ECLI:NL:RBNHO:2022:2338

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
15/264421-20 en 15/218599-21 + 15/236626-20 (tul) en 15/274470-20 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een zeventienjarige verdachte voor ernstige geweldsmisdrijven en gewapende overval met oplegging van jeugddetentie en gedragsbeïnvloedende maatregel

Op 21 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een zeventienjarige verdachte, die werd beschuldigd van ernstige geweldsmisdrijven en een gewapende overval op een winkel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 88 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is aan de verdachte een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd voor de duur van een jaar, die bestaat uit ambulante begeleiding, systeemtherapie, verslavingsondersteuning en EMDR-therapie.

De zaak omvatte meerdere parketnummers, waaronder 15/264421-20, 15/218599-21, en 15/274470-20. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk in vereniging geweld plegen, poging tot doodslag, zware mishandeling en diefstal met geweld. De rechtbank verwierp het beroep op noodweerexces en psychische overmacht, en oordeelde dat de verdachte voldoende wilsvrijheid had om andere keuzes te maken.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en het advies van deskundigen. De verdachte heeft een geschiedenis van geweldsdelicten en er is een hoog recidiverisico. De rechtbank achtte het noodzakelijk om de verdachte te begeleiden in zijn ontwikkeling en om recidive te voorkomen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, met schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15/264421-20 en 15/218599-21 + 15/236626-20 (tul) en 15/274470-20 (ttz. gev.)
Uitspraakdatum: 21 maart 2022
Tegenspraak
Vonnis (P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 7 maart 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.J.H. Rosendahl, van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G. Kaaij, advocaat te Heerhugowaard, en van wat de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en Jeugd- & Gezinsbeschermers, afdeling jeugdreclassering (hierna: jeugdreclassering) naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de vorderingen van de benadeelde partijen
[benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] en van wat door en namens de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 4] naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is in de zaak met
parketnummer 15/274470-20ten laste gelegd dat:
(hierna: feit 1)
hij op of omstreeks 17 augustus 2020 in de gemeente Schagen openlijk, te weten op of aan het kermisterrein te Warmenhuizen en/of op of aan de openbare weg, [de openbare weg] aldaar, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke en/of waarneembare plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en), te weten tegen [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 7] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 8] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 9] door toen en daar met een (grote) groep perso(o)n(en) op die
[benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 7] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 8] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 9] toe te rennen/lopen en/of toe te blijven rennen/lopen en/of (vervolgens) die [benadeelde partij 2] en/of die [benadeelde partij 7] en/of [benadeelde partij 8] en/of [benadeelde partij 4] een of meerma(a)l(en) (met kracht) op/tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of met een of meer mes(sen), althans met een of meer daarop gelijkend(e) voorwerp(en), en/of een bijl te steken en/of te zwaaien naar en/of in de richting van die [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 7] en/of [benadeelde partij 8] en/of [benadeelde partij 9] ;
Aan verdachte is in de zaak met
parketnummer 15/264421-20ten laste gelegd dat:
(hierna: feit 2)
hij op of omstreeks 12 september 2020 te Hoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een geldbedrag van ongeveer €597,- (vijfhonderd zevenennegentig euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Vero Moda, gevestigd aan [adres] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 10] , medewerksters van die Vero Moda, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s), hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld, [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 10] , medewerksters van Vero Moda, heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer €597,- (vijfhonderd zevenennegentig euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Vero Moda, gevestigd aan [adres] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 10] met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) zijn bedreigd;
Aan verdachte is in de zaak met
parketnummer 15/218599-21ten laste gelegd dat:
1. hierna: feit 3)
hij op of omstreeks 14 augustus 2021 te Schagen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 5] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal met een keukenmes in de buik, althans het bovenlichaam en/of de armen van die [benadeelde partij 5] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 augustus 2021 te Schagen aan [benadeelde partij 5] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten steekverwondingen in de darmen, milt en/of longen, heeft toegebracht door die [benadeelde partij 5] meermalen, althans eenmaal met een keukenmes in de buik en/of het bovenlichaam, althans het lichaam en/of de armen te steken;
2 ( hierna: feit 4)
hij op of omstreeks 14 augustus 2021 te Schagen aan [benadeelde partij 6] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gekliefde knieschijfpees, heeft toegebracht door die [benadeelde partij 6] met een keukenmes in zijn been te steken/snijden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 augustus 2021 te Schagen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 6] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde partij 6] met een keukenmes in zijn been heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle (primair) tenlastegelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring van de aan verdachte onder 2 (medeplegen overval Vero Moda) en 3 (poging doodslag op [benadeelde partij 5] ) ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 (de openlijke geweldpleging) heeft de raadsman aangevoerd dat alleen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte een confrontatie heeft gehad met [benadeelde partij 2] waarbij de jas van [benadeelde partij 2] is beschadigd. Voor het overige verschillen de verklaringen van de aangevers en getuigen teveel van elkaar om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het feit zoals dat is ten laste gelegd.
