ECLI:NL:RBNHO:2022:2348

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
9153324 \ CV FORM 21-2527
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van een vlucht en de beoordeling van buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij TAP Air Portugal. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol via Lissabon naar Accra (Ghana) op 18 en 19 oktober 2019. Door een vertraging van de vlucht van Amsterdam naar Lissabon miste de passagier zijn aansluitende vlucht en arriveerde hij met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming. De passagier verzocht compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder weigerde dit te betalen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals luchtverkeersbeheerrestricties. De vervoerder had weliswaar een nieuw slot opgelegd gekregen, maar kon niet aantonen dat dit de oorzaak van de vertraging was. De kantonrechter oordeelde dat de passagier recht had op compensatie en dat de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2019 verschuldigd was. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, omdat de vervoerder ongelijk kreeg. De beschikking werd openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9153324 \ CV FORM 21-2527
Uitspraakdatum: 16 maart 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoekster], wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
procederend in persoon
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
TAP Air Portugal,
gevestigd te Lissabon (Portugal)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.A. Pluijm

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 1 april 2021;
  • het aanvullings- correctieformulier (formulier B), ingekomen ter griffie op 8 juni 2021;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 30 juli 2021.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Lissabon naar Accra (Ghana) op 18 en 19 oktober 2019.
2.2.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Lissabon (hierna: de vlucht) is met vertraging uitgevoerd, waarna de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist. De passagier is omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagier verzoekt de vervoerder te veroordelen tot betaling van € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en de proceskosten.
3.2.
De passagier baseert zijn verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00. Daarnaast maakt de passagier aanspraak op betaling door de vervoerder van de wettelijke rente.
3.3.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier heeft de passagier aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen om haar vordering nader toe te lichten. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.4.
De vervoerder betoogt dat luchtverkeersbeheer in verband het Air Traffic Flow Management (ATFM) een nieuw slot/CTOT heeft opgelegd aan de vlucht, vanwege vertragingscode 83 (ATFM due to restriction at destination airport). De vlucht is dan ook met 26 minuten vertraging vertrokken door een besluit van de luchtverkeersleiding om de vlucht langer aan de grond te houden, in verband met ATFM op de luchthaven van aankomst. De restrictie van het luchtverkeersbeheer was specifiek aan de vlucht opgelegd en betrof geen algemene restrictie, aldus de vervoerder.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat een nieuw slot opgelegd door luchtverkeersbeheer een buitengewone omstandigheid kan vormen. Daarbij is van belang dat een luchtvaartmaatschappij bij het opleggen van een nieuw slot niet de mogelijkheid heeft om zelf te beslissen dat het betreffende vliegtuig eerder vertrekt. De vervoerder heeft echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de luchtverkeersleiding voorafgaand aan het vertrek van de vlucht een nieuw slot heeft opgelegd vanwege restricties op de plaats van aankomst. De vervoerder beroept zich op een vluchtrapport van de vlucht, maar heeft slechts een screenshot met minimale gegevens overgelegd. Hieruit kan wel (enigszins) worden afgeleid dat sprake is van 26 minuten vertraging als gevolg van vertragingscode 83, maar niet dat luchtverkeersbeheer een nieuw slot heeft opgelegd. Meer specifiek beroept de vervoerder zich op de ‘collaboration human machine interface’ (CHMI) (productie 3) waaruit volgens de vervoerder zou volgen dat door luchtverkeersbeheer een CTOT van 12:32 uur UTC is afgegeven aan de vlucht. De productie ziet echter op een andere vlucht. Hiermee heeft de vervoerder dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter komt om die reden niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken. De vordering tot betaling van compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening wordt dan ook toegewezen.
4.6.
De passagier heeft wettelijke rente gevorderd vanaf 18 oktober 2019. Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke wordt daarom toegewezen vanaf 19 oktober 2019, zijnde de datum waarop de vlucht op de eindbestemming had moeten aankomen.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt. De proceskosten worden vastgesteld op € 85,00 aan griffierecht.
4.8.
Op verzoek van de passagier zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 19 oktober 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op € 85,00 aan griffierecht;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open