ECLI:NL:RBNHO:2022:2471

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
15/228170-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij de handel in harddrugs. De officier van justitie had op 22 februari 2022 een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij een bedrag van € 509.461 werd gevorderd. Tijdens de zitting op 7 en 9 maart 2022 zijn de veroordeelde, zijn raadsman en de officier van justitie gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 1 januari 2016 tot en met 15 september 2020 opzettelijk harddrugs heeft verkocht en afgeleverd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit zijn drugshandel. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 300.000, rekening houdend met de opbrengsten van de drugshandel en de kosten die de veroordeelde heeft gemaakt. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd ter ontneming van dit bedrag. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/228170-20 (ontneming) (P)
Uitspraakdatum : 23 maart 2022
Tegenspraak
Vonnis als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie van
22 februari 2022 in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Heerhugowaard, locatie Zuyder Bos,
hierna te noemen: de veroordeelde.

1.De vordering

De officier van justitie heeft bij vordering van 22 februari 2022 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, Sr zal vaststellen op
€ 509.461en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is gedagvaard om op 7, 8 en 9 maart 2022 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank en op andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan (artikel 36e, tweede lid, Sr).

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft de vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van de veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van de meervoudige kamer in deze rechtbank op 7, 8 en 9 maart 2022.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 7 en met name 9 maart 2022. Daarbij zijn gehoord de veroordeelde, zijn raadsman mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, en de officier van justitie.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 23 maart 2022.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 7 maart 2022 de vordering voorgedragen en, bij requisitoir op 9 maart 2022, naar beneden bijgesteld tot een bedrag van
€ 357.791.
De vordering is door haar onderbouwd met een verwijzing naar het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel” (hierna: de ontnemingsrapportage). De post ‘onverklaarbaar vermogen/contante uitgaven (gecorrigeerd)’ gebaseerd op een eenvoudige kasopstelling, zoals opgenomen in de ontnemingsrapportage, heeft zij daarbij buiten beschouwing gelaten, onder meer vanwege eventuele dubbeltellingen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel verder verminderd dient te worden met een bedrag van € 120.439, zijnde de post ‘salarisbetalingen [bedrijf] ’, omdat het salaris ter grootte van dat bedrag legaal is ontvangen van [bedrijf] en er geen sprake is geweest van een fictief dienstverband bij [bedrijf] . Verder is volgens de verdediging bij de resterende post ‘overboekingen/tikkies’ ten onrechte, ook bij de naar beneden bijgestelde vordering, onvoldoende rekening gehouden met de kosten van de inkoop van de harddrugs en met bepaalde andere (hierna te bespreken) kosten.
4.
De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel
4.1
De veroordeling
Bij vonnis van deze rechtbank van 23 maart 2022 is de veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, waarbij onder meer is bewezenverklaard dat:
Feit 1
hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 15 september 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd
- handels/gebruikershoeveelheden cocaïne en
- handels/gebruikershoeveelheden MDMA (2,4-Methyleendioxymethamfetamine) en
- handels/gebruikershoeveelheden GHB (Gammahydroxyboterzuur).
Op grond van artikel 36e, tweede lid, Sr kan aan de veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van dit feit of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