Ten aanzien van feit 4 (de zware mishandeling van [benadeelde partij 6] ) stelt de raadsman zich op het standpunt dat de verwonding aan de knie van het slachtoffer een ongelukkige samenloop van omstandigheden was. Het slachtoffer kwam te dicht bij verdachte, die een mes in zijn handen had en is aan zijn knie gewond geraakt toen hij het mes uit de hand van verdachte wilde schoppen. De rechtbank leidt hieruit af dat de raadsman heeft bedoeld te zeggen dat verdachte het slachtoffer niet bewust heeft gestoken en dus geen (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 eerste alternatief/cumulatief, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.3
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 3 primair (poging doodslag [benadeelde partij 5] )
Verdachte heeft het slachtoffer in elk geval twee keer met een keukenmes in de buik gestoken.
De buik is een kwetsbaar deel van het menselijk lichaam waarin zich vitale organen bevinden en grote bloedvaten. De kans dat beschadiging daarvan de dood tot gevolg kan hebben, is - naar algemene ervaringsregels - aanmerkelijk. Dat de verwondingen die verdachte heeft toegebracht levensbedreigend waren, blijkt uit de medische informatie over het slachtoffer, inhoudende dat de letsels die zijn gezien tijdens de operatie, te weten meerdere letsels aan de dunne darm, een bloeding vanuit de mild en een klaplong links, ernstig van aard zijn en in potentie een dodelijke afloop hadden kunnen hebben.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het handelen van verdachte, onder de genoemde omstandigheden naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn, dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens deze aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De rechtbank acht de poging doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4 primair (zware mishandeling [benadeelde partij 6] )
Aan de hand van de in de bijlage bij dit vonnis weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte, terwijl hij op de grond lag, stekende bewegingen heeft gemaakt met een mes naar personen die zeer dichtbij hem waren. Verdachte heeft daarbij [benadeelde partij 6] , die het mes uit zijn hand wilde schoppen, in zijn knie gestoken ten gevolge waarvan de knieschijfpees van de linkerknie van het slachtoffer gedeeltelijk is gekliefd. Het slachtoffer is direct na het incident aan zijn knie geopereerd, hij heeft langere tijd moeten revalideren en niet valt uit te sluiten dat hij blijvend last zal houden van de verwonding aan zijn knie.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, door met een mes stekende bewegingen te maken in de richting van personen die vlak bij hem waren, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daardoor iemand ernstig zou kunnen verwonden. Het door [benadeelde partij 6] opgelopen letsel wordt door de rechtbank als zwaar lichamelijk letsel aangemerkt. De rechtbank acht daarom de primair tenlastegelegde zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 eerste alternatief/cumulatief, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op 17 augustus 2020 openlijk, op het kermisterrein te Warmenhuizen en op of aan de openbare weg, [de openbare weg] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] door toen en daar met een grote groep personen naar die [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] toe te rennen en vervolgens die [benadeelde partij 2] en die [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] meermalen met kracht tegen het lichaam te slaan en met messen te zwaaien in de richting van die [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] ;
Feit 2 eerste alternatief/cumulatief:
hij op 12 september 2020 te Hoorn, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een geldbedrag van ongeveer € 597,-, toebehorende aan Vero Moda, gevestigd aan [adres] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 10] , medewerksters van die Vero Moda, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 10] met een vuurwapen zijn bedreigd;
Feit 3 primair:
hij op 14 augustus 2021 te Schagen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 5] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een keukenmes in de buik van die [benadeelde partij 5] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 4 primair:
hij op 14 augustus 2021 te Schagen aan [benadeelde partij 6] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gekliefde knieschijfpees, heeft toegebracht door die [benadeelde partij 6] met een keukenmes in zijn been te steken/snijden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Uit de bespreking van de feiten op de terechtzitting is gebleken dat verdachte daardoor niet geschaad is in zijn verdediging.
Wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Feit 2, eerste alternatief/cumulatief:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 3 primair:
Poging tot doodslag.
Feit 4 primair:
Zware mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Parketnummer 15/264421-20 (overval op Vero Moda)
(beroep op psychische overmacht)
De raadsman heeft verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging omdat hem een beroep op psychische overmacht toekomt. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte in de nacht voorafgaand aan de overval door [medeverdachte 1] in Schoorl een auto in is getrokken en met een vuurwapen is bedreigd, waarbij tegen hem is gezegd dat hij en zijn ouders zouden worden doodgeschoten als hij de overval niet zou plegen.
Verdachte wist dat [medeverdachte 1] net uit de gevangenis kwam, in het bezit was van een vuurwapen en omgang had met een andere persoon die zich bezig hield met criminele activiteiten. Verdachte nam de bedreigingen dan ook zeer serieus en hij was zo bang dat deze uitgevoerd zouden worden, dat hij niet om hulp heeft gevraagd. Verdachte voelde zich vanaf het moment dat hij bedreigd werd gedwongen om mee te doen aan de overval en dat gevoel van psychische overmacht was de hele dag aanwezig tot de overval gepleegd was. Verdachte had al die tijd niet de wilsvrijheid om anders te handelen dan hij gedaan heeft, aldus nog steeds de raadsman.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
De rechtbank overweegt dat de door verdachte geschetste gang van zaken met betrekking tot de bedreigingen onvoldoende aannemelijk is geworden. Anders dan dat de telefoon van [medeverdachte 1] heeft aangestraald in de omgeving waar verdachte zich op het moment van de gestelde bedreiging bevond, is er niets wat de verklaring van verdachte ondersteunt. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ontkennen dat verdachte bedreigd is en de taps tussen hen bieden evenmin een aanknopingspunt voor de veronderstelling dat verdachte onder dwang gehandeld zou hebben. Volstrekt onduidelijk is ook waarom nu juist verdachte hiervoor ‘uitgekozen’ zou zijn. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn bekenden van elkaar en niet gebleken is van een slechte verstandhouding tussen hen. De gestelde bedreiging laat zich ook moeilijk rijmen met de omstandigheid dat verdachte naar eigen zeggen de volgende dag de hele middag met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft ‘gechild’ bij een meertje, voordat de overval werd gepleegd.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het beroep op psychische overmacht, ook indien wel vast zou staan dat verdachte is bedreigd, niet slaagt. De rechtbank overweegt dat er veel tijd is verstreken tussen het moment van de gestelde bedreiging (rond 6:00 uur in de ochtend) en het plegen van het feit. Verdachte had van ’s ochtends vroeg tot ’s middags laat (17:00 uur) de mogelijkheid om andere maatregelen of alternatieven te bedenken. Hij had bijvoorbeeld naar de politie kunnen gaan om aangifte te doen van bedreiging of kunnen overleggen hoe de schuld aan de derde op een andere manier opgelost zou kunnen worden. Verdachte heeft dit echter nagelaten. Hij is in de ochtend eerst bij zijn vriendin langs gegaan zonder iets over zijn situatie te zeggen en later op de ochtend is hij zonder weerwoord met [medeverdachte 1] en de andere medeverdachte meegegaan. Hij heeft vervolgens nog uren met hen zitten ‘chillen’ tot het tijd was om de overval te plegen.
Deze door verdachte zelf geschetste gang van zaken op de dag van de overval laat zich moeilijk rijmen met een situatie van permanente dwang waaraan hij niet kon ontkomen of weerstand aan kon bieden.
Het stond verdachte voldoende vrij een andere keuze te maken en het valt hem te verwijten dat hij dat niet heeft gedaan. Het beroep op psychische overmacht wordt dan ook verworpen.
Parketnummer 15/218599-21(
beroep op noodweerexces) De raadsman heeft in deze zaak een beroep op noodweerexces gedaan. Hij heeft daartoe aangevoerd dat sprake was van een noodweersituatie. Verdachte werd geconfronteerd met een grote groep gewapende jongens en is op enig moment door [benadeelde partij 5] naar de grond gebracht, waarbij die [benadeelde partij 5] , die groter was dan verdachte, bovenop hem terecht is gekomen. Dit was voor verdachte een zeer bedreigende en beangstigende situatie waarin hij zich mocht verdedigen, maar waarbij hij over de grens is gegaan door met een mes te steken.
