ECLI:NL:RBNHO:2022:2421

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
20/5300
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van eiseres in watervergunningzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiseres, die geen belanghebbende werd geacht, had beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar tegen een verleende watervergunning aan een derde-partij. De watervergunning betrof het aanleggen van elektrakabels in de kernzone van een regionale waterkering nabij Zaandam. Eiseres stelde dat de werkzaamheden nadelige gevolgen voor haar woonsituatie zouden hebben en dat zij als belanghebbende moest worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet voldeed aan de criteria van belanghebbende zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldoende objectief en persoonlijk belang had dat haar onderscheidde van anderen in de omgeving. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiseres werd gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/5300
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats 1] , eiseres

gemachtigde: mr. H. Elmas, advocaat te Zaandam,
en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verweerder
gemachtigde: P. Horsmeijer, in dienst van het hoogheemraadschap.

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde partij] , te [woonplaats 2] ,

gemachtigde: mr. D.A.J. Sturhoofd, advocaat te Amsterdam.

Procesverloop

In het besluit van 19 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de derde-partij op zijn aanvraag een watervergunning verleend.
In het besluit van 19 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De derde-partij is (alleen) verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De aan de derde-partij verleende watervergunning ziet op het in open ontgraving aanleggen van elektrakabels in de kernzone- en lengterichting van de regionale waterkering, de kade langs het Noordzeekanaal nabij Hemkade 48 in Zaandam. De elektrakabels worden aangelegd ten behoeve van een aggregaat en een (afval)perscontainer. De vergunning ziet alleen op toestemming voor het aanleggen van de kabels in de waterkering en niet op andere activiteiten, zoals het plaatsen van de perscontainer. De woning ( [#] ) van eiseres is gelegen op een afstand van meer dan 100 meter van de plek waar de perscontainer is voorzien. De kabels zijn vanaf die plaats en verder weg van de woning van eiseres voorzien.
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, onder zijn overweging dat zij niet is aan te merken als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiseres betoogt dat verweerder haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat zij wel is aan te merken als belanghebbende bij de verleende watervergunning. Zij voert daartoe aan dat de werkzaamheden plaatsvinden in de waterkering en dat de waterkering er ook is voor haar bescherming. Verweerder heeft niet beoordeeld of de werkzaamheden nadelige gevolgen hebben voor de veiligheid van de waterkering. Voorts is sprake van een objectief bepaalbaar belang, omdat het perceel in het bestemmingsplan is bestemd voor waterkering. Ook heeft eiseres een persoonlijk, eigen en rechtstreeks belang aangezien zij in de directe nabijheid woont. De waterkerende functie onderscheidt eiseres van anderen. Het betreft immers haar woon- en leefomgeving. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat het aanleggen van kabels een onlosmakelijke activiteit is die op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met andere toestemmingen of vergunningen behandeld moet worden, die de derde-partij ook nodig heeft om de kabels en de overige werken uit te mogen voeren.
4. Op grond van artikel 1:2 Awb is een belanghebbende degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Uit de artikelen 8:1 en 7:1 Awb volgt dat alleen een belanghebbende bezwaar maken. Het uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Het moet daarbij gaan om belangen die voor het desbetreffende besluit relevant (kunnen) zijn. Belangen die mogelijk voor andere besluiten dan het primaire besluit van belang kunnen zijn, maken een persoon nog niet tot belanghebbende. De wetgever heeft de eis van een rechtstreeks belang gesteld, teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en een rechtsmiddel zou kunnen instellen.
5. Eiseres is geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb. Verweerder heeft een watervergunning verleend en dient daarbij de belangen die zijn genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet af te wegen. Van de relevante belangen die daarin zijn genoemd, heeft eiseres alleen als haar belangen aangevoerd belangen die zien op de waterveiligheid. Eiseres heeft hiermee echter geen bijzonder persoonlijk belang waarmee zij zich onderscheidt van anderen die in de buurt of verder weg van de waterkering wonen. Het belang van voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen en wateroverlast, als bedoeld in artikel 2.1 van de Waterwet, door de waterkering, ziet niet specifiek op alleen de woning van eiseres, maar op allen die op en achter die waterkering wonen of werken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres op meer dan 100 afstand woont van de plek waar gegraven gaat worden en geen direct zicht heeft op de werkzaamheden. Het is dus niet zo dat de gronden onder en rond haar woning door de graafwerkzaamheden of het hebben van de kabels daar worden geraakt. Voorts maakt de verwijzing naar onlosmakelijkheid dit niet anders. Een watervergunning is geen vergunning die op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bij onlosmakelijke samenhang tezamen met andere vergunningsaanvragen behandeld dient te worden, nog daargelaten dat eiseres door een gezamenlijke beoordeling met andere toestemming op zichzelf nog geen belanghebbende zou worden.
6. Verweerder heeft eiseres dus terecht niet-ontvankelijk verklaard in de bezwaarfase, omdat zij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb. Het beroep is dan ook ongegrond. Aan een inhoudelijke beoordeling van de bezwaren van eiseres tegen de verleende vergunning kan de rechtbank niet toekomen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. De rechtbank wijst eiseres op de mogelijkheid een rechtsmiddel in te stellen tegen deze uitspraak op de wijze als hieronder vermeld.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. U moet het beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.