4.3Oordeel van de rechtbank
De veroordeelde is onder meer veroordeeld voor (kort gezegd) het samen met anderen dealen van harddrugs in de periode van 1 januari 2016 tot en met 15 september 2020. De rechtbank is van oordeel dat de veroordeelde uit dit feit wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
Op basis van het dossier van de strafzaak kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de veroordeelde zich ook al vóór de bewezenverklaarde periode schuldig heeft gemaakt aan het dealen van harddrugs en/of andere strafbare feiten, zodat dus geen sprake is van ‘voldoende aanwijzingen’ in de zin van artikel 36e, tweede lid, Sr. De in het dossier opgenomen verklaringen van gebruikers bieden hiervoor onvoldoende houvast.
De rechtbank gaat voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel dan ook uit van de periode zoals die in het strafvonnis bewezen is verklaard.
Methode voor de berekening van het voordeel
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet, mede gelet op het reparatoire karakter van de maatregel als bedoeld in artikel 36e Sr (het herstel in de rechtmatige toestand), betrekking hebben op het voordeel dat de veroordeelde in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald.
Naar het oordeel van de rechtbank sluit bij dat uitgangspunt in het onderhavige geval het beste aan een concrete berekening van het netto voordeel dat de veroordeelde rechtstreeks heeft genoten met de bewezenverklaarde drugstransacties in de periode van 1 januari 2016 tot en met 15 september 2020 (berekening op basis van de transactiemethode). Voor een dergelijke berekening van het netto voordeel (verkoopprijs per verkochte wikkel cocaïne, althans harddrugs, minus de inkooprijs en met aftrek van enkele algemene kosten) bieden de bewijsmiddelen voldoende grondslag.
Anders dan de ontnemingsrapportage en de daarop gebaseerde vordering van de officier van justitie, zal de rechtbank voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel dus geen gebruik maken van een wijze van berekening die uitgaat van een aan de drugsverkoop toe te rekenen totaalbedrag (bruto omzet) ter grootte van de overboekingen (Tikkies) op de rekening van de veroordeelde en van het netto salaris dat de veroordeelde op basis van een, naar in de strafzaak bewezen is verklaard, fictief dienstverband via [bedrijf] heeft ontvangen, in combinatie met een eenvoudige kasopstelling. Aan die berekening kleeft, gelet op de beschikbare informatie in de ontnemingsrapportage, het nadeel dat sprake kan zijn van dubbeltellingen. Bovendien wordt bij die berekeningsmethode in onvoldoende mate rekening gehouden met het voordeel dat de veroordeelde heeft ontvangen in de vorm van contant geld. Bij dat laatste is het van belang dat betalen door middel van “een Tikkie” pas in de tweede helft van 2016 mogelijk werd door de lancering van deze applicatie, zodat betalingen met contant geld de overhand moeten hebben gehad in (in ieder geval) de beginperiode van het dealen.
Berekening op basis van de transactiemethode
De veroordeelde heeft ter zitting verklaard dat er per dag twee diensten werden gedraaid en dat de dealers per dienst gemiddeld 20 (‘10 om 10’) tot 30 (‘15 om 15’) wikkels cocaïne als startvoorraad meekregen. Dit komt neer op gemiddeld 40 tot 60 wikkels cocaïne per dag. Uit de stukken blijkt voorts dat een dealer tijdens zijn “dienst” regelmatig moest bijvullen, terwijl het anderzijds voor kwam dat bij de telling na afloop van een dienst bleek dat er wikkels waren overgebleven, wat de veroordeelde ter zitting telkens heeft benadrukt. Mede rekening houdend met de mogelijkheid dat in de gehele bewezenverklaarde periode
(1 januari 2016 tot en met 15 september 2020) niet iedere dag zal zijn gehandeld, zal de rechtbank voorzichtigheidshalve uitgaan van een periode van 3,5 jaren (3,5 x 365 dagen), waarin de veroordeelde en de voor hem werkende dealers gezamenlijk gemiddeld 50 wikkels cocaïne per dag verkochten. Voordeel uit de bewezenverklaarde verkoop van GHB en MDMA in die periode is, op basis van de beschikbare informatie, verwaarloosbaar en kan daarom bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel buiten beschouwing blijven.
De opbrengst per wikkel (verkoopprijs minus inkoopprijs) bedroeg, naar de veroordeelde ter zitting heeft verklaard, € 10, welk bedrag de veroordeelde volledig zelf verdiende als hij rechtstreeks zelf verkocht en leverde aan zijn klanten, maar dat hij deelde met de betreffende dealer die voor hem werkte wanneer die de drugs voor hem verhandelde. In de beginperiode handelde de veroordeelde vooral zelf, maar vanaf 1 januari 2017 liet hij het dealen grotendeels over aan de dealers die voor hem werkten. Daarmee rekening houdend gaat de rechtbank voor de berekening van het geschatte voordeel uit van een gemiddelde opbrengst voor de veroordeelde van € 5 per wikkel cocaïne over de genoemde periode van 3,5 jaar.
Gelet op het voorgaande schat de rechtbank het totaalbedrag van de opbrengst voor de veroordeelde op € 319.250 (3,5 jaar x 365 dagen x 50 wikkels per dag x € 5 per wikkel).
Op dit bedrag dienen in mindering te worden gebracht de kosten die redelijkerwijs geacht kunnen worden rechtstreeks in verband te staan met de verwezenlijking van het voordeel en waarvan aannemelijk is dat de veroordeelde die heeft gedragen. Die kosten - betrekking hebbende op het beltegoed van de dealtelefoons die werden gebruikt voor de drugshandel, de vervanging van die telefoons, huur van auto’s en andere kosten ter zake van het vervoer van de dealers, waarover de veroordeelde ter zitting heeft verklaard - begroot de rechtbank, over de 3,5 jaar, op € 19.250.
Anders dan de raadsman heeft verzocht, zal de rechtbank de kosten ten behoeve van het gebruik van de loodsen niet in mindering brengen. Weliswaar waren in de loodsen – in elk geval in de loods aan de [adres] te Haarlem (zie onderzoek Lemon) – verschillende soorten harddrugs aanwezig, werd er onder andere in de loodsen bijgevuld en werd er ook vanuit de loodsen gedeald, maar de veroordeelde had deze loodsen gehuurd voor de uitoefening van zijn [autobedrijf] . Ook zonder de drugshandel zou de veroordeelde deze kosten dus hebben. Deze kosten staan dan ook niet in rechtstreeks verband met de verwezenlijking van het voordeel en behoren om die reden niet in mindering te worden gebracht op het hiervoor berekende totaalbedrag van de opbrengst.
Concluderend wordt het totale door de veroordeelde
wederrechtelijk verkregen voordeeldoor de rechtbank
geschatop: € 319.250 -/- € 19.250 =
€ 300.000.
5. Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de op te leggen betalingsverplichting
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
De rechtbank ziet geen reden de betalingsverplichting op een lager bedrag vast te stellen dan het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank stelt, gelet op al het voorgaande, het door de veroordeelde te betalen bedrag vast op
€ 300.000.