ECLI:NL:RBNHO:2022:2349

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
9551009
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg arbeidsovereenkomst en aanvulling ZW-uitkering na beëindiging dienstverband

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en Kleverlaan Autobedrijf B.V. [eiser] had een vordering ingesteld tegen zijn voormalige werkgever, Kleverlaan, met betrekking tot de aanvulling van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering na het einde van zijn dienstverband. [eiser] was op 1 oktober 2019 in dienst getreden en had een arbeidsovereenkomst waarin was opgenomen dat bij arbeidsongeschiktheid de werkgever de ZW-uitkering zou aanvullen tot 100% van het laatstverdiende salaris. Na zijn ziekmelding op 3 april 2020 en de beëindiging van zijn dienstverband op 30 april 2020, vorderde [eiser] een aanvulling op zijn ZW-uitkering tot het niveau van zijn laatstverdiende salaris, wat Kleverlaan weigerde.

De kantonrechter oordeelde dat Kleverlaan op grond van artikel 9 lid 1 van de arbeidsovereenkomst verplicht was om de ZW-uitkering van [eiser] aan te vullen. De rechter stelde vast dat er geen onduidelijkheid bestond over de bepaling in de arbeidsovereenkomst en dat [eiser] recht had op de aanvulling, ondanks dat Kleverlaan betoogde dat de bepaling per vergissing in de overeenkomst was opgenomen. De kantonrechter oordeelde dat de vergissing voor risico van Kleverlaan kwam en dat [eiser] erop mocht vertrouwen dat de bepaling geldig was.

De kantonrechter matigde echter de gevorderde aanvulling tot de helft, tot een periode van een jaar na het einde van het dienstverband, omdat het onredelijk zou zijn om Kleverlaan gedurende twee jaar te verplichten het salaris volledig aan te vullen. Uiteindelijk werd Kleverlaan veroordeeld tot betaling van € 9.446,40 aan [eiser], vermeerderd met vakantietoeslag en wettelijke rente, en tot het verstrekken van deugdelijke bruto-netto specificaties. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9551009 \ CV EXPL 21-5792
Uitspraakdatum: 30 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. V.Y. Jokhan
tegen
de besloten vennootschap Kleverlaan Autobedrijf B.V.
gevestigd te Limmen
gedaagde
verder te noemen: Kleverlaan
gemachtigde: mr. M.J. Folkeringa

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 4 november 2021 een vordering tegen Kleverlaan ingesteld. Kleverlaan heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 7 maart 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 1 oktober 2019 voor de duur van zeven maanden in dienst getreden bij Kleverlaan in de functie ‘voorbewerker/spuiter’, laatstelijk tegen een salaris van € 3.153,00 bruto voor 40 uur per week. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Motorvoertuigen van toepassing.
2.2.
Artikel 9 lid 1 van de arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
“Bij arbeidsongeschiktheid van de werknemer in de zin van de Ziektewet en Wet op de Arbeidsongeschiktheid (WAO) zal werkgever gedurende maximaal twee jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid af, de uitkering krachtens de Ziektewet en de WAO op zodanige wijze aanvullen, dat het gezamenlijk bedrag van de uitkering(en) en de aanvulling gelijk is aan 100% van het normaliter netto uitbetaalde salaris per maand.”
2.3.
Bij brief van 30 maart 2020 heeft Kleverlaan [eiser] meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd en daarom eindigt op 30 april 2020.
2.4.
[eiser] heeft zich ziekgemeld op 3 april 2020 en is sindsdien onafgebroken arbeidsongeschikt. Per 4 mei 2020 is hem een uitkering toegekend op basis van de Ziektewet (ZW). Omdat Kleverlaan zogeheten eigen risico drager is voor de ZW, draagt Kleverlaan (via haar verzekeraar) zorg voor de betaling van deze uitkering.
2.5.
Bij email van 25 maart 2021 heeft [eiser] aanspraak gemaakt op aanvulling van zijn ZW-uitkering tot 100%. Kleverlaan heeft dat geweigerd.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter Kleverlaan veroordeelt tot betaling van een aanvulling op zijn ZW-uitkering - onder verstrekking van bruto-netto specificaties - tot 100% van zijn laatstverdiende salaris, wat neerkomt op € 787,20 netto per maand over de periode van 1 mei 2020 tot 1 mei 2022, te vermeerderen met de wettelijke verhoging, de wettelijke rente, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan deze vordering ten grondslag dat hij op grond van artikel 9 lid 1 van de arbeidsovereenkomst dan wel op grond van artikel 94 lid 1 onder b van de CAO Motorvoertuigen recht heeft op een aanvulling van zijn ZW-uitkering.

4.Het verweer

4.1.
Kleverlaan betwist de vordering. Zij voert aan - samengevat - dat er na afloop van het dienstverband geen recht op salaris meer bestond en er daarom ook geen plicht voor Kleverlaan bestond om tijdens ziekte 100% van het salaris door te betalen. Artikel 9 lid 1 van de arbeidsovereenkomst betreft volgens Kleverlaan een oude bepaling die per vergissing in de arbeidsovereenkomst is opgenomen. Deze bepaling stamt uit de tijd dat er nog geen loondoorbetalingsverplichting voor de werkgever gold tijdens het dienstverband. Toen verplichtte Kleverlaan zich om, in overeenstemming met de destijds geldende CAO’s uit 1995 en 2004, de uitkering aan te vullen tot het niveau van het volledige salaris. Kleverlaan heeft deze bepaling vergeten uit de arbeidsovereenkomst te halen. Het is niet de bedoeling geweest om [eiser] meer toe te kennen dan hem op grond van de wet en de CAO toekomt. Kleverlaan doet, voor zover nodig, een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid en stelt dat in de gegeven omstandigheden artikel 9 van de arbeidsovereenkomst tot een uiterst onredelijke uitkomst leidt.
4.2.
Aan artikel 94 van de CAO Motorvoertuigen kan [eiser] volgens Kleverlaan geen aanspraak ontlenen op een aanvulling van zijn ZW-uitkering, omdat deze bepaling geen betrekking heeft op de situatie na het einde van het dienstverband.
4.3.
Kleverlaan voert tot slot verweer tegen de gevorderde wettelijke verhoging, wettelijke rente, bruto-netto specificaties en buitengerechtelijke kosten.

