ECLI:NL:RBNHO:2022:2524

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
9514693 CV EXPL 21-5338
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling na overeenkomst van aanneming en verrekening van facturen

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M.V. Rekker, een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. D.E. Post, voor betaling van een openstaand bedrag van € 1.198,07. Eiser heeft een laminaatvloer gelegd voor gedaagde en heeft hiervoor een factuur van € 3.900,- gestuurd. Gedaagde heeft echter herstelwerkzaamheden aan de bedrijfswagen van eiser uitgevoerd en stelt dat er een afspraak was dat eiser de vloer zou leggen in ruil voor een korting op de herstelkosten. Gedaagde heeft een tegenvordering ingesteld voor betaling van zijn factuur van € 2.701,93 voor de herstelwerkzaamheden.

De kantonrechter heeft de vordering van eiser gedeeltelijk toegewezen. De rechter oordeelde dat eiser recht heeft op een redelijk loon voor de werkzaamheden, dat is vastgesteld op € 2.820,- inclusief btw. Na verrekening met de factuur van gedaagde resteert er een bedrag van € 118,07 dat gedaagde aan eiser moet betalen. De buitengerechtelijke incassokosten van € 40,- zijn ook toegewezen. De tegenvordering van gedaagde is afgewezen, omdat de vordering van eiser groter is dan die van gedaagde. De proceskosten zijn voor iedere partij zelf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9514693 CV EXPL 21-5338
Uitspraakdatum: 23 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de heer
[eiser] , h.o.d.n. [bedrijfsnaam 1]
wonende te [woonplaats 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. M.V. Rekker
tegen
de heer
[gedaagde] , h.o.d.n. [bedrijfsnaam 2]
wonende te Alkmaar
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. D.E. Post
De zaak in het kort
[eiser] heeft een laminaatvloer gelegd voor [gedaagde] . Hij heeft [gedaagde] daarvoor een factuur gezonden voor € 3.900,-. [eiser] vordert betaling van € 1.198,07. Dat is het bedrag van genoemde factuur dat resteert na verrekening met een factuur van [gedaagde] van € 2.701,93. [gedaagde] heeft herstelwerkzaamheden verricht aan de bedrijfswagen van [eiser] . Hij stelt dat afgesproken is dat [eiser] de vloer zou leggen in ruil voor een door [gedaagde] gegeven korting op de kosten van die herstelwerkzaamheden. [gedaagde] vraagt daarom de vordering van [eiser] af te wijzen. Hij vordert daarnaast betaling van zijn factuur voor het herstel van de bedrijfsauto van € 2.701,93. De vordering van [eiser] wordt toegewezen voor een bedrag van
€ 118,07. Dat is het bedrag dat resteert nadat het bedrag van de factuur van [gedaagde] is verrekend met het redelijke loon voor de werkzaamheden van [eiser] .

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 15 oktober 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
[eiser] heeft vervolgens nog schriftelijk gereageerd in de zaak van de tegenvordering.
1.3.
Op 1 maart 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] drijft een onderneming die zich bezighoudt met (onder meer) het leggen en afwerken van vloeren.
2.2.
[gedaagde] drijft een onderneming die zich bezighoudt met (onder meer) de reparatie van personenauto’s en bedrijfsauto’s.
2.3.
In april 2021 werden deze ondernemingen gedreven op hetzelfde bedrijventerrein.
2.4.
In maart en april 2021 had [eiser] twee schadegevallen aan zijn bedrijfswagen. In twee schaderapporten van Univé Services B.V. zijn de reparatiekosten van deze schadegevallen berekend op € 4.001,91 inclusief btw en € 1.362,99 inclusief btw (in totaal
€ 5.364,90 inclusief btw). Bij het opmaken van de schade werd gerekend met vervanging van de achterdeuren van de bedrijfsauto.
2.5.
[eiser] heeft [gedaagde] opdracht gegeven deze schades te herstellen waarbij werd afgesproken dat de achterdeuren van de bedrijfsbus niet zouden worden vervangen.
2.6.
[gedaagde] heeft herstelwerkzaamheden aan de bedrijfswagen van [eiser] uitgevoerd. Daarvoor heeft [gedaagde] [eiser] een factuur gezonden voor een bedrag € 2.701,93 inclusief btw. Deze factuur is gedateerd 18 april 2021.
2.7.
[gedaagde] is met [eiser] overeengekomen dat [eiser] voor hem een laminaatvloer zou leggen in de kantine van de bedrijfsruimte van [gedaagde] . Deze kantine bevindt zich op de eerste verdieping.
2.8.
[eiser] heeft begin april 2021 tachtig vierkante meter laminaatvloer met ondervloer en plinten gelegd in de kantine van [gedaagde] . De gelegde vloerdelen waren uit de verpakking toen zij bij het bedrijfspand van [gedaagde] werden aangeleverd. Op 8 april 2021 heeft (de vader van) [gedaagde] een WhatsAppbericht gestuurd aan [eiser] waarin hij aangeeft [eiser] te willen bedanken voor de “mooie vloer bij ons boven”.
2.9.
Op 28 april 2021 heeft [eiser] voor zijn werkzaamheden en materialen aan [gedaagde] een factuur gezonden voor een bedrag van € 3.900,- inclusief btw.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van:
€ 1.198,07 inclusief btw, vermeerderd met wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 30 april 2021 (vervaldatum factuur), althans 28 mei 2021 (30 dagen na ontvangst van de factuur), althans de dag van verzuim, althans vanaf de dag van de dagvaarding;
buitengerechtelijke incassokosten van € 179,71;
de proceskosten, voor het geval voldoening van de kosten niet binnen veertien dagen na vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na-)kosten vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering – kort weergegeven - ten grondslag dat hij in opdracht van [gedaagde] een laminaatvloer heeft gelegd. Hij heeft [gedaagde] daarvoor een factuur gestuurd voor een bedrag van € 3.900,- inclusief btw. Dit bedrag is redelijk en zelfs lager dan in de markt gebruikelijk. [gedaagde] moet die factuur betalen, maar heeft dat niet gedaan. [eiser] deelt mee een deel van zijn aan [gedaagde] gezonden factuur te verrekenen met het bedrag dat [gedaagde] bij hem in rekening heeft gebracht voor het herstel van de schades aan zijn bedrijfswagen. Na deze verrekening moet [gedaagde] nog een bedrag van € 1.198,07 betalen, aldus [eiser] .

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] meent dat de vorderingen moeten worden afgewezen. Daarbij vraagt hij om [eiser] te veroordelen in de kosten van de procedure. [gedaagde] voert – kort samengevat - aan dat hij met [eiser] was overeengekomen dat [eiser] de vloer zou leggen in ruil voor een korting die [gedaagde] gaf op de factuur voor de herstelwerkzaamheden aan de bedrijfswagen van [eiser] . In dit kader wijst [gedaagde] onder meer op de schaderapporten van Univé die een hoger schadebedrag geven dan het door [gedaagde] aan [eiser] gefactureerde bedrag.
4.2.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van:
€ 2.701,93, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag;
€ 395,19 aan buitengerechtelijke kosten;
de kosten van dit geding.
4.3.
Hij legt aan de tegenvordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [eiser] [gedaagde] opdracht heeft gegeven de schade aan de bedrijfsauto van [eiser] te repareren. [gedaagde] heeft de schade hersteld en [eiser] is gehouden de daarvoor gezonden factuur te betalen. Van verrekening met een factuur van [eiser] voor het leggen van een vloer kan geen sprake zijn. Overeengekomen is dat [eiser] deze tweedehands vloer zou leggen in ruil voor de korting die [gedaagde] heeft gegeven op de factuur voor het herstel van de bedrijfsauto van [eiser] .

5.Het verweer tegen de tegenvordering

5.1.
[eiser] meent dat de tegenvordering van [gedaagde] moet worden afgewezen. Hij bestrijdt dat hij de vloer zou leggen in ruil voor een door [gedaagde] verleende korting. Het bedrag van de factuur van [gedaagde] heeft [eiser] verrekend met (een deel van) de door hem aan [gedaagde] gezonden factuur voor het leggen van de vloer.