In zijn arrest van 29 september 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1523) heeft de Hoge Raad – in verband met de onschuldpresumptie – geoordeeld dat de in artikel 36e, tweede lid, Sr bedoelde ‘voldoende aanwijzingen’ niet mogen worden aangenomen indien niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat andere strafbare feiten door de veroordeelde zijn begaan.
4.2
De ontnemingsrapportage
Op 27 januari 2021 heeft [verbalisant] , brigadier bij de Dienst Regionale Recherche te Haarlem, een rapport opgesteld met betrekking tot het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel: de ontnemingsrapportage. Zoals vermeld, is het wederrechtelijk verkregen voordeel hierin berekend op basis van drie posten:
  • Girale betalingen “tikkies” € 296.691
  • Salaris [bedrijf] € 120.439
  • Contant uitgegeven € 92.331 (gecorrigeerd in € 91.331)
De periode waarover het voordeel is berekend, is de periode van 2014 tot en met 2020.
Bij de ontnemingsrapportage zijn diverse bijlagen gevoegd, ontleend aan het dossier met betrekking tot de onderliggende strafzaak tegen de veroordeelde. De rechtbank heeft bovendien de beschikking gehad over het volledige dossier van de strafzaak.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Grondslag
De veroordeelde is onder meer veroordeeld voor (kort gezegd) het samen met anderen dealen van harddrugs in de periode van 1 januari 2016 tot en met 15 september 2020. De rechtbank is van oordeel dat de veroordeelde uit dit feit wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
Op basis van het dossier van de strafzaak kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de veroordeelde zich ook al vóór de bewezenverklaarde periode schuldig heeft gemaakt aan het dealen van harddrugs en/of andere strafbare feiten, zodat dus geen sprake is van ‘voldoende aanwijzingen’ in de zin van artikel 36e, tweede lid, Sr. De in het dossier opgenomen verklaringen van gebruikers bieden hiervoor onvoldoende houvast.
De rechtbank gaat voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel dan ook uit van de periode zoals die in het strafvonnis bewezen is verklaard.
Methode voor de berekening van het voordeel
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet, mede gelet op het reparatoire karakter van de maatregel als bedoeld in artikel 36e Sr (het herstel in de rechtmatige toestand), betrekking hebben op het voordeel dat de veroordeelde in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald.
Naar het oordeel van de rechtbank sluit bij dat uitgangspunt in het onderhavige geval het beste aan een concrete berekening van het netto voordeel dat de veroordeelde rechtstreeks heeft genoten met de bewezenverklaarde drugstransacties in de periode van 1 januari 2016 tot en met 15 september 2020 (berekening op basis van de transactiemethode). Voor een dergelijke berekening van het netto voordeel (verkoopprijs per verkochte wikkel cocaïne, althans harddrugs, minus de inkooprijs en met aftrek van enkele algemene kosten) bieden de bewijsmiddelen voldoende grondslag.
Anders dan de ontnemingsrapportage en de daarop gebaseerde vordering van de officier van justitie, zal de rechtbank voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel dus geen gebruik maken van een wijze van berekening die uitgaat van een aan de drugsverkoop toe te rekenen totaalbedrag (bruto omzet) ter grootte van de overboekingen (Tikkies) op de rekening van de veroordeelde en van het netto salaris dat de veroordeelde op basis van een, naar in de strafzaak bewezen is verklaard, fictief dienstverband via [bedrijf] heeft ontvangen, in combinatie met een eenvoudige kasopstelling. Aan die berekening kleeft, gelet op de beschikbare informatie in de ontnemingsrapportage, het nadeel dat sprake kan zijn van dubbeltellingen. Bovendien wordt bij die berekeningsmethode in onvoldoende mate rekening gehouden met het voordeel dat de veroordeelde heeft ontvangen in de vorm van contant geld. Bij dat laatste is het van belang dat betalen door middel van “een Tikkie” pas in de tweede helft van 2016 mogelijk werd door de lancering van deze applicatie, zodat betalingen met contant geld de overhand moeten hebben gehad in (in ieder geval) de beginperiode van het dealen.
Berekening op basis van de transactiemethode
