zich aan de eventuele verdere berechting en de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zal onttrekken.
Wat betreft de tweede grond, stelt de rechtbank in de eerste plaats vast dat sprake is van verdenking van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld. Voorts is de rechtbank van oordeel dat door dit feit de rechtsorde ernstig is geschokt.
De verdachte is veroordeeld wegens het medeplegen van het voorbereiden van een liquidatie op de openbare weg in de avonduren. Daarbij hadden de verdachte en zijn medeverdachten onder meer een vuurwapen en PGP-toestellen voorhanden. De verdachte had de schutter geregeld.
Liquidaties – en ook voorbereidingen daarvan c.q. pogingen daartoe – schokken de rechtsorde ernstig en zorgen voor toenemende maatschappelijke verontwaardiging, getuige ook de mediaberichtgeving, ook die over de megazaak Himalaya.
Gelet op de aard en de ernst van het feit en de rol die de verdachte daarbij heeft gespeeld, acht de rechtbank aannemelijk dat het thans (na veroordeling) op vrije voeten blijven van de verdachte een zodanig publiek onbehagen teweeg zal brengen, dat dit zal leiden tot maatschappelijke onrust (
‘causing public disorder’). Er is – in tegenstelling tot wat de raadsman heeft aangevoerd – dan ook noodzaak tot voorlopige hechtenis.
Anders dan het Openbaar Ministerie, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van ernstig gevaar voor herhaling, zodat de rechtbank geen recidivegronden aan het bevel tot voorlopige hechtenis ten grondslag zal leggen.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 65, 66, 67, 67a en 78 Sv en de artikelen 46, 47 en 289 Sr.

Beslissing

De rechtbank:
wijst de vordering van het Openbaar Ministerie toe;
beveelt de gevangenneming van de verdachte ter zake van feit 1 primair;
bepaalt dat de voorlopige hechtenis ingaat op het ogenblik der tenuitvoerlegging en bepaalt dat de voorlopige hechtenis zal worden ondergaan in een huis van bewaring in Nederland.
Deze beslissing is gegeven door:
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. M.E. Allegro, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. Z.T. Pronk en mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 januari 2022.