ECLI:NL:RBNHO:2022:2479

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
9629496 \ WM VERZ 22-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opgelegde boetes voor overtreding van geslotenverklaring op busbrug De Binding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op een beroep dat is ingesteld door betrokkene tegen de opgelegde boetes voor het overtreden van een geslotenverklaring op de busbrug De Binding in Zaandam. Betrokkene ontving op 15 december 2020 drie boetes voor dezelfde gedraging, maar stelde dat deze boetes gematigd moesten worden op basis van het evenredigheidsbeginsel en het ne bis in idem-beginsel. De kantonrechter heeft de zaak behandeld op 1 maart 2022, waarbij zowel de gemachtigde van betrokkene als de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig waren.

De kantonrechter overwoog dat de gedragingen waarvoor de boetes zijn opgelegd, plaatsvonden op verschillende data, namelijk 17 september 2020 en 21 oktober 2020. De rechter concludeerde dat er geen sprake was van een voortgezette handeling, aangezien er meer dan een maand tussen de twee overtredingen zat. De kantonrechter oordeelde dat betrokkene zich had moeten vergewissen van de aanwezige bebording, die duidelijk zichtbaar was, en dat de omstandigheid dat betrokkene dit heeft nagelaten voor zijn rekening en risico kwam.

Het beroep op het ne bis in idem-beginsel werd verworpen, omdat er sprake was van twee afzonderlijke gedragingen op verschillende data. De kantonrechter stelde vast dat de opgelegde boetes van in totaal € 280,00 niet onevenredig hoog waren en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven voor matiging. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknummer : 9629496 \ WM VERZ 22-12
CJIB-nummer : […]
Uitspraakdatum : 10 maart 2022
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
naam : [Betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [Woonplaats] (hierna te noemen: betrokkene)
gemachtigde : mr. P.C. van den Aarsen, Verkeersboete.nl te Zoetermeer.

Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 1 maart 2022. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Gemachtigde van betrokkene is ook verschenen.
De vertegenwoordiger van officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld de beslissing en het standpunt te handhaven en heeft de kantonrechter verzocht om het beroep ongegrond te verklaren. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de officier van justitie gesteld dat het gegeven dat betrokkene drie boetes heeft ontvangen voor hetzelfde feit geen reden is tot matiging. Betrokkene moet zich elke keer opnieuw vergewissen van de aanwezige bebording. Uit de schouwrapporten blijkt dat deze duidelijk is. Een beschikking moet binnen 4 maanden na de gedraging worden verzonden aan betrokkene, dat is in onderhavig geval gebeurd, zodat is voldaan aan de termijn, aldus de vertegenwoordiger van de officier van justitie.
De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: handelen in strijd met gesloten verklaring in beide richtingen weg(gedeelte) bestemd voor bepaalde categorie voertuigen.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd.
De gemachtigde van betrokkene voert aan - onder verwijzing naar het evenredigheidbeginsel van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht - dat betrokkene op 15 december 2020 in een keer drie boetes voor dezelfde feitelijke gedraging heeft ontvangen en de totale som van de boetes niet in verhouding staat tot het doel en de aard van het besluit waar dit beroep zich tegen richt. De boetes moeten volgens de gemachtigde worden gematigd, omdat sprake is van een voortgezette handeling dan wel strijd met het beginsel van ne bis in idem, omdat sprake is van een onduidelijke situatie ter plekke en omdat de gemeente de onoplettende burger uitbuit door de drie boetes pas maanden na de gedraging in een keer te verzenden. De kantonrechter overweegt als volgt.
Ter beoordeling staan twee boetes. De derde boete is (nog) niet in behandeling bij de kantonrechter. De twee boetes waar het om gaat, betreffen gedragingen die zijn verricht op 17 september 2020 en 21 oktober 2020 op busbrug De Binding in Zaandam.
De kantonrechter acht de situatie ter plekke duidelijk. Uit de schouwrapporten en de daarbij gevoegde foto’s blijkt dat de borden ter plaatse voor iedere weggebruiker goed zichtbaar zijn. Aan het begin van busbrug De Binding is aan beide kanten goed zichtbaar een bord C1 geplaatst, met een duidelijk leesbaar onderbord. Dit bord C1 wordt na ongeveer 100 meter herhaald. Ook is aan beide kanten een bord geplaatst dat erop wijst dat cameratoezicht plaatsvindt. Van iedere weggebruiker mag worden verwacht dat deze oplettend is op de aanwezige bebording. De kantonrechter is daarom van oordeel dat betrokkene zich had moeten vergewissen of er een bord stond en dat de omstandigheid dat betrokkene dit heeft nagelaten, voor rekening en risico van betrokkene komt. Dat betekent dat vast staat dat betrokkene in strijd heeft gehandeld met de ter plaatse geldende geslotenverklaring.
De kantonrechter overweegt verder dat er geen sprake is van een voortgezette handeling. De eerste gedraging is begaan op 17 september 2020 en de tweede op 21 oktober 2020. Daar zit ruim een maand tussen. Dit maakt dat sprake is geweest van nieuwe verkeerssituaties en daarmee verband houdende verschillende beslissingen. Betrokkene heeft tussen beide momenten voldoende gelegenheid om zijn gedrag aan te passen. Dat betrokkene dit niet heeft gedaan komt voor zijn rekening en risico.
Het beroep op het ne bis in idem-beginsel slaagt niet. Dat beginsel houdt in dat niemand tweemaal mag worden gestraft voor hetzelfde feit. Aan betrokkene zijn twee sancties opgelegd voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring op dezelfde weg op twee verschillende data. Dit betekent is dat sprake is van twee afzonderlijke gedragingen. Dat deze binnen ongeveer een maand na elkaar hebben plaatsgevonden doet hier niet aan af.
In verband met het beroep op het evenredigheidbeginsel, het in een keer ontvangen van meerdere boetes na ongeveer twee/drie maanden en het uitbuiten van de onoplettende burger door de gemeente, verwijst de kantonrechter naar de uitspraak van 25 januari 2022 (gepubliceerd op www. rechtspraak.nl met nummer ECLI: NL:RBNHO:2022:550). Daarin heeft de kantonrechter geoordeeld dat - anders dan voorheen - in dit soort zaken niet meer standaard matiging zal plaatsvinden, maar steeds per geval zal worden beoordeeld of matiging gerechtvaardigd is.
In de twee voorliggende zaken is de kantonrechter onvoldoende gebleken van een grond voor matiging. Het enkele feit dat aan betrokkene meerdere boetes zijn opgelegd voor het overtreden van de geslotenverklaring op de locatie De Binding, is - zoals hiervoor overwogen - op zich niet genoeg voor matiging. Dat geldt ook voor het feit dat de boetes op 15 december 2020 in een keer aan betrokkene zijn gestuurd. Dat is ongeveer drie maanden na de eerste gedraging en twee maanden na de tweede gedraging en dus binnen de wettelijke termijn van vier maanden nadat de gedraging heeft plaatsgevonden. Dan resteert de hoogte van het totaalbedrag van de boetes. Het gaat om twee boetes van € 140,00, dus € 280,00 in totaal. De kantonrechter acht dit totaalbedrag niet onevenredig hoog. Er is verder niet gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven voor matiging.
De boete is dan ook terecht opgelegd en voor matiging is in dit geval geen plaats. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.
Nu het beroep ongegrond wordt verklaard ziet de kantonrechter geen aanleiding om proceskosten toe te kennen.

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep ongegrond;
‒ wijst het verzoek op vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.H. Lips, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: