ECLI:NL:RBNHO:2022:2529

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
C/15/325309 / KG ZA 22-64
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzen van contact- en gebiedsverbod in kort geding wegens reële dreiging van onrechtmatig handelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres en gedaagde. Eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.H. Visser, vorderde een contact- en gebiedsverbod tegen gedaagde, die werd bijgestaan door advocaat mr. R.H. Bouwman. De partijen hadden een affectieve relatie van medio 2019 tot eind 2021, maar na de beëindiging van de relatie ondervond eiseres stelselmatig terreur van gedaagde. Eiseres stelde dat gedaagde haar onophoudelijk benaderde, dreigde met geweld en zich in de buurt van haar woning ophield. Eiseres deed aangifte van mishandeling door gedaagde, en de strafzaak zou op 23 mei 2022 worden behandeld.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang bij de vorderingen van eiseres. Ondanks het verweer van gedaagde, die stelde dat hij zich aan een eerder opgelegde gedragsaanwijzing hield, was de rechter van mening dat er voldoende aanwijzingen waren voor een reële dreiging van toekomstig onrechtmatig handelen. De rechter wees de vorderingen van eiseres toe, inclusief het contact- en gebiedsverbod voor een periode van zes maanden, en legde een dwangsom op voor het geval gedaagde zich niet aan de verboden zou houden. Tevens werd gedaagde veroordeeld om zijn spullen binnen veertien dagen op te halen uit de woning van eiseres, met de mogelijkheid voor eiseres om deze te laten afvoeren of vernietigen indien gedaagde hier niet aan voldeed. De proceskosten werden aan gedaagde opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/325309 / KG ZA 22-64
Vonnis in kort geding van 15 maart 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. P.H. Visser te [plaats 1] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.H. Bouwman te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 februari 2022 met producties B tot en met G van [eiser] ;
  • de door [eiser] op 4 maart 2022 ingebrachte aanvullende productie H;
  • de mondelinge behandeling van 8 maart 2022, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad van medio 2019 tot eind 2021. Zij hebben niet samengewoond.
2.2.
Bij brief van 6 januari 2022 is [gedaagde] namens [eiser] gesommeerd om telefonisch contact met [eiser] onmiddellijk te staken, zich niet meer rond haar woning op te houden en om zijn spullen binnen een maand uit de woning van [eiser] te laten ophalen.
2.3.
Bij brief van 7 februari 2022 is namens [eiser] aan [gedaagde] onder meer geschreven dat zijn spullen uit de woning van [eiser] zijn gehaald en zijn opgeslagen, omdat hij deze niet binnen de in de brief van 6 januari 2022 genoemde termijn heeft opgehaald. Voorgesteld is om uitwisseling van de spullen te laten plaatsvinden via het kantoor van de advocaat van [eiser] .
2.4.
Op 11 februari 2022 heeft [eiser] aangifte bij de politie gedaan van mishandeling door [gedaagde] . Op 23 mei 2022 wordt de strafzaak behandeld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter aan [gedaagde] een contact- en gebiedsverbod oplegt, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met machtiging van [eiser] om het gebiedsverbod ten uitvoer te leggen met behulp van politie en justitie. Verder vordert [eiser] dat de voorzieningenrechter [gedaagde] beveelt om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis zijn spullen uit de woning van [eiser] te laten ophalen en met machtiging van [eiser] om die spullen te doen afvoeren of te laten vernietigen als [gedaagde] daaraan niet tijdig voldoet.
3.2.