5.De beoordeling

artikel 9 van de arbeidsovereenkomst
5.1.
De vraag die moet worden beantwoord is de vraag of Kleverlaan op grond van artikel 9 lid 1 van de arbeidsovereenkomst verplicht is de ZW-uitkering van [eiser] aan te vullen tot het niveau van het volledige laatstverdiende salaris.
5.2.
Kleverlaan heeft in de eerste plaats het standpunt ingenomen dat de toepassing van artikel 9 lid 1 achterwege moet blijven en dat aan een uitleg van deze bepaling niet wordt toegekomen, omdat er tussen partijen geen onduidelijkheid over deze bepaling bestond. Partijen zijn er na de ziekmelding en het einde van het dienstverband allebei vanuit gegaan dat [eiser] uitsluitend aanspraak had op een ZW-uitkering ter hoogte van 70% van het salaris, en niet op een aanvulling daarvan door Kleverlaan.
5.3.
De kantonrechter volgt Kleverlaan niet in dit standpunt. Aan het feit dat [eiser] zich niet eerder tegenover Kleverlaan heeft beroepen op het bepaalde in artikel 9 lid 1 van de arbeidsovereenkomst en niet eerder aanspraak heeft gemaakt op de betaling van een aanvulling tot het volledige salaris, kan, anders dan Kleverlaan betoogt, niet de conclusie worden verbonden dat partijen er allebei vanuit gingen dat [eiser] geen recht had op een aanvulling. [eiser] was niet (eerder) bekend met het bestaan en de betekenis van artikel 9 lid 1 van de arbeidsovereenkomst, zoals hij ter zitting ook heeft toegelicht. Pas maanden na afloop van zijn dienstverband heeft hij - naar aanleiding van vragen over de berekening van zijn ZW-uitkering - de arbeidsovereenkomst, en in het bijzonder ook deze bepaling, goed doorgelezen en met zijn gemachtigde besproken. De kantonrechter ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen, te meer nu deze toelichting strookt met de verklaring van Kleverlaan ter zitting dat zij de arbeidsovereenkomst bij de aanvang van het dienstverband alleen vluchtig heeft doorgenomen en niet uitdrukkelijk heeft stilgestaan bij deze bepaling. Kleverlaan wist zelf kennelijk ook niet meer dat deze bepaling nog in de arbeidsovereenkomst stond. Dit kan [eiser] dan ook niet worden tegengeworpen.
5.4.
Het enkele feit dat artikel 9 lid 1 een oude bepaling betreft die bij vergissing in de arbeidsovereenkomst is opgenomen, maakt niet dat deze buiten toepassing moet worden gelaten. Dit kan echter wel een rol spelen bij de vraag naar de uitleg en gevolgen van deze bepaling.
5.5.
Bij de uitleg van artikel 9 lid 1 van de arbeidsovereenkomst moet de kantonrechter niet alleen rekening houden met de bewoordingen daarvan, maar kan ook van belang zijn welke betekenis partijen over en weer redelijkerwijs aan dit beding mochten toekennen en wat zij ten aanzien daarvan redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kunnen alle bijzondere omstandigheden van het geval van belang zijn (het Haviltex-criterium).
5.6.
Vast staat dat bij aanvang van het dienstverband met Kleverlaan niet is gesproken over artikel 9 lid 1 van de arbeidsovereenkomst. Er is alleen stilgestaan bij de hoofdzaken van het dienstverband, zoals het salaris en de werktijden. Nu bij de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst niet specifiek bij het bepaalde in artikel 9 lid 1is stilgestaan, kunnen bij de uitleg van deze bepaling in beginsel geen specifieke bedoelingen of verklaringen van partijen van betekenis zijn. De bewoordingen van de bepaling zijn uitgangspunt. Uit de bewoordingen van artikel 9 lid 1 volgt dat [eiser] bij arbeidsongeschiktheid recht heeft op een aanvulling van zijn ZW-uitkering. Dit betreft een duidelijk geformuleerde bepaling die niet voor meerdere uitleg vatbaar is en waarin geen enkele beperking of voorbehoud is opgenomen. Met name is daarin de aanspraak op een aanvulling niet afhankelijk gemaakt van het (voort)bestaan van het dienstverband. De bepaling sluit met haar bewoordingen naadloos aan op de situatie van [eiser] die een ZW-uitkering ontvangt. [eiser] mocht dan ook uitgaan van en vertrouwen op de letterlijke tekst van deze bepaling. Hij hoefde daaraan in ieder geval niet te twijfelen op grond van de enkele omstandigheid dat naar een oude wet (de WAO) werd verwezen. In zijn geval gaat het immers niet om een WAO-uitkering, maar om een ZW-uitkering, de uitkering die expliciet in de bepaling wordt genoemd. Bovendien worden de termen WAO en WIA nogal eens door elkaar gebruikt en hoeft voor een gemiddelde werknemer niet duidelijk te zijn dat de WAO niet langer bestaat.
5.7.
Voldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van een vergissing van de zijde van Kleverlaan, maar dat behoort niet in het nadeel van [eiser] te worden uitgelegd. Deze vergissing (die Kleverlaan blijkbaar meer dan 15 jaar heeft laten voortduren), komt voor risico van Kleverlaan als werkgever en opsteller van de arbeidsovereenkomst. Zij wordt geacht de professionele partij te zijn en bij het ontbreken van de noodzakelijke (juridische) kennis rust op haar de verantwoordelijkheid om zichzelf door een deskundige deugdelijk te laten informeren en waar nodig haar arbeidsovereenkomsten te actualiseren.
5.8.
Het voorgaande betekent dat Kleverlaan gehouden is op grond van artikel 9 lid 1 van de arbeidsovereenkomst de ZW-uitkering van [eiser] aan te vullen.
de redelijkheid en billijkheid
5.9.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord hoe hoog deze aanvulling zou moeten zijn. Kleverlaan heeft met een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid gesteld dat de toepassing van artikel 9 lid 1 van de arbeidsovereenkomst in dit geval tot een uiterst onredelijke uitkomst leidt, omdat Kleverlaan geconfronteerd wordt met hoge lasten zonder dat er nog een arbeidsovereenkomst is en daar een tegenprestatie tegenover staat, waarbij Kleverlaan gehouden is het salaris gedurende twee jaar aan te vullen bij een relatief kort dienstverband van zeven maanden.
5.10.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] hier onvoldoende tegenover heeft gesteld en is van oordeel dat matiging in dit geval passend en redelijk is. Hoewel [eiser] op basis van de arbeidsovereenkomst recht heeft op de gevorderde aanvulling, heeft dat het verstrekkende gevolg dat Kleverlaan vanwege een vergissing gedurende een periode van twee jaar gehouden is het salaris volledig aan te vullen, terwijl die verplichting er op grond van de wet en de CAO Motorvoertuigen niet is. De verplichting tot loondoorbetaling en (eventuele) aanvulling eindigt immers na afloop van het dienstverband. De kantonrechter ziet daarom aanleiding het toe te wijzen bedrag te matigen tot de helft, dus te beperken tot een periode van een jaar na afloop van het dienstverband. Voor matiging tot nihil bestaat geen aanleiding, gelet op het feit dat [eiser] tot op heden, bijna twee jaar na het einde van het dienstverband, nog steeds volledig arbeidsongeschikt is.
conclusies en overige vorderingen
5.11.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] tot een bedrag van (12 x € 787,20 =) € 9.446,40 netto zal toewijzen, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Tegen de berekening van de aanvulling en de gevorderde vakantietoeslag heeft Kleverlaan geen verweer gevoerd.
5.12.
Het beroep van [eiser] op het bepaalde in artikel 94 lid 1 onder b van de CAO Motorvoertuigen kan onbesproken blijven.
5.13.
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen, nu hiertegen geen zelfstandig verweer is gevoerd. De ingangsdatum van de wettelijke rente wordt bepaald op de datum van de dagvaarding.
5.14.
De gevorderde wettelijke verhoging wordt afgewezen. Het gaat hier niet om salaris, maar om een aanvulling op de ZW-uitkering. Voor zover nodig, wordt de wettelijke verhoging gelet op de onder 5.10 genoemde omstandigheden gematigd tot nihil.
5.15.
De kantonrechter zal Kleverlaan veroordelen tot het verstrekken van deugdelijke bruto-netto specificaties waarin de betalingen zijn verwerkt, maar ziet geen aanleiding om daarbij een dwangsom vast te stellen.
5.16.
De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu de grondslag en de feitelijke onderbouwing van deze kosten in de dagvaarding ontbreekt.
5.17.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Kleverlaan tot betaling aan [eiser] van € 9.446,40, vermeerderd met 8% vakantietoeslag, tezamen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt Kleverlaan tot het verstrekken van deugdelijke bruto-netto specificaties waarin de betalingen zijn verwerkt;
6.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Slijkhuis en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter