ECLI:NL:RBNHO:2022:2377

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
C/15/319610 / HA RK 21-166
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopig deskundigenonderzoek in schadevergoeding na verkeersongeval

In deze zaak heeft de naamloze vennootschap Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (hierna: NN) op 20 augustus 2021 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Noord-Holland, waarin zij verzocht om een voorlopig deskundigenbericht in het kader van een schadevergoeding na een verkeersongeval. De rechtbank heeft een mondelinge behandeling gepland op 27 januari 2022, maar NN heeft kort voor deze zitting laten weten dat er een vergissing was in het verzoekschrift; NN was niet de juiste verzoekster, maar ABN AMRO Schadeverzekering N.V. (hierna: ABN AMRO). Dit leidde tot bezwaar van de belanghebbende, die via haar gemachtigde, dhr. M. Brekelmans, aanvoerde dat de wijziging van de verzoekster niet correct was en dat de mondelinge behandeling niet door moest gaan.

De rechtbank heeft vervolgens besloten dat de mondelinge behandeling niet doorging en heeft de zaak beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat er geen rechtsverhouding bestond tussen NN en de belanghebbende, omdat NN zelf had aangegeven niet de aansprakelijke partij te zijn. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek van NN niet ontvankelijk was, aangezien de grondslag van het verzoek was komen te vervallen. De rechtbank overwoog ook dat er geen bewijs was dat er eerder correspondentie had plaatsgevonden tussen ABN AMRO en de belanghebbende over de schadeafwikkeling.

Uiteindelijk heeft de rechtbank NN niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek en haar veroordeeld in de proceskosten, die op nihil zijn vastgesteld, omdat niet was gesteld dat de belanghebbende kosten had gemaakt. Deze beschikking is gegeven door mr. J.S. Reid en openbaar uitgesproken op 17 februari 2022.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/319610 / HA RK 21-166
Beschikking van 17 februari 2022
in de zaak van
de naamloze vennootschap
NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
verzoekster,
hierna: NN
advocaat mr. H. van Katwijk te Ermelo,
en
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
belanghebbende,
hierna: [belanghebbende]
gemachtigde dhr. M. Brekelmans te Kasterlee, België.

1.De procedure

1.1.
NN heeft bij verzoekschrift van 20 augustus 2021 verzocht dat de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht zal bevelen.
1.2.
De rechtbank heeft een mondelinge behandeling bepaald op 27 januari 2022.
1.3.
Bij brief van 25 januari 2022 heeft NN – kort gezegd – laten weten dat in het verzoekschrift abusievelijk NN als verzoekster vermeld staat en dat dit ABN AMRO Schadeverzekering N.V. (hierna: ABN AMRO) moet zijn.
1.4.
In drie e-mails van 25 en 26 januari 2022 heeft [belanghebbende] via haar gemachtigde – kort gezegd – bezwaar gemaakt tegen de wijziging van de identiteit van verzoekster en verzocht de mondelinge behandeling niet door te laten gaan.
1.5.
Bij e-mail van 26 januari 2022 heeft NN gereageerd op het bezwaar/de reactie van [belanghebbende] .
1.6.
Bij e-mail van 26 januari 2022 heeft de rechtbank partijen bericht dat de mondelinge behandeling van 27 januari 2022 geen doorgang zal vinden.

2.Feiten

2.1.
Op 30 december 2015 is [belanghebbende] betrokken geweest bij een ernstig verkeersongeval. Delta Loyd is de WAM-verzekeraar van de bestuurder van de auto die het ongeluk veroorzaakte. Delta Loyd heeft aansprakelijkheid erkend. Partijen zijn in geschil over de schadeafwikkeling van dit ongeval.

3.De beoordeling

3.1.
Verzoekster heeft twee dagen voor de geplande zitting verklaard dat de risicodragende verzekeringsmaatschappij - de WAM-verzekeraar van de bestuurder van de auto die het ongeval heeft veroorzaakt - niet NN maar ABN AMRO is. ABN AMRO is naar eigen zeggen van verzoekster weliswaar “gelieerd aan” NN, maar formeel is ABN AMRO de feitelijk risicodrager in deze zaak. Per 1 juni 2017 is er sprake geweest van een juridische fusie tussen Delta Lloyd en NN. In deze kwestie is eerder gemeend dat de verplichtingen in het kader van dit ongeval daarmee waren overgegaan naar NN. Dat was niet juist. Doordat de vergissing is medegedeeld voordat een verweerschrift is ingediend of een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, is dit formele aspect op de juiste wijze opgelost.
Als toch op de een of andere wijze tot nietigheid zou worden geconcludeerd, dan zou dat tot
gevolg hebben dat precies hetzelfde verzoekschrift, maar alleen met een andere naam van
verzoekster zou worden ingediend. Daardoor zou een zekere mate van vertraging
ontstaan. Het is voor partijen van belang dat de aard en omvang van de schade kan worden beoordeeld. Ook ter beoordeling van de bevoorschotting is een deskundigenonderzoek van belang.
NN heeft de rechtbank verzocht om in het vervolg van deze kwestie ABN AMRO als verzoekster aan te houden en dus in de plaats te stellen van NN als verzoekende partij. Aan de verdere inhoud van het verzoek en de daaraan ten grondslag liggende feitenconstellatie doet dit alles niets af, aldus verzoekster.
3.2.
[belanghebbende] heeft primair een beroep gedaan op nietigheid van het verzoekschrift, omdat verzoekster geen enkel recht heeft als onjuist aangeduide partij en sprake is van strijd met de goede procesorde. [1] Ruim 6 jaar na het ongeval komt het als een verrassing dat een heel andere partij aansprakelijk zou zijn en dat dus al die jaren gecorrespondeerd is met de verkeerde partij. Bovendien kent de zaak geen spoed, omdat [belanghebbende] nog geen voorlopige of complete schadestaat ingeleverd heeft en een deskundigenonderzoek nu dus te vroeg is. ABN AMRO heeft al 1,8 miljoen euro uitbetaald aan de andere slachtoffers van het ongeval en aan [belanghebbende] vrijwel niets. Uit niets blijkt in het verzoekschrift dat ABN AMRO als partij betrokken is bij de zaak met [belanghebbende] . Dat ergens in de correspondentie de naam ABN AMRO wordt genoemd, staat los van de als verzoekster aangenomen hoedanigheid.
3.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op het feit dat NN zelf heeft aangevoerd dat zij niet de aansprakelijke partij is voor de door [belanghebbende] gestelde schade, staat vast dat er tussen NN en [belanghebbende] geen rechtsverhouding bestaat. De grondslag van het verzoek is daarmee komen te vervallen, zodat een inhoudelijke behandeling van het geschil achterwege kan blijven. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat NN niet gesteld of onderbouwd heeft dat de correspondentie (inclusief onderhandelingen) tussen partijen tot op heden steeds hebben plaatsgevonden tussen ABN AMRO en [belanghebbende] . Het is dan ook niet komen vast te staan dat de verzekeraar van de aansprakelijke partij contact heeft gehad met [belanghebbende] over de schadeafwikkeling. Ook heeft verzoekster niet duidelijk gemaakt of NN of ABN AMRO betalingen heeft verricht aan de andere slachtoffers van het genoemde ongeval en in die zin dus al (eerder) in beeld was als aansprakelijke partij in plaats van NN. Ook is niet gebleken van spoed, omdat vaststaat dat partijen niet in geschil zijn over de vraag of er schade vergoed moet worden (maar alleen welk bedrag) en [belanghebbende] nog geen schadestaat heeft ingediend op grond waarvan zij vergoeding van haar schade vordert. Gelet op het voorgaande is NN niet-ontvankelijk in haar verzoek.
3.4.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt verzoekster veroordeeld in de kosten van de procedure, gevallen aan de zijde van gedaagde. Omdat echter niet gesteld is dat verweerster kosten heeft gehad, worden deze bepaald op nihil.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek;
4.2.
veroordeelt verzoekster in de proceskosten, gevallen aan de zijde van verweerster, welke worden bepaald op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.S. Reid en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2022. [2]

Voetnoten

1.Hoge Raad ECLI:NL:HR: 2020:587.
2.type: IEV