ECLI:NL:RBNHO:2022:2598

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
7707699 \ CV FORM 19-5192
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering additionele kosten op grond van het Verdrag van Montreal door passagiers tegen Ryanair DAC

In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen Ryanair DAC wegens annulering van hun vlucht. De kantonrechter heeft op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in de zaak, waarin de passagiers recht vorderden op basis van het Verdrag van Montreal. De passagiers stelden dat zij recht hadden op terugbetaling van hun vliegtickets en op verzorging, zoals maaltijden en hotelaccommodatie, na de annulering van hun vlucht. De vervoerder, Ryanair, voerde aan dat zij aan hun verplichtingen had voldaan door de passagiers de keuze te geven tussen omboeken of restitutie van de ticketprijzen. De kantonrechter oordeelde dat de passagiers op grond van de Verordening recht hadden op terugbetaling en verzorging, en dat Ryanair niet voldoende had aangetoond dat zij aan deze verplichtingen had voldaan. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder gehouden was om de schade voortvloeiend uit de vertraging van de passagiers te vergoeden, en dat de vorderingen van de passagiers voor een groot deel toewijsbaar waren. Uiteindelijk werd Ryanair veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 2.999,02 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7707699 \ CV FORM 19-5192
Uitspraakdatum: 23 maart 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] , wonende te [woonplaats]

2.
[passagier sub 2], wonende te [woonplaats]
3.
[passagier sub 3], wonende te [woonplaats]
4.
[passagier sub 4], wonende te [woonplaats]
5.
[passagier sub 5], wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink (EUclaim)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Ryanair DAC,
gevestigd te Dublin (Ierland)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. A.C.J. Houwers