6.De beoordeling

6.1.
De vordering en de tegenvordering lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
de vordering
6.2.
[eiser] heeft in opdracht van [gedaagde] een laminaatvloer gelegd. Op grond van de wet is een opdrachtgever loon verschuldigd als een overeenkomst van opdracht door de opdrachtnemer in de uitoefening van zijn bedrijf is aangegaan [1] . Niet in geschil is dat [eiser] de vloer heeft gelegd in de uitoefening van zijn bedrijf. [gedaagde] is dan ook loon verschuldigd voor de gelegde vloer.
6.3.
Als partijen de hoogte van het te betalen bedrag niet hebben bepaald, is de opdrachtgever het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, als dat er niet is, een redelijk loon verschuldigd. [2] [eiser] heeft bij de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij met [gedaagde] een prijsafspraak zou hebben gemaakt gebaseerd op het aantal vierkante meter. [eiser] heeft echter niet duidelijk gemaakt wat die afspraak dan zou zijn. De door [eiser] gestelde afspraak dat hij voor inkoopprijs zou leveren wat voor een consument € 30,- kost kan niet als vaste prijsafspraak worden aangemerkt, ook al omdat de kosten voor het leggen daarin niet worden meegenomen. [eiser] heeft ter zake dan ook onvoldoende gesteld.
6.4.
[gedaagde] zegt dat afgesproken is dat [eiser] de vloer zou leggen in ruil voor de korting die [gedaagde] aan [eiser] heeft gegeven. Zo stelt ook hij dat partijen de hoogte van het te betalen bedrag hebben bepaald. Op grond van de hoofdregel [3] is het aan [gedaagde] om dit, door [eiser] betwiste, vaste bedrag voldoende te onderbouwen. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan.
6.5.
Ter onderbouwing van de stelling dat [eiser] de vloer zou leggen in ruil voor de korting wijst [gedaagde] onder meer op het verschil tussen het totaalbedrag van de schadeberekeningen van Univé enerzijds en het door [gedaagde] gefactureerde bedrag anderzijds. Daarbij gaat [gedaagde] er echter aan voorbij dat de schadeberekeningen van Univé uitgaan van het vervangen van twee achterdeuren. Partijen hebben afgesproken die deuren niet te vervangen. Vervanging van een deur zou, zo heeft [gedaagde] meegedeeld, ongeveer € 1.000,- exclusief btw kosten. Daarmee lijkt het verschil tussen de schadeberekening en het bedrag van de factuur voor een zeer aanzienlijk deel terug te leiden naar het niet vervangen van de achterdeuren. Dat [eiser] bereid zou zijn voor het restant van het verschil een volledige vloer te leggen bij [gedaagde] ligt niet voor de hand. Dat de door [gedaagde] gestelde afspraak zou zijn gemaakt, blijkt ook niet uit het WhatsAppbericht van 8 april 2021. Weliswaar bedankt (de vader van) [gedaagde] [eiser] in dit bericht en zegt hij toe de bus van [eiser] netjes te maken, maar een direct verband tussen beide wordt niet gelegd.
6.6.
Er moet dan ook vanuit worden gegaan dat partijen geen vaste prijs zijn overeengekomen. Dat het door [eiser] in rekening gebrachte bedrag het op de gebruikelijke wijze berekende loon is, is door [eiser] niet voldoende onderbouwd gesteld. Niet kon worden volstaan met de enkele, niet onderbouwde stelling dat prijs lager was dan in de markt gebruikelijk.
6.7.
Bij gebreke van een op de gebruikelijke wijze berekend loon, is [gedaagde] op grond van de wet aan [eiser] een redelijk loon verschuldigd. Het is aan [eiser] om voldoende gemotiveerd te stellen dat het door hem gevorderde bedrag hem als redelijke beloning toekomt. Daar is [eiser] maar gedeeltelijk in geslaagd. [eiser] heeft gesteld dat een bedrag van € 1.200,- voor het monteren van de vloer een redelijke beloning is. [gedaagde] heeft dat, anders dan te stellen dat er andere afspraken zijn gemaakt, niet betwist. De door [eiser] gefactureerde kosten voor het monteren van de vloer staan daarmee vast als redelijk.
6.8.
