ECLI:NL:RBNHO:2022:2495

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
C/15/323408 / KG ZA 21-662
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in kort geding over zorgovereenkomst en betaling van facturen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, betreft het een kort geding waarin de voorzieningenrechter een eindvonnis heeft gewezen na een eerder tussenvonnis. De zaak draait om de voortzetting van een zorgovereenkomst en de betaling van facturen door de gedaagde partij, een stichting, aan de eisende partijen, die optreden als bewindvoerder en mentor van een zorgbehoevende. De voorzieningenrechter heeft in het tussenvonnis van 17 januari 2022 al enkele beslissingen genomen, waaronder dat de opzegging van de zorgovereenkomst door de gedaagde onrechtmatig was en dat de zorgverlening moest worden voortgezet. In het eindvonnis wordt verder ingegaan op de betalingsverplichtingen van de gedaagde voor de verleende zorg en de facturen die nog openstaan. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de gedaagde de facturen voor de aanvullende zorg moet betalen, met inachtneming van een maximum bedrag van € 5.000,- voor de extra zorg die tot 1 augustus 2022 kan worden gedeclareerd. Tevens is er een oproep gedaan aan de partijen om hun geschil in der minne op te lossen, maar aangezien zij daar niet in zijn geslaagd, is het vonnis uitgesproken. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 31 maart 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/323408 / KG ZA 21-662
Vonnis in kort geding van 31 maart 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

h.o.d.n. [eiser 1] BEWINDVOERING,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [eiser 2] ,
gevestigd te [plaats 1] ,
2.
[eiser 3],
in haar hoedanigheid van mentor van [eiser 2] ,
wonende te [plaats 2] ,
3.
[eiser 2],
wonende te [plaats 3] ,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. Z. Acer te Amsterdam,
tegen
de stichting
[gedaagde],
gevestigd te [plaats 3] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.I. Keur te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser 1] c.s. en [gedaagde] genoemd worden.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Voor het verloop van de procedure tot 17 januari 2022 wordt verwezen naar het op die datum tussen partijen gewezen en uitgesproken tussenvonnis.
1.2.
In r.o. 6.20 van het tussenvonnis heeft de voorzieningenrechter de beslissingen die hij in de overwegingen van dat vonnis heeft genomen als volgt samengevat:
“Hiervoor is het volgende beslist:
  • de opzegging is niet rechtsgeldig; de zorgverlening moet op grond van de bestaande overeenkomst worden voortgezet;
  • aan het recht op betaling van de onder die overeenkomst de komende maanden te verlenen aanvullende zorg wordt de voorwaarde verbonden dat [gedaagde] de overeenkomst voorziet van een toelichting als hiervoor sub 6.10 omschreven;
  • indien de ter zake te zenden facturen berusten op een deugdelijke administratie en daarin een uurtarief van € 12,50 wordt gehanteerd moeten zij worden betaald. [gedaagde] kan maximaal € 5.000,- aan aanvullende zorg in rekening brengen (6.15)
  • de facturen met betrekking tot het wooninitiatief dienen binnen 30 dagen na dagtekening van dit vonnis te worden betaald 6.16
  • de onbetaalde facturen ter zake van de tot aan de datum van dit vonnis verleende extra zorg dienen met de in 6.17 t/m 6.19 gegeven aanwijzingen te worden gecorrigeerd en vastgesteld.
  • partijen wordt aangespoord om het geschil verder zelf op te lossen, lukt hen dat niet dan volgt eindvonnis.
Proceskosten
6.21
Als het tot een eindvonnis komt zullen de proceskosten worden gecompenseerd en zal de vordering van [gedaagde] tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten worden afgewezen.”
Vervolgens heeft de voorzieningen partijen opgedragen een poging te ondernemen de afwikkeling van hun relatie op basis van het tussenvonnis in der minne te regelen, met inachtneming van de beslissingen en aanwijzingen in dat vonnis. De verdere behandeling van de zaak is pro forma aangehouden tot 1 maart 2022, in afwachting van bericht van partijen.
1.3.
Partijen hebben op 1 maart 2022 verzocht om verlenging van de pro forma termijn met een week. Deze verlenging is verleend.
1.4.