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • de tussenbeschikking van 24 maart 2021;
  • de akte aan de zijde van de passagiers, ingekomen ter griffie op 4 november 2021;
  • de akte aan de zijde van de vervoerder, ingekomen ter griffie op 28 december 2021.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De passagiers hebben, gelet op de annulering van de vlucht op grond van artikel 5 juncto 8 van de Verordening, recht op terugbetaling van de aangekochte vliegtickets of een andere vlucht en op grond van artikel 5 juncto 9 van de Verordening, recht op verzorging, waaronder begrepen maaltijden en verfrissingen, hotelaccommodatie en vervoer (tussen de luchthaven en de accommodatie). De vervoerder voert aan dat hij aan deze verplichtingen heeft voldaan door de passagiers de keuze te geven tussen het omboeken van de vlucht dan wel restitutie van de ticketprijzen. Passagiers sub 1, sub 4 en sub 5 hebben geen keuze gemaakt en passagiers sub 2 en sub 3 hebben om restitutie verzocht. De vervoerder is er dan ook niet toe gehouden om tot betaling over te gaan van een door de passagier zelf geboekt duurder vliegticket, aldus de vervoerder.
2.2.
De kantonrechter overweegt dat de passagiers op grond van de Verordening geen betaling kunnen vorderen van nieuwe vliegtickets. Op grond van het Verdrag van Montreal kan dit in beginsel wel. Uit artikel 19 van het Verdrag van Montreal volgt dat de luchtvervoerder gehouden is tot vergoeding van schade voortvloeiend uit vertraging in het luchtvervoer van passagiers, bagage of goederen, maar dat de vervoerder niet aansprakelijk is voor de schade voortvloeiend uit vertraging indien hij bewijst dat hij en zijn hulppersonen alle maatregelen hebben genomen die redelijkerwijs gevergd konden worden om de schade te vermijden, of dat het hun onmogelijk was dergelijke maatregelen te nemen. Vast staat dat de passagiers met vertraging op de eindbestemming(en) zijn aangekomen. Daarnaast heeft de vervoerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij een redelijk alternatief heeft aangeboden aan de passagiers. Anders dan de vervoerder stelt, ligt het op de weg van de vervoerder om dit aan te tonen (zie ook; Rusu tegen SC Blue Air, 29 juli 2019, C-354/18, ECLI:EU:C:2019:637), hetgeen de vervoerder heeft nagelaten. Hieruit volgt dat het verweer van de vervoerder ten aanzien van het ontbreken van het causaal verband tussen de kosten voor het vervangend vervoer en de annulering van de vlucht faalt. Voorts heeft de vervoerder gelet op het voorgaande onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs gevergd konden worden om de schade te vermijden, of dat het onmogelijk was dergelijke maatregelen te nemen, zodat de vervoerder in beginsel gehouden is de schade voortvloeiend uit de vertraging van de passagiers te vergoeden.
2.3.
Ten aanzien van passagiers sub 4 en sub 5 heeft de vervoerder aangevoerd dat de passagiers op geen enkele wijze hebben onderbouwd dat de kosten voor de vliegtickets in redelijkheid de (laagste en) passende prijs waren dan wel waarom zij via het Verenigd Koninkrijk zijn gereisd. Gelet hierop, alsmede gelet op de oorspronkelijke vliegticketprijs en het bedrag dat passagiers sub 1 tot en met sub 3 hebben uitgegeven aan een nieuwe vliegticket is de kantonrechter van oordeel dat niet in redelijkheid van de vervoerder kan worden gevergd dat hij een bedrag van € 1.434,88 aan passagier sub 4 en sub 5 vergoedt. Het had op de weg van de passagiers gelegen om toe te lichten dat er geen goedkopere alternatieven voorhanden waren. De blote stelling dat als er een goedkoper alternatief was de passagiers deze hadden gekozen, volstaat hiertoe niet. De kantonrechter zal het bedrag dan ook matigen tot een bedrag van € 500,00. De vordering van passagier sub 1 (€ 169,91), van passagiers sub 2 en sub 3 (€ 544,59 minus € 43,98 aan reeds betaalde restitutie) en van passagiers sub 4 en sub 5 (tot een bedrag van € 500,00) zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 1.170,52 en wordt voor het overige afgewezen.
2.4.
De vervoerder heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij de passagiers hotelaccommodatie dan wel overige verzorging heeft aangeboden. Het Hof heeft bij het arrest van 31 januari 2013 in de zaak McDonagh / Ryanair (C 12/11) voor recht verklaard dat in geval van annulering van een vlucht wegens ‘buitengewone omstandigheden’ die lang aanhouden, de in artikel 9 van de Verordening neergelegde verplichting tot verzorging slechts kan leiden tot terugbetaling van de bedragen die, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, noodzakelijk, passend en redelijk bleken teneinde het verzuim van de luchtvaartmaatschappij om de verzorging van de luchtreiziger voor haar rekening te nemen, goed te maken. De kantonrechter is van oordeel dat aan deze voorwaarden is voldaan. De vervoerder betoogt nog dat de kosten voor de hotelaccommodatie van passagier sub 1 exorbitant zijn maar tegenover de stelling van de passagiers dat het op het laatste moment boeken van een hotelkamer tot hogere kosten leidt, laat de vervoerder na toe te lichten welk bedrag dan wel redelijk zou zijn. Niet weersproken is dat passagier sub 1 genoodzaakt was om nog drie nachten in Dublin te verblijven. De vordering van passagier sub 1 (€ 155,00 + € 408,00 + € 80,73), passagiers sub 2 en sub 3 (€ 99,00 + € 112,00 + € 179,00 + € 14,40 + 54,65) en passagiers sub 4 en sub 5 (€ 139,89 + € 11,43 + € 28,73) van in totaal € 1.282,83 ligt dan ook voor toewijzing gereed.
2.5.
Ten aanzien van de vervoerskosten geldt dat de kosten voor vervoer van en naar de luchthaven van passagiers sub 2 en sub 3 van € 28,00 en van passagiers sub 4 en sub 5 van € 44,03 op grond van de Verordening voor toewijzing gereed liggen. Voorts zijn de parkeerkosten van passagiers sub 2 en sub 3 van € 15,00 niet betwist zodat deze eveneens worden toegewezen. Met de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat de kosten van de huurauto van passagier sub 1 ter hoogte van € 134,00 en de daaruit vloeiende parkeerkosten € 11,30 niet noodzakelijk het gevolg zijn van de annulering van de vlucht. De passagiers stellen dat passagier sub 1 genoodzaakt was de huurauto langer te huren, zodat hij van de luchthaven naar het hotel kon reizen en vanuit daar weer naar de luchthaven. Echter, was het aanhouden van de huurauto hiervoor niet vereist, aangezien ook andere vervoersmiddelen voor handen lagen. Dit deel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
2.6.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
2.7.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. Omdat de vordering geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagiers kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het primair gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 458,64 (inclusief btw). De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
2.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze grotendeels ongelijk krijgt. De verzochte rente hierover is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
2.9.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.
2.10.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

3.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.999,02 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.540,38 vanaf 4 mei 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 231,00 aan griffierecht en € 436,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 109,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter