ECLI:NL:RBNHO:2022:2414

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
21/4171
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot aanwijzing advocaat en beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring

In deze zaak heeft eiser, woonachtig in [woonplaats], een verzoek ingediend bij de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten om een advocaat aan te wijzen, zoals bedoeld in artikel 13 van de Advocatenwet. Dit verzoek werd op 28 januari 2021 afgewezen. Eiser heeft hiertegen beklag ingediend bij het Hof van Discipline, dat op 29 maart 2021 het beklag ongegrond verklaarde. Eiser heeft vervolgens een klacht ingediend tegen de deken, waarin hij stelt dat de deken zich onbehoorlijk heeft gedragen en verzoekt om intrekking van de afwijzing. De deken heeft op 8 juni 2021 deze klacht opgevat als een nieuw verzoek om aanwijzing van een advocaat, maar dit verzoek werd opnieuw afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de deken heeft dit bezwaar op 28 september 2021 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze niet-ontvankelijk verklaring en tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar. De rechtbank heeft op 31 januari 2022 de zaak behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was. De rechtbank heeft overwogen dat tegen de afwijzing van een verzoek om een advocaat aan te wijzen geen bezwaar kan worden gemaakt, maar dat in plaats daarvan beklag moet worden gedaan bij het Hof van Discipline. Hierdoor is het beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring ongegrond verklaard. Tevens is het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar zelf ook niet-ontvankelijk was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder geen dwangsom verschuldigd is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/4171

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

De Deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten, verweerder

(gemachtigden: E.J. Henrigs en mr. S.M. de Waard).

Procesverloop

Op 8 juni 2021 heeft verweerder het verzoek tot aanwijzing van een advocaat aan eiser afgewezen.
In het besluit van 28 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Achtergrond
1.1
Eiser heeft op 21 januari 2021 de deken van advocaten in het arrondissement Amsterdam (de deken van Amsterdam) verzocht om aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Advocatenwet.
1.2
De deken van Amsterdam heeft dit verzoek op 28 januari 2021 afgewezen. Eiser heeft op 3 februari 2021 beklag tegen deze beslissing ingediend bij het Hof van discipline.
1.3
Het Hof van discipline heeft op 29 maart 2021 het beklag ongegrond verklaard.
1.4
Eiser heeft op 17 maart 2021 een klacht ingediend tegen de deken van Amsterdam. Hij stelt dat de deken zich onbehoorlijk heeft gedragen bij de afhandeling van zijn verzoek. In deze klacht vraagt hij de beslissing van 28 januari 2021 in te trekken op grond van artikel 13, tweede lid van de Advocatenwet.
1.5
Eiser heeft op 24 mei 2021 een in gebreke stelling gestuurd omdat de deken niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek de beslissing van 28 januari 2021 in te trekken.
1.6
Op 8 juni 2021 heeft de deken van Amsterdam de klacht van 17 maart 2021 opgevat als een nieuw verzoek tot aanwijzing van een advocaat en dit verzoek afgewezen, omdat eiser geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft gesteld die leiden tot een andere beoordeling. Eiser heeft tegen deze beslissing bezwaar ingediend.
1.7
Op 30 augustus 2021 heeft eiser de deken van Amsterdam in gebreke gesteld en een dwangsom gevorderd vanwege het te laat beslissen op dit bezwaar. Voorts heeft eiser beroep ingediend vanwege het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.
2. De deken van Amsterdam heeft op 28 september 2021 het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 8 juni 2021 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waartegen bezwaar en beroep open staat. Daarbij stelt de deken van Amsterdam zich op het standpunt dat geen dwangsom verschuldigd is, omdat het bezwaar kennelijk niet- ontvankelijk is.
Wettelijk kader
3.1
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend, zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen; en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3.2
Artikel 6:20, derde lid, van de Awb bepaalt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
3.3
Artikel 13, eerste lid, van de Advocatenwet bepaalt dat de rechtzoekende die niet of niet tijdig een advocaat bereid vindt hem zijn diensten te verlenen in een zaak, waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich kan wenden tot de deken van de orde van advocaten in het arrondissement waar de zaak moet dienen, met het verzoek een advocaat aan te wijzen.
3.4
Ingevolge artikel 13, tweede lid, van de Advocatenwet kan de deken het verzoek alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Hij kan een aanwijzing op grond van bijzondere redenen wijzigen of intrekken.
3.5
In artikel 13, derde lid, van de Advocatenwet is bepaald dat binnen zes weken na de bekendmaking van de afwijzing van het verzoek, de belanghebbende hierover beklag kan doen bij het Hof van discipline. Op de behandeling van het beklag zijn de hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
Bevoegdheid rechtbank.
4.1
De rechtbank zal ambtshalve beoordelen of zij bevoegd is van het beroep kennis te nemen.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat zij bevoegd is om van het onderhavige beroep kennis te nemen. Eiser heeft er in dit geval voor gekozen om bij verweerder bezwaar te maken tegen de beslissing van 8 juni 2021 en niet om daartegen beklag te doen bij het Hof van Discipline. Dit betekent dat verweerder een besluit moet nemen op dat bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank kan tegen dat besluit op bezwaar op grond van artikel 8:6, eerste lid, van de Awb beroep worden ingesteld bij de rechtbank. Als gevolg hiervan kan tegen het niet tijdig nemen van een besluit op dat bezwaar ook beroep worden ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 juli 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:2741.
5. In geschil is of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarnaast is in geschil of verweerder een dwangsom heeft verbeurd wegens het niet (tijdig) beslissen op zijn bezwaar.
Het beroep tegen het bestreden besluit
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Op grond van artikel 13, derde lid, van de Advocatenwet kan tegen de afwijzing van een verzoek om een advocaat aan te wijzen geen bezwaar worden gemaakt, maar in plaats daarvan beklag worden gedaan bij het Hof van Discipline. Naar het oordeel van de rechtbank had eiser, als hij tegen de beslissing van 8 juni 2021 wilde opkomen, daartegen beklag moeten doen bij het Hof van Discipline. Voor zover het beroep is gericht tegen het beluit van 28 september 2021 tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar, is het daarom ongegrond.
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar
7.1
Omdat verweerder heeft beslist op het bezwaar, is het de vraag of eiser nog belang heeft bij een uitspraak op het beroep tegen het niet tijdig nemen van dat besluit. Dat kan het geval zijn als de rechtbank, zoals hier, ook is verzocht om de verschuldigdheid van de dwangsom vast te stellen. Om dat te kunnen doen, moet het beroep gegrond zijn. Maar als het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is, is geen dwangsom verschuldigd, zo bepaalt artikel 4:17, zesde lid, van de Awb.
7.2
Uit rechtsoverweging 6 volgt dat het bezwaar niet-ontvankelijk was. Daarom is verweerder op grond van artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Awb geen dwangsom verschuldigd. Een inhoudelijke beoordeling van het beroep kan dus niet leiden tot het toekennen door de rechtbank van een dwangsom. Daarom heeft eiser toch geen belang bij een uitspraak op het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar. Dit beroep is niet-ontvankelijk.
Conclusie
8. Het beroep tegen het bestreden besluit van 28 september 2021 is ongegrond.
9. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar is niet- ontvankelijk. Verweerder hoeft geen dwangsom te betalen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep vanwege het niet tijdig nemen van een besluit niet- ontvankelijk
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 28 september 2021 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.