6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tijdens vechtpartijen schuldig gemaakt aan meerdere (ernstige) geweldsdelicten, te weten poging doodslag, zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De rode draad hierin is dat verdachte zich snel onheus bejegend voelt en vervolgens de confrontatie opzoekt om verhaal te halen, waarbij hij het gebruik van geweld en zelfs een mes niet schuwt. Ongeacht of de slachtoffers een aandeel hadden in wat er is gebeurd, is het gedrag van verdachte onaanvaardbaar en heeft het voor een aantal slachtoffers ernstige (fysieke) gevolgen gehad.
Twee van de slachtoffers zijn door verdachte met een mes gestoken en daarbij ernstig gewond geraakt, waarbij het niet ondenkbaar was dat één van hen ten gevolge van de verwondingen had kunnen overlijden.
Naast genoemde feiten heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een kledingzaak in Hoorn. Verdachte is kort na sluitingstijd de winkel binnen gegaan en heeft de twee aanwezige medewerksters met een vuurwapen bedreigd. Na het pakken van de buit is hij in een gereedstaande auto gestapt en zijn verdachte en de mededader weggereden. Verdachte heeft door zijn handelen een zeer beangstigende situatie veroorzaakt voor onder andere winkelmedewerker [benadeelde partij 1] , wat onder meer is gebleken uit haar indringende slachtofferverklaring die ter zitting is voorgelezen. Met het plegen van deze feiten heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van de slachtoffers en gevoelens van angst en onveiligheid bij hen veroorzaakt. Door het plegen van een gewapende overval heeft verdachte er bovendien blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Daarnaast dragen dit soort feiten bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen, niet in de laatste plaats bij degenen die ongewild getuige zijn van dit soort feiten.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 26 januari 2022, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict.
- de over verdachte uitgebrachte pro Justitia rapportages van 15 januari 2021 en 8 februari 2022, van [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog.
- het over verdachte uitgebrachte pro Justitia rapport, gedateerd 11 februari 2022, van [kind- en Jeugdpsychiater] , Kind- en Jeugdpsychiater en [kind- en Jeugdpsychiater in opleiding] , Kind- en Jeugdpsychiater in opleiding.
- de over verdachte uitgebrachte adviesrapportage, gedateerd 1 maart 2022, van [raadsonderzoeker] , raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Uit de onderzoeken door de NIFP-deskundigen is naar voren gekomen dat bij verdachte sprake is van een ernstige leerstoornis (dyslexie en een disharmonisch intelligentieprofiel), ADHD, een stoornis in middelengebruik (cannabis) in vroege remissie, een disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis en psychotrauma of stressorgerelateerde stoornis. De verschillende stoornissen hebben een versterkend effect op elkaar en zijn van invloed geweest op het denken en handelen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Hij heeft door de combinatie van de ADHD en gedragsstoornis te maken met tekorten op het gebied van impulsregulatie en agressieregulatievaardigheden. Het alcohol- en cannabisgebruik heeft deze toch al bestaande vaardigheidstekorten versterkt. Samenvattend wordt een doorwerking gezien van de problematiek ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, maar had verdachte in de aanloop er naar toe andere keuzes moeten en kunnen maken en heeft hij bewust een situatie opgezocht waarvan hij wist dat dit onwenselijk zou gaan verlopen. Geadviseerd wordt het ten laste gelegde in een verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Zonder behandeling en begeleiding is er sprake van een hoog recidiverisico op gewelds-delicten. De tot nu toe ingezette hulpverlening en maatregelen blijken ontoereikend te zijn geweest om de ten laste gelegde feiten te voorkomen. Door de huidige feiten is zichtbaar geworden dat zijn behandeling intensiever en gespecialiseerder moet en zich moet gaan richten op verschillende factoren die bijdragen aan en onderliggend zijn aan zijn beperkte agressie regulatie vaardigheden. Verdachte heeft onvoldoende zicht op zijn problemen en is geneigd zijn eigen aandeel goed te praten. Om meer verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag is het nodig dat hij meer zicht krijgt op waar het mis kan gaan en hoe hij controle kan houden. Geadviseerd wordt om verdachte aan te melden bij een instelling als de Waag voor een FAST (
Forensisch Ambulante Systeem Therapie) traject. Bij deze therapie worden ook de ouders intensief betrokken, wat van belang is omdat verdachte sterk afhankelijk is van anderen voor onder meer zijn zelfregulatie. Daarnaast wordt contact met een psychiater geadviseerd voor adequate instelling op medicatie voor de ADHD.
