ECLI:NL:RBNHO:2022:2450

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
15/306156-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Organiseerde drugshandel in cocaïne, MDMA en GHB met gevangenisstraf en taakstraf

Op 23 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die gedurende drie jaar in georganiseerd verband handelde in cocaïne, MDMA en GHB. De verdachte was verantwoordelijk voor de verkoop en aflevering van deze harddrugs aan diverse afnemers in de regio Haarlem. De rechtbank oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere verslaving aan cocaïne, aanleiding gaven om een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest, met daarnaast een taakstraf van 200 uren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar en 164 dagen, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en deelneming aan een organisatie die tot doel had misdrijven te plegen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de samenleving in overweging genomen, evenals de positieve ontwikkeling van de verdachte na zijn aanhouding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/306156-20 (P)
Uitspraakdatum: 23 maart 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 7 maart 2022, 8 maart 2022 en 9 maart 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. N.M. van Wersch, advocaat te Huizen, naar voren hebben gebracht.

1.De tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2017 tot en met 30 juni 2020 te Haarlem en/of (elders in) Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of bewerkt en/of verwerkt, (telkens)
- ( handels/gebruikers)hoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende, cocaïne en/of
- ( handels/gebruikers)hoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende, MDMA (2,4-Methyleendioxymethamfetamine) en/of
- ( handels/gebruikers)hoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende, GHB (Gammahydroxybutyraat),
zijnde cocaïne en/of MDMA en/of GHB (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2017 tot en met 30 juni 2020 te Haarlem en/of (elders in) Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte, en/of één of meer perso(o)n(en), (onder wie) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer andere perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van één of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en/of vierde lid van de Opiumwet, namelijk het (telkens) verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of bewerken en/of verwerken van (telkens) één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA en/of GHB, zijnde (telkens) (een) middel(en) als bedoeld op lijst I van de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet.

2.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van een eventuele bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1
hij in de periode van 1 juni 2017 tot en met 30 juni 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd
- handels/gebruikershoeveelheden cocaïne en
- handels/gebruikershoeveelheden MDMA (2,4-Methyleendioxymethamfetamine) en
- handels/gebruikershoeveelheden GHB (Gammahydroxybutyraat);
feit 2
hij in de periode van 1 juni 2017 tot en met 30 juni 2020 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte, en meer personen, onder wie [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 vierde lid van de Opiumwet, namelijk het verkopen en afleveren en vervoeren van hoeveelheden cocaïne en MDMA en GHB.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is strafbaar.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is strafbaar.

6.De motivering van de sancties

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 201 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de maximale taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, zal worden opgelegd.
Deze eis houdt (kort gezegd) in dat de verdachte, die is geschorst uit de voorlopige hechtenis, niet terug hoeft in detentie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de eis van de officier van justitie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft gedurende een periode van drie jaar in georganiseerd verband gehandeld in cocaïne en, sporadisch, MDMA en GHB. Verdachtes rol bestond uit het verkopen en afleveren van deze harddrugs aan diverse afnemers in de regio Haarlem.
Naast de verdachte vervulden ook anderen een dergelijke rol. Hierbij werd gebruik gemaakt van een zogenoemde dealtelefoon, werd gewerkt volgens een vooraf opgesteld (dienst-) rooster – zodat afnemers dagelijks van 11.00 uur tot 02.00 uur terecht konden – en werd het afnemers mogelijk gemaakt om middels een Tikkie te betalen.
Harddrugs zijn over het algemeen sterk verslavend en het gebruik ervan levert mede daardoor een groot risico op voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de gebruikers. De verspreiding van en de georganiseerde handel in harddrugs gaan bovendien gepaard met vele andere vormen van zware criminaliteit en hebben (aldus) een ontwrichtende invloed op de samenleving. Zo hangt een aanzienlijk deel van de vermogensdelicten samen met de behoefte aan verdovende middelen van gebruikers en gaat de handel in drugs de laatste jaren steeds vaker gepaard met ernstige geweldsdelicten.
De handel in (als ook het bezit van) harddrugs is, ter bescherming van de volksgezondheid, als misdrijf strafbaar gesteld in de Opiumwet. Het is zorgelijk om te moeten constateren dat kennelijk steeds meer mensen zich als gebruiker weinig gelegen laten liggen aan deze strafbaarstelling en zich niet verantwoordelijk lijken te voelen voor hun rol bij de eerder beschreven criminaliteit.
De verdachte, destijds ernstig verslaafd aan cocaïne, heeft uitsluitend oog gehad voor zijn eigen behoeftes en zich niets aangetrokken van de negatieve gevolgen van zijn handelen voor anderen en voor de samenleving in het algemeen. Dat rekent de rechtbank de verdachte aan.
De ernst van de feiten rechtvaardigen in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, van 24 december 2021, waaruit blijkt dat de verdachte weliswaar eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, maar de laatste jaren niet voor overtredingen van de Opiumwet;
- het (meest recente) over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 18 februari 2022 van [reclasseringswerker] en [reclasseringswerker] , beiden als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Fivoor Haarlem.
Uit deze reclasseringsrapportage blijkt samengevat het volgende. De verdachte heeft na zijn aanhouding ruim vijf maanden in voorarrest doorgebracht, waarna hij onder voorwaarden is geschorst. Tijdens deze schorsing heeft hij hard gewerkt aan het opbouwen van een maatschappelijk geaccepteerd bestaan. De verdachte staat onder toezicht van GGZ Reclassering Fivoor, ondergaat behandeling en is geplaatst bij een begeleide woonvorm, waar hij tot op heden woont. Hij staat op een wachtlijst voor een verdienwoning, ontvangt een uitkering en is er sprake van structurele (vrijwillige) dagbesteding. Wanneer de verdachte voor geruime tijd weer de gevangenis in zou moeten, dan zal dit deze positieve ontwikkeling doorkruizen. De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan verbonden een aantal bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij GGZ Reclassering Fivoor, een behandelverplichting bij Ambulant Centrum Fivoor (met de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname), begeleid wonen bij HVO Querido [locatie] en het meewerken aan middelencontrole.
Gelet op het advies van de reclassering, als ook op de bespreking daarvan met de verdachte op de zitting, komt de rechtbank tot het oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte gegronde reden vormen om in de onderhavige zaak te volstaan met een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest. Ten tijde van het plegen van de feiten was de verdachte ernstig verslaafd aan cocaïne, welke verslaving hij inmiddels onder controle heeft en de rechtbank wil deze positieve ontwikkeling niet doorkruizen.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van één jaar en 164 dagen, waarvan één jaar voorwaardelijk, passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank acht een langere voorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen dan gevorderd door de officier van justitie, vanwege de ernst van de onderhavige feiten. De rechtbank zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Hierbij acht de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 200 uren aan de verdachte moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet zijn van toepassing.

8.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. Vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
1 (één) jaar en 164 (honderdvierenzestig) dagen. Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
1 (één) jaar nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt de volgende bijzondere voorwaarden:
- De verdachte houdt zich aan de aanwijzingen die GGZ Reclassering Fivoor hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. De verdachte meldt zich gedurende de proeftijd op het adres: Zijlweg 148C, 2015 BJ in Haarlem. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- De verdachte zet de behandeling bij Ambulant Centrum Fivoor voort. Mocht de reclassering inschatten dat een behandeling bij een andere, soortgelijke behandelinstelling passender is dan werkt de verdachte mee aan een aanmelding en behandeling aldaar. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij een terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
- De verdachte verblijft bij HVO Querido [locatie] of een andere instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
- De verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om inzicht te krijgen in het middelengebruik en het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt, en medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
 Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
200 (tweehonderd) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.
 Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. A. Buiskool en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C. Naeije,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 maart 2022.
Mr. Lommen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.