Op 8 maart 2022 hebben partijen ieder voor zich schriftelijk de voorzieningenrechter meegedeeld dat zij geen overeenstemming hebben kunnen bereiken en vonnis gevraagd.
1.5.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

2.De zaak in het kort

De voorzieningenrechter heeft in de overwegingen van het tussenvonnis van 17 januari 2022 beslissingen genomen over de verschillende vorderingen en partijen aanwijzingen gegeven om afspraken te maken voor de periode tot het einde van de zorgovereenkomst per 1 juli 2022 dan wel 1 augustus 2022. De verdere behandeling van de zaak is vervolgens pro forma aangehouden en partijen is opgedragen te proberen om aan de hand van de beslissingen en de aanwijzingen in het vonnis een regeling te treffen. Partijen hebben laten weten dat zij er niet in zijn geslaagd om overeenstemming te bereiken.
In dit vonnis worden de beslissingen die in het tussenvonnis zijn genomen verder uitgewerkt en wordt een voorlopige voorziening getroffen voor de nog resterende periode dat de overeenkomst voortduurt, te weten tot 1 juli 2022 dan wel uiterlijk 1 augustus 2022.

3.De verdere beoordeling

in conventie

3.1.
De voorzieningenrechter heeft in r.o. 6.5 t/m 6.8 van het tussenvonnis geoordeeld dat de opzegging door [gedaagde] van de zorgovereenkomst per 31 december 2021 onrechtmatig was en dat de vordering in conventie toewijsbaar is.
Dat zal hierna onder ‘de beslissing’ verder worden uitgewerkt.
in reconventie
Wooninitiatief
3.2.
Over de facturen van Wooninitiatief heeft de voorzieningenrechter in r.o. 6.16 van het tussenvonnis overwogen dat hij uit de opmerkingen die door [eiser 1] c.s. ter zitting zijn gemaakt heeft begrepen dat de specificatie van die facturen op zichzelf inmiddels wel akkoord bevonden is, zodat de facturen bij het zorgkantoor kunnen worden ingediend. Hij heeft overwogen dat deze facturen binnen 30 dagen na de datum van het vonnis, 17 januari 2022, betaald moesten worden.
3.3.
Uit de brief van [gedaagde] van 8 maart 2022 blijkt dat deze facturen nog altijd niet zijn voldaan.
Uit de na het vonnis overgelegde stukken valt niet af te leiden waarom deze facturen tot nu toe niet zijn betaald. De voorzieningenrechter zal [eiser 1] c.s. in dit vonnis dan ook veroordelen om deze alsnog te voldoen. De gevorderde wettelijke rente, telkens vanaf de vervaldata van de facturen, kan eveneens worden toegewezen.
Facturen reeds verleende aanvullende zorg
3.4.
Tijdens de coronamaatregelen is de reguliere dagbesteding van [eiser 1] in de horeca meermalen gesloten geweest. Op de dagen dat de reguliere dagbesteding voor [eiser 1] als gevolg daarvan wegviel verbleef zij de meeste tijd bij [gedaagde] en had zij behoefte aan aanvullend zorg. [gedaagde] heeft voor die extra zorg over de periode van mei 2020 t/m maart 2021 facturen toegestuurd aan [eiser 1] c.s. Van deze facturen is alleen de factuur voor mei 2020 ad € 1.925,- betaald. De verschuldigdheid van de overige facturen, tot een bedrag van € 13.723,- werd betwist en de facturen zijn tot de datum van de mondelinge behandeling onbetaald gebleven.
3.5.
Over deze facturen heeft de voorzieningenrechter in het tussenvonnis het volgende overwogen en beslist:
6.17
Voor zover [eiser 1] c.s. heeft betwist dat de aanvullende zorg feitelijk is geleverd, wordt het volgende overwogen.
Hoewel [eiser 1] c.s. als productie 11 bij dagvaarding een overzicht heeft overgelegd van door haar in twijfel getrokken uren, is het de voorzieningenrechter – en naar hij begrijpt ook [gedaagde] - nog niet voldoende duidelijk welke van de uren die door [gedaagde] bij factuur van 13 april 2020 zijn gefactureerd door [eiser 1] c.s. nu wel (en niet) worden betwist. De voorzieningenrechter zal dan ook bepalen dat [eiser 1] c.s. een helder overzicht dient te verschaffen van alle door [gedaagde] in rekening gebrachte, uren, per maand met daarin verwerkt de uren die door [eiser 1] c.s. worden betwist, voorzien van een deugdelijke onderbouwing van de reden waarom de betreffende uren worden betwist.
6.18
Ten aanzien van de uren die in rekening zijn gebracht is door [gedaagde] kennelijk geaccepteerd dat die uren op basis van het tarief voor Begeleiding Groep à 12,50 euro per uur zijn gefactureerd.
De uren die door [eiser 1] c.s. niet gemotiveerd worden betwist, zullen door haar op basis van dit tarief moeten worden vergoed. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat dit, indien [gedaagde] aan het sub 6.11 bepaalde heeft voldaan, binnen een week na het inzenden van het sub 6.17 bedoelde overzicht zal gebeuren.
6.19
Wat de betwiste uren betreft zal [gedaagde] in de gelegenheid worden gesteld om bij brief uiterlijk twee weken na ontvangst van het sub 6.17 genoemde overzicht de uren die door [eiser 1] c.s. worden betwist (nader) te onderbouwen, zodat [eiser 1] c.s. in de gelegenheid worden gesteld die uren te verifiëren. Uren die na nadere onderbouwing door [gedaagde] niet nader betwist worden, zullen eveneens tegen het sub 6.18 vermelde tarief betaald moeten worden.
3.6.
In een e-mail van 26 januari 2022 aan [gedaagde] heeft [eiser 1] c.s. het volgende meegedeeld:
Bijgaand ontvangt u een overzicht van de betwiste dagen in het kader van de aanvullende facturen in kwestie. De periode waarin is gefactureerd is opgedeeld in twee kleuren. De rood gemarkeerde dagen zijn de dagen dat de dagbesteding van [eiser 1] gesloten was. Op de blauwe dagen was [eiser 1] gewoon aan het werk en kan [gedaagde] nimmer begeleiding hebben gegeven. Het is in ieder geval incorrect dat [eiser 1] standaard vrij was op de donderdagen en vrijdagen. Alle blauwe dagen vallen in ieder geval af. Niet alle rood gemarkeerde dagen kunnen echter volledig door [gedaagde] gedeclareerd worden. De rode dagen zijn voorzien van kruisjes zijn de dagen dat [eiser 1] vakantie genoot dan wel niet thuis was om verschillende redenen. Deze redenen zijn per dag in het overzicht opgenomen. Derhalve vallen deze dagen ook af. Op de resterende dagen heeft [gedaagde] steeds 7 uur gedeclareerd. Dat zou volgens uw systematiek betekenen dat [eiser 1] 10,5 uur per dag groepsbegeleiding (3,5 + 7 uur) zou hebben genoten, hetgeen aanzienlijk veel zou zijn op een dag. Hou zou zo een dag er voor [eiser 1] hebben uitgezien?
Kennelijk heeft [gedaagde] dan in totaal 7 uur begeleiding gegeven waarvan 3,5 uur conform de zorgovereenkomst. Dat lijkt ook meer haalbaar aangezien er steeds slechts één begeleider aanwezig was voor alle bewoners. Graag verzoek ik u mij hieromtrent helder te informeren. Cliënte stelt voor om na uw reactie en na overeenstemming een aanvraag bij het zorgkantoor in te dienen voor het restant aan uren.
3.7.
Volgens het bijbehorende overzicht was de dagbesteding van [eiser 1] gesloten van 1 mei 2020 t/m 5 juni 2020 (rode dagen). De factuur over de maand mei is betaald, zodat die periode verder buiten beschouwing gelaten kan worden.
3.8.
[eiser 1] c.s. heeft in het algemeen bezwaar gemaakt tegen het gevorderde aantal uren extra zorg per dag (7 uur), stellende dat aan [eiser 1] al 3,5 uur reguliere zorg wordt verleend per dag, zodat het totaal uit zou komen op 10,5 uur per dag en gevraagd hoe die dagen van [eiser 1] er dan uit zouden zien. [gedaagde] heeft in een overzicht uitgelegd dat de extra zorg werd verleend tussen 9 uur en 16 uur hetgeen neer kwam op 7 uur extra zorg per dag. Daarbij heeft zij benadrukt dat de zorgvraag van [eiser 1] groot is en dat zij veel aandacht opeist. Verder heeft zij een overzicht overgelegd van de indeling van de reguliere zorg aan [eiser 1] . Uit dit overzicht blijkt dat de reguliere zorg bestaat uit
’s ochtends en ’s avonds 7 minuten begeleiding bij de persoonlijke verzorging en verder gedurende de avonduren circa 3 uur en 15 minuten individuele begeleiding. Gelet op de opgegeven tijd voor de extra zorg, tussen 9 uur en 16 uur, wordt geoordeeld dat voldoende aannemelijk is geworden dat tijdens de uren die [eiser 1] normaal gesproken naar de dagbesteding zou gaan maar waarin zij nu bij [gedaagde] aanwezig was, de zorgvraag van [eiser 1] overdag groter is geweest en dat in die periode van 7 uur aanvullende zorg nodig is geweest. Deze zorg moet los gezien worden van de reguliere zorguren.
3.9.
De eerste week van juni 2020 maakt onderdeel uit van de periode dat de dagbesteding van [eiser 1] gesloten was. In het overzicht bij voornoemde e-mail staan op donderdag 4 juni 2021 kruisjes en de vermelding ‘verjaardag opa’. Die datum is in het overzicht van [gedaagde] ook niet opgenomen.
Vanaf 8 juni 2020 t/m 30 juni 2020 was de dagbesteding weer toegankelijk voor [eiser 1] maar uit de kruisje op 11, 12, 18 en 19 juni 2020 leidt de voorzieningenrechter af dat [eiser 1] in die periode in ieder geval op donderdag en vrijdag niet naar de dagbesteding ging. Uit de toelichting van [gedaagde] volgt dat op 11, 18 en 19 juni extra zorg is verleend. [eiser 1] c.s. heeft een papieren rooster overgelegd van de dagbesteding waaruit kan worden afgeleid op welke dagen en uren [eiser 1] ingeroosterd was. Dit betekent echter niet dat in dat rooster nadien geen wijzigingen zijn aangebracht, zodat [eiser 1] c.s. onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat op die dagen en uren geen aanvullende zorg door [gedaagde] nodig was. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat [eiser 1] op die dagen in [gedaagde] verbleef en er extra zorg verleend moest worden.
3.10.
In de week van 22 t/m 26 juni 2020 staan ook kruisjes en de vermeldingen ‘vakantie Maarten (22 en 23 juni) en vakantie op de camping (24 t/m 26). Hieruit leidt de voorzieningenrechter af dat [eiser 1] op die dagen in ieder geval niet naar haar werk in de dagbesteding ging en ook dat [eiser 1] op 24 t/m 26 overdag in elk geval niet in [gedaagde] verbleef. De data 25 en 26 juni 2020 zijn wel opgenomen in het overzicht van [gedaagde] voor extra zorg. Van 26 juni 2020 heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiser 1] op die datum niet naar de camping was, maar bij [gedaagde] verbleef. Voor de discrepantie op 25 juni 2020 heeft [gedaagde] geen nadere uitleg gegeven, zodat ervan uit gegaan wordt dat [eiser 1] op die dag wel op de camping was en er geen extra zorgvraag was. [gedaagde] dient haar factuur over juni 2020 ten aanzien van die datum aan te passen.
3.11.
De maand juli 2020 valt eveneens in de ‘blauwe’ periode waarin de dagbesteding van [eiser 1] geopend was. Hoewel [eiser 1] c.s. hebben betwist dat [eiser 1] standaard op donderdag en vrijdag niet naar de dagbesteding ging, blijkt uit het door haarzelf overgelegde overzicht dat op alle donderdagen en vrijdagen kruisjes vermeld zijn, zodat het ervoor moet worden gehouden dat [eiser 1] op die dagen niet naar haar werk in de dagbesteding ging.
Uit het overzicht van [gedaagde] blijkt dat op 2 en 3, 9 en 10, 13, 16 en 17 juli 2020 extra zorg is verleend aan [eiser 1] . [eiser 1] c.s. heeft echter van die data geen verdere duidelijkheid verschaft waarom die uren worden betwist. Zij heeft alleen aangevoerd dat [eiser 1] op die dagen naar de dagbesteding was. Dit is onvoldoende. Echter, in de e-mail van 2 maart 2022 van de advocaat van [gedaagde] aan de advocaat van [eiser 1] c.s. is door [gedaagde] voor die data uitgelegd wat de bijzonderheid was. Zo is vermeld dat [eiser 1] op 2, 9 en 10 juli bij [gedaagde] verbleef maar even naar de sportschool is geweest en op 31 juli dat [eiser 1] naar de schoonheidsspecialiste is geweest. Voor 16 juli 2020 is geen nadere toelichting gegeven in de e-mail.
Omdat [gedaagde] over 16 juli 2020 in het geheel geen bijzonder voor de noodzaak van aanvullende zorg heeft aangevoerd wordt geoordeeld dat zij deze dag niet aan [eiser 1] c.s. in rekening mag brengen. Voor de overige hiervoor genoemde data heeft [gedaagde] geen verdere uitleg gegeven waarom er op die dagen, waarop [eiser 1] dus deels buiten [gedaagde] verbleef, gedurende 7 uur aanvullende zorg noodzakelijk was. Daarom wordt bepaald dat [gedaagde] voor die data slechts maximaal 4 uur aanvullende zorg in rekening mag brengen aan [eiser 1] c.s.
[gedaagde] dient haar factuur over de maand juli 2020 hierop aan te passen.
3.12.
Verder is in de week van 20 t/m 24 juli 2020 vermeld ‘Vakantie [eiser 1] op de camping’. Hieruit kan worden afgeleid dat [eiser 1] op die dagen niet in [gedaagde] verbleef en er geen aanvullende zorg noodzakelijk was. Op 20 juli 2020 is echter in het overzicht van [gedaagde] melding gemaakt van extra zorg gedurende 8 uur, zonder nadere tijdsaanduiding. In de eerder genoemde e-mail van 2 maart 2022 is over 20 juli 2020 verklaard dat uit de rapportage blijkt dat [eiser 1] pas op de 21e naar de camping is gegaan. Het had op de weg van [eiser 1] c.s. gelegen om hierover nadere duidelijkheid te geven en dit met onderbouwing te weerleggen. Dat is niet gebeurd. [eiser 1] c.s. dient de aanvullende zorg op 20 juli 2020 dan ook te vergoeden.
3.13.
De maand augustus 2020 valt ook in de periode dat de dagbesteding open was. Opnieuw zijn in deze maand op alle donderdagen en vrijdagen kruisjes vermeld zodat daaruit kan worden afgeleid dat [eiser 1] in ieder geval niet naar de dagbesteding is gegaan maar in [gedaagde] bleef. Uit het overzicht van [gedaagde] en de e-mail van 2 maart 2020 blijkt dat [eiser 1] bij [gedaagde] aanwezig was en dat op die dagen aanvullende zorg is verleend aan [eiser 1] . [eiser 1] c.s. heeft haar betwisting van deze uren niet voldoende concreet onderbouwd met bewijsstukken. De overgelegde foto’s van het papieren rooster zijn daarvoor onvoldoende. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk acht dat [eiser 1] op die dagen bij [gedaagde] aanwezig was en behoefte had aan aanvullende zorg naast de reguliere zorg. Ditzelfde geldt voor maandag 3 augustus 2020. Volgens het overzicht van [gedaagde] is op die datum 7 uur extra zorg verleend. [eiser 1] c.s. heeft daar onvoldoende tegenover gesteld. [eiser 1] c.s. dient de factuur voor augustus 2020 te betalen.
3.14.
Ook in de maand september 2020 was de dagbesteding geopend. Vanaf maandag 31 augustus 2020 t/m 11 september 2020 staan er kruisjes en de vermelding ‘vakantie’. Ook op de overige werkdagen in deze maand staan kruisjes, zonder nadere vermelding. Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat [eiser 1] die gehele maand niet naar de dagbesteding is geweest. Uit het overzicht van [gedaagde] volgt dat op 1 t/m 3 september, 10 en 11 september, 17 en 18 september, 21 september, 24 en 25 september steeds 7 uur per dag extra zorg is verleend en dat op 23 september 3 uur extra zorg is verleend. In de e-mail van 2 maart 2020 is vermeld dat [eiser 1] op 2, 3 en 4 september, 10 en 11 september en 17 en 18 september bij [gedaagde] verbleef. Over 17 september is vermeld dat [eiser 1] even naar de stad is gegaan met een vriendin. Omdat [gedaagde] heeft nagelaten nader uit te leggen hoe dit zich verhoudt tot de door haar berekende 7 uur aanvullende zorg, ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat [gedaagde] voor die aanvullende zorg slechts 3 uur in rekening mag brengen aan [eiser 1] c.s. [gedaagde] dient haar factuur over september 2020 hierop aan te passen.
[eiser 1] c.s. heeft niet nader toegelicht waarom de overige uren worden betwist anders dan met de mededeling dat dagbesteding geopend was zijn deze uren onvoldoende onbetwist. [eiser 1] c.s. dient de aangepaste factuur dan ook te betalen.
3.15.
In de maand oktober 2020 is de dagbesteding van [eiser 1] tot en met 20 oktober 2020 geopend geweest. Vanaf 28 september 2020 t/m 9 oktober 2020 is vakantie vermeld, maar [eiser 1] c.s. heeft niet nader toegelicht wat dit betekent voor de zorgvraag van [eiser 1] in die periode. Volgens het overzicht van [gedaagde] is op 6, 7 en 8 oktober steeds 7 uur per dag extra zorg verleend. Deze uren zijn door [eiser 1] c.s. onvoldoende betwist. Op 19 en 20 oktober 2020 staan ook kruisjes, zonder nadere toelichting. Uit het overzicht van [gedaagde] blijkt dat op 20 oktober 7 uur extra zorg is verleend en dit is door [eiser 1] c.s. onvoldoende weersproken.
3.16.
Vanaf 21 oktober 2020 t/m 27 november 2020 is de dagbesteding van [eiser 1] als gevolg van de coronamaatregelen weer gesloten geweest.
Uit het overzicht van [gedaagde] blijkt dat op 21, 22 en 23 oktober 2020 per dag 7 uur extra zorg is verleend en dat geldt ook voor de periode van 26 t/m 30 oktober 2020. [eiser 1] c.s. heeft niet toegelicht waarom die uren onterecht zijn opgevoerd. [eiser 1] c.s. dient de factuur over oktober 2020 derhalve te voldoen.
3.17.
Uit het overzicht van november 2020 van [gedaagde] blijkt dat zij in de periode van 9 t/m 13 november, 16 t/m 20 november 24 t/m 27 november en op 30 november telkens 7 uur per dag extra zorg heeft verleend. Dit is door [eiser 1] c.s. niet voldoende gemotiveerd betwist. [eiser 1] c.s. dient de factuur over november 2020 te betalen.
3.18.
Over de periode van december 2020 t/m maart 2021 is door [eiser 1] c.s. in het geheel geen nader overzicht overgelegd en ook geen nadere onderbouwing gegeven waarom deze uren niet verschuldigd zouden zijn. [eiser 1] c.s. dient de facturen die op die maanden betrekking hebben te voldoen.
3.19.
[gedaagde] heeft erkend dat voor de extra zorg een tarief is afgesproken van
€ 12,50 per uur, het tarief voor Begeleiding Groep omdat de begeleiding betrekking had op meerdere bewoners. [gedaagde] dient haar facturen over de periode juni 2020 t/m maart 2021 aan te passen overeenkomstig hetgeen hiervoor in r.o. 3.9 t/m 3.18 is beslist en [eiser 1] c.s. dient di aangepaste facturen voor de aanvullende zorg te voldoen.
3.20.
Gebleken is dat het zorgkantoor een eerdere aanvraag van [eiser 1] c.s. om de gefactureerde aanvullende zorg te vergoeden heeft afgewezen omdat in de zorgovereenkomst vermeld is dat er 69 uur reguliere zorg per week is. Er is voldoende gebleken dat die vermelding onjuist is en een gevolg is van de omstandigheid dat in 2016, toen de eerste zorgovereenkomst werd aangegaan, daarin vermeld moest worden hoeveel uur de zorgnemer in de woning aanwezig was; dit was 69 uur per week. Later is de regelgeving op dit gebied gewijzigd en moest er in de zorgovereenkomst vermeld worden hoeveel uur zorg er verleend wordt per week. De oorspronkelijke overeenkomst is digitaal omgezet waarbij deze foute vermelding er in is geslopen. Tussen partijen is niet in geschil dat er een zorgovereenkomst bestaat voor reguliere zorgverlening voor een bedrag van
€ 3.900,- per maand, hetgeen neerkomt op circa 3,5 uur zorg per dag. Op die wijze wordt ook al vele jaren uitvoering gegeven aan de zorgovereenkomst. De voorzieningenrechter draagt [gedaagde] op om [eiser 1] c.s. bij te staan bij het doen van een hernieuwde aanvraag aan het zorgkantoor om de uren extra zorg die zijn verleend te vergoeden, daarbij wijzend op fout in de zorgovereenkomst, gelet op hetgeen reeds is overwogen in r.o. 6.7 van het tussenvonnis.
Na het tussenvonnis en eindvonnis te verlenen aanvullende zorg
3.21.
In het tussenvonnis is in r.o. 6.10 het volgende overwogen:
6.10.
De voorzieningenrechter van oordeel dat de c bestaande Zorgovereenkomst, als door [gedaagde] uitgelegd, dit jaar moet worden voortgezet tot het moment waarop [eiser 1] deze opzegt, met dien verstande dat uit hoofde van de hiervoor genoemde zorgplicht, aan het recht op betaling van de onder die overeenkomst de komende maanden te verlenen
aanvullendezorg, de voorwaarde wordt verbonden dat [gedaagde] de overeenkomst voorziet van een toelichting waarin de opbouw van het bedrag voor de
regulierezorg op een zodanige wijze inzichtelijk wordt gemaakt dat bij het zorgkantoor en de Sociale Verzekeringsbank niet het misverstand kan ontstaan of voortbestaan dat bekostiging van die aanvullende zorg door het in de overeenkomst genoemde maandbedrag wordt gedekt.
3.22.
Partijen hebben over de invulling van de aanvullende zorg voor de resterende periode vanaf de datum van het tussenvonnis tot het einde van de zorgovereenkomst per 1 juli 2022 of 1 augustus 2022 geen overeenstemming kunnen bereiken.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat [gedaagde] een concept bijlage bij de zorgovereenkomst d.d. 30 mei 2016 heeft voorgelegd aan [eiser 1] c.s., maar dat [eiser 1] c.s. deze bijlage niet heeft willen ondertekenen.
3.23.
Uit het overgelegde concept blijkt dat [gedaagde] , onder verwijzing naar de overweging van de voorzieningenrechter in r.o. 6.15 van het tussenvonnis een voorbehoud maakt voor de kosten van de aanvullende zorg. In r.o. 6.15 is het volgende overwogen:
Gelet op het feit dat het slechts een beperkte overbruggingsperiode van een half jaar betreft, mag van [gedaagde] worden verlangd dat zij van de feitelijk geleverde extra zorg een deugdelijke administratie bijhoudt. Op basis van die administratie kan zij op de volgende voet declareren:
  • [gedaagde] , kan onder de sub 6.10 vermelde voorwaarde, indien behoorlijk verantwoord, individuele zorg declareren voor alle dagen of dagdelen dat [eiser 1] om welke reden dan ook, niet naar haar reguliere dagbesteding gaat, tot het niveau en tegen het tarief waarop dit in het afgelopen jaar ook is gebeurd, met dien verstande dat tot 1 augustus 2022 niet meer kan worden gedeclareerd dan € 5.000.
  • Voor de weekends wordt geen extra zorg geboden en gedeclareerd.
3.24.
[gedaagde] heeft in de concept bijlage het standpunt ingenomen dat zij dit ‘door de voorzieningenrechter bedachte’ maximum niet kan overeenkomen omdat er geen zekerheid bestaat over de omvang van de mogelijk extra te leveren zorg, waarna zij er op wijst dat zolang het maximum niet wordt bereikt zich geen probleem voor doet.
3.25.
Uit de overgelegde stukken blijkt verder dat [gedaagde] eigenlijk spijt heeft van haar afspraak met [eiser 1] c.s. om de extra zorg te leveren tegen een tarief van € 12,50 per uur, het tarief voor de Begeleiding Groep. Zij neemt het standpunt in dat [eiser 1] erg dwingend is in het opeisen van de aandacht ten koste van de overige bewoners in de groep en dat feitelijk individuele begeleiding nodig is.