De veroordeelde heeft ter zitting verklaard dat er per dag twee diensten werden gedraaid en dat de dealers per dienst gemiddeld 20 (‘10 om 10’) tot 30 (‘15 om 15’) wikkels cocaïne als startvoorraad meekregen. Dit komt neer op gemiddeld 40 tot 60 wikkels cocaïne per dag. Uit de stukken blijkt voorts dat een dealer tijdens zijn “dienst” regelmatig moest bijvullen, terwijl het anderzijds voor kwam dat bij de telling na afloop van een dienst bleek dat er wikkels waren overgebleven, wat de veroordeelde ter zitting telkens heeft benadrukt. Mede rekening houdend met de mogelijkheid dat in de gehele bewezenverklaarde periode
(1 januari 2016 tot en met 15 september 2020) niet iedere dag zal zijn gehandeld, zal de rechtbank voorzichtigheidshalve uitgaan van een periode van 3,5 jaren (3,5 x 365 dagen), waarin de veroordeelde en de voor hem werkende dealers gezamenlijk gemiddeld 50 wikkels cocaïne per dag verkochten. Voordeel uit de bewezenverklaarde verkoop van GHB en MDMA in die periode is, op basis van de beschikbare informatie, verwaarloosbaar en kan daarom bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel buiten beschouwing blijven.
De opbrengst per wikkel (verkoopprijs minus inkoopprijs) bedroeg, naar de veroordeelde ter zitting heeft verklaard, € 10, welk bedrag de veroordeelde volledig zelf verdiende als hij rechtstreeks zelf verkocht en leverde aan zijn klanten, maar dat hij deelde met de betreffende dealer die voor hem werkte wanneer die de drugs voor hem verhandelde. In de beginperiode handelde de veroordeelde vooral zelf, maar vanaf 1 januari 2017 liet hij het dealen grotendeels over aan de dealers die voor hem werkten. Daarmee rekening houdend gaat de rechtbank voor de berekening van het geschatte voordeel uit van een gemiddelde opbrengst voor de veroordeelde van € 5 per wikkel cocaïne over de genoemde periode van 3,5 jaar.
Gelet op het voorgaande schat de rechtbank het totaalbedrag van de opbrengst voor de veroordeelde op € 319.250 (3,5 jaar x 365 dagen x 50 wikkels per dag x € 5 per wikkel).
Op dit bedrag dienen in mindering te worden gebracht de kosten die redelijkerwijs geacht kunnen worden rechtstreeks in verband te staan met de verwezenlijking van het voordeel en waarvan aannemelijk is dat de veroordeelde die heeft gedragen. Die kosten - betrekking hebbende op het beltegoed van de dealtelefoons die werden gebruikt voor de drugshandel, de vervanging van die telefoons, huur van auto’s en andere kosten ter zake van het vervoer van de dealers, waarover de veroordeelde ter zitting heeft verklaard - begroot de rechtbank, over de 3,5 jaar, op € 19.250.
Anders dan de raadsman heeft verzocht, zal de rechtbank de kosten ten behoeve van het gebruik van de loodsen niet in mindering brengen. Weliswaar waren in de loodsen – in elk geval in de loods aan de [adres] te Haarlem (zie onderzoek Lemon) – verschillende soorten harddrugs aanwezig, werd er onder andere in de loodsen bijgevuld en werd er ook vanuit de loodsen gedeald, maar de veroordeelde had deze loodsen gehuurd voor de uitoefening van zijn [autobedrijf] . Ook zonder de drugshandel zou de veroordeelde deze kosten dus hebben. Deze kosten staan dan ook niet in rechtstreeks verband met de verwezenlijking van het voordeel en behoren om die reden niet in mindering te worden gebracht op het hiervoor berekende totaalbedrag van de opbrengst.
Conclusie
Concluderend wordt het totale door de veroordeelde
wederrechtelijk verkregen voordeeldoor de rechtbank
geschatop: € 319.250 -/- € 19.250 =
€ 300.000.
5. Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de op te leggen betalingsverplichting
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
De rechtbank ziet geen reden de betalingsverplichting op een lager bedrag vast te stellen dan het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank stelt, gelet op al het voorgaande, het door de veroordeelde te betalen bedrag vast op
€ 300.000.

6.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 300.000,00(driehonderdduizend euro).
Legt aan
[veroordeelde]op de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 300.000,00(driehonderdduizend euro), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
1080 dagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. A. Buiskool en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C. Naeije,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 maart 2022.
Mr. Lommen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.