[eiser] legt aan de vorderingen – kort weergegeven – ten grondslag dat zij sinds dat de relatie tussen partijen is beëindigd stelselmatig terreur ondervindt van [gedaagde] . Hij stuurt haar onophoudelijk berichten, waaruit blijkt dat [gedaagde] [eiser] niet wil loslaten en dwangmatig is in het afdwingen van contact. [gedaagde] dreigt met mishandeling en verkrachting, zwerft rond in de buurt van de woning van [eiser] en probeert haar op straat staande te houden. [gedaagde] is meerdere keren door de politie gesignaleerd rond de woning van [eiser] . In de nacht van 10 op 11 februari 2022 heeft [gedaagde] [eiser] een kopstoot gegeven bij haar woning. Daarbij komt dat [gedaagde] , ondanks diverse sommaties, de spullen die hij achterliet in de woning van [eiser] niet laat ophalen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Een vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als daarbij sprake is van een spoedeisend belang, hetgeen [gedaagde] ten aanzien van de vorderingen van [eiser] betwist. Daartoe voert [gedaagde] aan dat bij de gevorderde verboden geen enkel, laat staan spoedeisend, belang bestaat, omdat aan [gedaagde] op 12 februari 2022 door de politierechter al een gedragsaanwijzing is opgelegd. Sindsdien heeft [gedaagde] geen contact meer gezocht met [eiser] en heeft hij zich niet in haar buurt begeven, aldus het betoog van [gedaagde] . De voorzieningenrechter verwerpt dat verweer. Nog daargelaten dat [eiser] betwist dat [gedaagde] zich aan de opgelegde gedragsaanwijzing heeft gehouden (volgens [eiser] probeert [gedaagde] haar sindsdien via anderen telefonisch te bereiken), loopt deze maatregel op 14 maart 2022 af. Mede gelet op de aard van de gevorderde verboden is de spoedeisendheid gegeven en is [eiser] dus ontvankelijk in die vorderingen. Dat [eiser] ook om een verlenging van de opgelegde gedragsaanwijzing had kunnen verzoeken, zoals [gedaagde] aanvoert, doet daaraan niet af.
4.2.
[gedaagde] betwist voorts dat [eiser] bij de vordering die ziet op het laten ophalen van de spullen van [gedaagde] een (spoedeisend) belang heeft. Daartoe voert [gedaagde] aan dat geen rechterlijke uitspraak nodig is om hetgeen [eiser] wenst te bewerkstelligen. [eiser] kan, als [gedaagde] zijn spullen niet binnen de door [eiser] gestelde termijn laat ophalen, zijn spullen (laten) vernietigen, aldus [gedaagde] . Ook dat verweer wordt verworpen. [gedaagde] is door en namens [eiser] al meerdere keren verzocht en gesommeerd om zijn spullen op te (laten) halen. Volgens [eiser] geeft [gedaagde] daaraan geen gevolg om een reden te hebben om in de buurt van de woning van [eiser] te komen. Dat standpunt heeft [gedaagde] onweersproken gelaten, zodat de voorzieningenrechter uitgaat van de juistheid daarvan. Er is sprake van een zodanige samenhang tussen deze vordering en de gevorderde verboden, dat ook de spoedeisendheid bij deze vorderding gegeven is en [eiser] daarin ontvankelijk is.
Contact- en gebiedsverbod
4.3.
Ten aanzien van de vorderingen van [eiser] om een contact- en gebiedsverbod aan [gedaagde] op te leggen, overweegt de voorzieningenrechter dat het opleggen van dergelijke verboden eerst dan is gerechtvaardigd als vaststaat dat (tenminste) een reële dreiging van toekomstig onrechtmatig handelen bestaat. Die eis ligt besloten in de omstandigheid dat dergelijke verboden een inbreuk maken op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van dergelijke ingrijpende maatregelen moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen, zodat een zekere mate van terughoudendheid moet worden betracht.
4.4.
De voorzieningenrechter is, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde op de mondelinge behandeling, van oordeel dat in deze zaak aannemelijk is dat er een reële dreiging van toekomstig onrechtmatig handelen bestaat. Namens [gedaagde] , die zelf ter zitting niet aanwezig was, is op de mondelinge behandeling geen inhoudelijk verweer gevoerd, anders dan dat [eiser] bij haar vordering geen belang heeft. [gedaagde] heeft weliswaar aangevoerd dat niet alles wat [eiser] stelt is voorgevallen, maar heeft dit niet verder onderbouwd en heeft de stellingen van [eiser] daarmee onvoldoende gemotiveerd betwist. De voorzieningenrechter acht daarom voldoende aannemelijk dat [gedaagde] [eiser] op een ontoelaatbare manier heeft lastiggevallen. [gedaagde] stelt zich aan de opgelegde gedragsaanwijzing te houden, maar niet is gebleken dat hij na afloop van die maatregel (vrijwillig) aan de wens van [eiser] , om geen contact met haar te zoeken en niet in haar buurt te komen, zal voldoen. Daarmee is het belang bij het opleggen van een contactverbod gegeven en die vordering zal daarom worden toegewezen als hierna te melden. In verband met de eisen van proportionaliteit wordt de duur van dit verbod (voorlopig) beperkt tot zes maanden.