[gedaagde] heeft de door [eiser] aangevoerde kosten van materialen wel uitdrukkelijk betwist. [gedaagde] brengt naar voren dat de gelegde vloer, ondervloer en plinten tweedehands waren, terwijl [eiser] een nieuwe vloer in rekening heeft gebracht. [gedaagde] heeft foto’s in het geding gebracht waarop plinten te zien zijn, voorzien van oud hechtmateriaal (“proppen”). Ook stelt hij dat de vloer al uit de verpakking was toen deze bij het bedrijf van [gedaagde] aankwam, dit omdat [eiser] deze vloer van een klant terug had moeten nemen. Verder waren er al gebruikssporen te zien. [eiser] stelt daartegenover dat de gelegde vloer nieuw was. Het is aan [eiser] om de stelling dat sprake was van een nieuwe vloer voldoende te onderbouwen. Dat heeft [eiser] niet gedaan. Dit had in het licht van de gemotiveerde betwisting wel op zijn weg gelegen.
6.9.
Niet weersproken is bijvoorbeeld dat de vloer al uit de verpakking was toen deze het pand van [gedaagde] werd binnengedragen. [eiser] heeft aangegeven dat de vloer nieuw was, maar in zijn bedrijfsruimte uit de verpakking was gehaald. Daarna zijn de delen los naar de plek vervoerd waar de vloer moest worden gelegd. Een toelichting, voor deze ongebruikelijke gang van zaken, heeft hij niet gegeven. Ook heeft hij zijn stelling dat [gedaagde] de foto’s heeft gemaakt na verwijdering van de vloer niet nader toegelicht.
6.10.
Aangenomen wordt daarom dat de door [eiser] gelegde vloer, ondervloer en plinten tweedehands waren. Mede gelet op de door (de vader van) [gedaagde] uitgesproken tevredenheid over de vloer en het feit dat [eiser] desgevraagd heeft nagelaten aan te geven wat de prijs van een tweedehands vloer is, wordt schattenderwijs een korting van veertig procent toegepast op de door [eiser] gestelde materiaalkosten. Zestig procent van de op de factuur van [eiser] opgenomen materiaalkosten van € 2.700,- geeft een bedrag € 1.620,-. Dit bedrag is te verhogen met de kosten van het monteren van € 1.200,-. De kantonrechter stelt de redelijke beloning daarom vast op € 2.820,- inclusief btw.
6.11.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] gedeeltelijk zal toewijzen. Aan [eiser] komt als redelijke beloning een bedrag toe van € 2.820,- inclusief btw. Na verrekening met de factuur van [gedaagde] van € 2.701,93 inclusief btw zal aan [eiser] een bedrag van € 118,07 worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
6.12.
[eiser] heeft onweersproken gesteld dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Hij vordert € 179,71 aan buitengerechtelijke kosten. Aangezien een deel van de gevorderde hoofdsom wordt afgewezen, worden de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten toegewezen tot het wettelijk tarief dat hoort bij het aan hoofdsom toegewezen bedrag. Aan [eiser] zal daarom een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten groot € 40,- worden toegewezen.
Proceskosten
6.13.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.
de tegenvordering
6.14.
De hoogte van de factuur van [gedaagde] wordt door [eiser] niet betwist. [eiser] heeft echter een vordering op [gedaagde] die groter is dan de vordering van [gedaagde] op [eiser] . Nu [eiser] de vordering van [gedaagde] heeft verrekend met haar vordering op [gedaagde] moet de vordering van [gedaagde] worden afgewezen.
6.15.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [gedaagde] zal afwijzen.
6.16.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt. Deze worden aan de kant van [eiser] begroot op nihil omdat de vordering nauw samenhangt met de vordering in conventie.

7.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
7.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 118,07, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
7.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 40,-;
7.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
7.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
7.5.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering
7.6.
wijst de vordering af;
7.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiser] worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Hoogkamer en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 7:405 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW)
2.Artikel 7:405 lid 2 BW
3.Artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)