Met die omstandigheid was [gedaagde] echter al bekend toen zij de afspraak over het tarief maakte met [eiser 1] c.s. Bovendien gaat het tijdens het verlenen van die aanvullende zorg feitelijk niet om individuele begeleiding maar om groepsbegeleiding. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding [gedaagde] hierin de vrije hand te geven en zal het maximum van € 5.000,- zoals benoemd in het tussenvonnis bij wijze van ordemaatregel vastleggen in dit vonnis, een en ander op de wijze als in r.o. 61.5 van het tussenvonnis is overwogen.
Aangezien de coronamaatregelen van de overheid inmiddels (nagenoeg) zijn afgeschaft moet ervan worden uitgegaan dat [eiser 1] de resterende maanden overdag meestal naar de dagbesteding zal zijn en dat het verlenen van aanvullende zorg slechts in een enkel geval noodzakelijk zal zijn.
3.26.
Verder is beslist dat aan het recht op betaling van de onder die overeenkomst de komende maanden te verlenen
aanvullendezorg de voorwaarde verbonden wordt dat [gedaagde] de overeenkomst voorziet van een toelichting als omschreven in rechtsoverweging 6.10 van het tussenvonnis. In die overweging staat het volgende:
De voorzieningenrechter (is) van oordeel dat de bestaande Zorgovereenkomst, als door [gedaagde] uitgelegd, dit jaar moet worden voortgezet tot het moment waarop [eiser 1] deze opzegt, met dien verstande dat uit hoofde van de hiervoor genoemde zorgplicht, aan het recht op betaling van de onder die overeenkomst de komende maande te verlenen
aanvullendezorg, de voorwaarde wordt verbonden dat [gedaagde] de overeenkomst voorziet van een toelichting waarin de opbouw van het bedrag voor de
regulierezorg op een zodanige wijze inzichtelijk wordt gemaakt dat bij het zorgkantoor en de Sociale Verzekeringsbank niet het misverstand kan ontstaan of voortbestaan dat bekostiging van die aanvullende zorg door het in de overeenkomst genoemde maandbedrag wordt gedekt.
3.27.
Van [gedaagde] mag derhalve een meer gedetailleerde omschrijving verwacht worden van de noodzaak en van de inhoud van de aanvullende zorg.
3.28.
Zoals in het tussenvonnis reeds is aangekondigd worden de proceskosten gecompenseerd.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
4.1.
bepaalt dat de zorgovereenkomst tussen partijen wordt voortgezet tot het moment van opzegging door [eiser 1] c.s. per 1 juli 2022 doch uiterlijk tot 1 augustus 2022;
in reconventie
4.2.
veroordeelt [eiser 1] c.s. tot betaling van het bedrag van € 5.599,30 (vijfduizend vijfhonderdnegenennegentig euro en dertig cent) ter zake van de facturen van Wooninitiatief, te vermeerderen met de wettelijke rente telkens over de verschillende factuurbedragen vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag der algehele voldoening;
4.3.
veroordeelt [eiser 1] c.s. tot betaling van de overeenkomstig het bepaalde in r.o. 3.9 t/m 3.18 aangepaste facturen van [gedaagde] voor aanvullend verleende zorg over de periode juni 2020 t/m maart 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente over de verschillende (aangepaste) factuurbedragen telkens vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag van algehele voldoening;
4.4.
bepaalt bij wijze van ordemaatregel dat [gedaagde] , onder de sub 6.10 van het tussenvonnis (hiervoor aangehaald onder r.o. 3.21) en met inachtneming van het bepaalde in r.o. 3.27 vermelde voorwaarden, indien behoorlijk verantwoord,
aanvullendezorg kan declareren voor alle dagen of dagdelen dat [eiser 1] om welke reden dan ook, niet naar haar reguliere dagbesteding gaat, tot het niveau en tegen het tarief waarop dit in het afgelopen jaar ook is gebeurd, met dien verstande dat tot 1 augustus 2022 niet meer kan worden gedeclareerd dan € 5.000,- (vijfduizend euro) en dat voor de weekends geen extra zorg wordt geboden en gedeclareerd;
in conventie en in reconventie voorts
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 31 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1155