4.5.
Voor [eiser] moet verder een situatie worden gecreëerd waarin zij zich, samen met haar inwonende zoon, weer veilig kan voelen in haar leefomgeving. Niet gesteld of gebleken is dat er voor [gedaagde] een noodzaak bestaat zich in de buurt van de woning van [eiser] te bevinden. Het gevorderde gebiedsverbod zal daarom worden toegewezen zoals gevorderd, in die zin dat het [gedaagde] wordt verboden om zich te begeven en/of op te houden in de straten zoals aangegeven op het met kleur omrande deel van onderstaande plattegrond (zoals overgelegd door [eiser] ). Ook dit verbod wordt – in verband met de eisen van proportionaliteit – (voorlopig) in duur beperkt tot zes maanden.
4.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat als stimulans tot nakoming van de gegeven beslissing de vordering tot het opleggen van een dwangsom ook moet worden toegewezen, zij het dat deze zal worden beperkt tot € 250,00 per keer dat [gedaagde] niet aan de opgelegde verboden zal voldoen, met een maximum van € 10.000,00.
4.7.
In artikel 430 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ligt de opdracht besloten aan de openbare macht om desgevraagd de uitspraak ten uitvoer te leggen of bijstand te verlenen bij de tenuitvoerlegging, zodat de door [eiser] gevorderde machtiging tot tenuitvoerlegging met behulp van politie en justitie strikt genomen overbodig is. Om (ongefundeerde) aarzeling aan de zijde van de politie om in actie te komen, te overwinnen, zal de gevorderde machtiging van [eiser] toch worden toegewezen.
Ophalen spullen
4.8.
Tegen de vordering van [eiser] die ziet op de veroordeling van [gedaagde] tot het laten ophalen van zijn spullen uit de woning van [eiser] heeft [gedaagde] geen inhoudelijk verweer gevoerd. Deze vordering, en de daaraan verbonden machtiging, zal daarom worden toegewezen als hierna te melden.
Proceskosten
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [eiser] procedeert op basis van een toevoeging. Omdat een wettelijke grondslag ontbreekt, is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk. De kosten aan de zijde van [eiser] worden daarom begroot op:
- griffierecht € 86,00
- salaris advocaat
€ 1.016,00
Totaal € 1.102,00
Tekst
Tekst

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde] gedurende zes maanden vanaf de datum van betekening van dit vonnis op welke wijze dan ook (direct of indirect, anders dan via de advocaten van partijen) contact te zoeken of op te nemen met [eiser] ;
5.2.
verbiedt [gedaagde] gedurende zes maanden vanaf de datum van betekening van dit vonnis zich te begeven naar en/of zich op te houden binnen het gebied dat omgeven wordt door de [straat 1] , de [straat 2] , de [straat 3] en de [straat 4] te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , met inbegrip van deze straten, zoals aangegeven op het met kleur omrande deel van de onder r.o. 4.5. weergegeven plattegrond;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere keer dat hij niet aan de in 5.1 en 5.2 uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt;
5.4.
machtigt [eiser] om de tenuitvoerlegging met behulp van justitie en politie te bewerkstelligen, als [gedaagde] in gebreke blijft aan het onder 5.2 van dit vonnis bepaalde te voldoen;
5.5.
beveelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de aan hem toebehorende spullen uit de woning van [eiser] te doen ophalen door een verhuisbedrijf of een derde, op een met de advocaat van [eiser] af te spreken plaats en tijdstip;
5.6.
machtigt [eiser] om de aan [gedaagde] toebehorende spullen die zich nog in de woning van [eiser] bevinden te doen afvoeren door [bedrijf] , of te laten vernietigen, als [gedaagde] in gebreke blijft aan het onder 5.5. van dit vonnis bepaalde te voldoen;
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.102,00;
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 15 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1419