Omdat er diverse beschermende factoren zijn (thuissituatie, werk) wordt het belang van starten met deze therapie in ambulant kader benadrukt. Daarbij staan verdachte en het gezin op dit moment open voor hulp en behandeling. De hoge kans op recidive maakt dat de behandeling goed van de grond moet komen en is het van belang dat als dit niet lukt, er een mogelijkheid is om de behandeling klinisch voort te zetten. Omdat verdachte zijn problemen en de ernst ervan onvoldoende erkent, bestaat het risico dat de behandelnoodzaak bij hem wegvalt. Een jeugdreclasseringsmaatregel biedt dan onvoldoende waarborgen en wordt daardoor onvoldoende geacht. Verder wordt verwacht dat verdachte langere tijd behandeling nodig zal hebben. Geadviseerd wordt om aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Deze maatregel borgt de langdurende intensieve behandeling en zorgt voor een vangnet mocht verdachte zich niet aan de voorwaarden kunnen houden in de zin van een mogelijke omzetting in een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Uit het rapport van de Raad blijkt dat, gelet op de ernst van de feiten, de hoge kans op recidive en het advies en de argumentatie van de deskundigen, is overwogen om een voorwaardelijke PIJ-maatregel te adviseren. Uit het meest recente onderzoek is echter gebleken dat verdachte vooruitgang boekt en dat hij sinds zijn schorsing op 11 september 2021 gemotiveerd meewerkt aan zijn behandeltraject bij Triversum, de Hoofdtrainer en de Brijder. Verdachte lijkt in toenemende mate open te zijn over zijn gedrag en werkt goed mee aan een aanpak gericht op gedragsverandering. Verdachte zoekt contact met zijn ouders of met de jeugdreclassering als hij in een situatie komt waarbij het nodig is om dat contact te hebben om te overleggen over hoe te handelen.
In de thuissituatie is sprake van een pedagogisch verantwoorde opvoedsituatie en de ouders van verdachte zijn zeer betrokken. Zij zijn, mede door de betrokken hulpverlening, beter in staat om aan te sluiten bij wat verdachte nodig heeft. Er is succesvol therapie ingezet gericht op traumaverwerking bij verdachte en de intentie bestaat om daar vanuit Triversum een passend vervolg aan te geven. Vanuit Triversum en de Hoofdtrainer bestaat de intentie, maar ook de noodzaak om de huidige begeleiding voort te zetten. De Waag heeft aangegeven dat het mogelijk is om een forensische behandeling op maat te leveren in combinatie of aansluitend op de huidige behandeling van verdachte. De Raad is van mening dat de noodzakelijk geachte interventies en begeleiding die gericht zijn op het maken van de juiste keuzes, het inschatten van risicovolle situaties en het tijdig inzien wat de gevolgen van zijn gedrag kunnen zijn, dienen te worden voortgezet vanuit de huidige betrokken hulpverlening. Mede gelet op het belaste verleden van verdachte en het vertrouwen dat hij heeft in zijn huidige behandelaars, maakt de Raad zich zorgen over de motivatie van verdachte als hij met de huidige behandeling zal moeten stoppen en een nieuwe start moet maken met een andere behandeling en andere behandelaars bij oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, zoals geadviseerd door de deskundigen.
Gezien de ondersteunende gezinssituatie, de verbeterde intrinsieke motivatie bij verdachte en het gegeven dat hij blijvend positief functioneert op school en werk, acht de Raad oplegging van een GBM het best passend. In de GBM kunnen de huidige, maar ook toekomstige modules worden geïntegreerd. Daarnaast bestaat binnen de GBM de mogelijkheid voor een time-out in een JJI als zijn motivatie en medewerking afnemen. Daarnaast wordt, gelet op de hoge kans op recidive, oplegging van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden nodig geacht, zodat ook na de GBM nog sprake is van toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering.
Ter terechtzitting is namens de Raad en de jeugdreclassering bevestigd dat verdachte de afgelopen maanden een positieve ontwikkeling heeft laten zien.
Verdachte zet zich goed in voor zijn behandeling en de gesprekken met de Hoofdtrainer en de Brijder. Bij verdachte wordt de bereidheid gezien om te veranderen en dat hij steeds meer gaat nadenken over de gevolgen van zijn gedrag. Het is daarom van belang dat hij zijn motivatie behoudt en het huidige behandeltraject kan voortzetten. Een nieuwe behandeling starten is weinig zinvol en daarnaast bestaat het risico dat verdachte dan afhaakt, juist omdat hij moeite heeft om mensen te vertrouwen. Verdachte is nu op het punt dat hij de huidige hulpverleners vertrouwt en gezien wordt dat hij behandelingsbereid is en dat er sprake is van intrinsieke motivatie bij verdachte. Verdachte heeft grote fouten gemaakt en het traject gaat lang duren, maar verdachte is een harde werker en om recidive te voorkomen wordt een GBM het meest wenselijk geacht. Naast de GBM kan een voorwaardelijke straf worden opgelegd met bijzondere voorwaarden gedurende een proeftijd van 2 jaar als extra waarborg.
Conclusie van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank enerzijds gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, en heeft de rechtbank ook gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Anderzijds heeft de rechtbank, in het voordeel van verdachte, rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, zijn jeugdige leeftijd en met het advies van de deskundigen om verdachte het bewezenverklaarde in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt dat advies over.
Ook wordt in voor verdachte gunstige zin rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte in het kader van strenge schorsingsvoorwaarden sinds de tweede schorsing in september 2021 een positieve ontwikkeling doormaakt op verschillende gebieden, meewerkt aan begeleiding en zich inzet voor behandeling en school.
Maatregel
Gelet op het advies van de Raad en de toelichting daarop ter terechtzitting door de Raad en de jeugdreclassering is de rechtbank van oordeel dat het niet wenselijk is dat verdachte in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel een nieuw behandeltraject moet ingaan met nieuwe behandelaars. Gebleken is dat verdachte inmiddels vertrouwen heeft in zijn huidige behandelaars en begeleiders en daarvan leert. Gelet op de persoon van verdachte, zijn problematiek en om zijn motivatie te behouden, acht de rechtbank het van belang dat het huidige begeleidings/ behandeltraject wordt voortgezet in het kader van de GBM.
Aan de vereisten voor het opleggen van een GBM is voldaan. Verdachte heeft ernstige feiten gepleegd en de rechtbank acht oplegging van deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De rechtbank zal de GBM opleggen voor de duur van een jaar en daaraan de hierna te noemen modules verbinden. De rechtbank bepaalt dat de (totale) duur van de vervangende jeugddetentie zes maanden zal zijn.
Bij de keuze tot het opleggen van een GBM en bij de vaststelling van de duur ervan heeft de rechtbank in het bijzonder laten meewegen dat het huidige begeleidings-/behandeltraject verdachte zal helpen om de positieve lijn van de afgelopen maanden door te zetten en hem, naar de rechtbank verwacht, zal behoeden voor een terugval in zijn oude gedrag. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om verdachte, in het kader van een tijdelijke time out, de consequenties te laten ervaren wanneer hij zich niet aan de gestelde voorwaarden houdt.
Dadelijke uitvoerbaarheid maatregel
De rechtbank zal bevelen dat de maatregel en het daarbij behorende programma dadelijk uitvoerbaar is, nu er gelet op de over verdachte uitgebrachte rapportages, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen en de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van verdachte is.
Straf
De rechtbank acht daarnaast, gelet op de ernst van de feiten, oplegging van een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank ziet aanleiding om het, na aftrek van het voorarrest van 32 dagen, resterende deel van deze straf van 88 dagen in voorwaardelijke vorm op te leggen met een proeftijd van 2 jaar. Aan de proeftijd zal de rechtbank naast de algemene voorwaarden, de bijzondere voorwaarden verbinden die ook zijn verbonden aan de GBM, zodat het toezicht, de begeleiding en behandeling ook geborgd zijn na het aflopen van de GBM.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de over verdachte uitgebrachte rapportages en wat ter zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat ook de hierna te stellen bijzondere voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.