Verdachte kan daarom geen geslaagd beroep doen op noodweer, maar wel op noodweerexces. Het handelen van verdachte is namelijk het gevolg geweest van een onmiddellijke hevige gemoedsbeweging bij verdachte die is veroorzaakt door de zeer dreigende en beangstigende situatie die door aangever en zijn vriendengroep is veroorzaakt, aldus nog steeds de raadsman.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Over de aanwezigheid van wapens bij de groep van het slachtoffer [benadeelde partij 5] lopen de verklaringen uiteen. [benadeelde partij 5] en zijn vrienden hebben dat met stelligheid ontkend. Niet is komen vast te staan dat [benadeelde partij 5] een mes in zijn handen heeft gehad. Verdachte heeft daar niet eenduidig over verklaard en verder verklaart alleen een medeverdachte daarover. De rechtbank gaat wel ervan uit dat er in de groep van [benadeelde partij 5] knuppels en een taser aanwezig zijn geweest. Zowel verdachte als de twee medeverdachten hebben daarover gedetailleerde verklaringen afgelegd en de aanwezigheid van deze wapens is ook aannemelijk omdat er sprake was van een afgesproken confrontatie met een persoon (verdachte) waarvan rond ging dat hij eerder die avond geweld had gepleegd en een mes en pepperspray op zak zou hebben. Verder stelt de rechtbank vast dat de groep waartoe de aangevers behoorden in de meerderheid was tegenover verdachte en de twee medeverdachten. Onder die geschetste omstandigheden is verdachte vervolgens door de aanmerkelijk grotere [benadeelde partij 5] bij de nek gepakt en gevloerd en is [benadeelde partij 5] bovenop hem komen te liggen. Op dat moment was er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een situatie waarin verdachte zich mocht verdedigen. De reactie van verdachte, het meerdere keren steken met een mes in de buikstreek, waarin zich vitale organen en aders bevinden, was echter disproportioneel en staat niet in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. Een beroep op noodweer kan dan ook niet slagen.
De vraag is vervolgens of bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de daaraan voorafgegane wederrechtelijke aanranding. Naar het oordeel van de rechtbank verkeerde verdachte al voorafgaand aan het incident in een hevige gemoedsbeweging vanwege een confrontatie eerder die avond, waarbij hij letsel had opgelopen. Verdachte was daar erg boos over en uit een appbericht dat hij diezelfde nacht heeft verstuurd blijkt dat hij ‘ze wil gaan pakken’. Ter terechtzitting bevestigt verdachte dat hij boos was over de eerdere confrontatie. Ondanks de gemoedstoestand waar hij op dat moment al in verkeerde heeft verdachte ervoor gekozen om opnieuw de confrontatie aan te gaan, met het risico dat het niet goed zou aflopen. Daar komt bij dat de reactie van verdachte een bijzonder grote overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging tegen het handelen van het slachtoffer was, die in geen enkele verhouding stond tot de aanranding. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte niet als verontschuldigbaar kan worden aangemerkt in de zin artikel 41 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte is dus strafbaar. Nu ook voor het overige geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, is verdachte strafbaar.

6.Motivering van de straf/maatregel

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) wordt opgelegd voor de duur van een jaar, bestaande uit het meewerken aan:
- ambulante begeleiding door de Hoofdtrainer,
- systeemtherapie bij de Hoofdtrainer,
- verslavingsondersteuning door de Brijder, en
- EMDR therapie bij Triversum, gevolgd door een behandeling bij De Waag.
De officier van justitie heeft verder gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 4 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest, en een proeftijd van 2 jaar, met eerder genoemde bijzondere voorwaarden bij de GBM. De officier van justitie heeft tot slot gevorderd dat de rechtbank zal bepalen dat de GBM en de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman kan zich vinden in de eis van de officier van justitie. Hij vindt het van belang dat het advies van de Raad en de jeugdreclassering, om aan verdachte een GBM op te leggen, wordt gevolgd. In tegenstelling tot het advies van de gedragsdeskundigen om aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, is dit advies actueel en gebaseerd op recente informatie over verdachte waaruit blijkt dat verdachte een hele positieve ontwikkeling doormaakt, ook intrinsiek gemotiveerd lijkt en overal aan meewerkt.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tijdens vechtpartijen schuldig gemaakt aan meerdere (ernstige) geweldsdelicten, te weten poging doodslag, zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De rode draad hierin is dat verdachte zich snel onheus bejegend voelt en vervolgens de confrontatie opzoekt om verhaal te halen, waarbij hij het gebruik van geweld en zelfs een mes niet schuwt. Ongeacht of de slachtoffers een aandeel hadden in wat er is gebeurd, is het gedrag van verdachte onaanvaardbaar en heeft het voor een aantal slachtoffers ernstige (fysieke) gevolgen gehad.
Twee van de slachtoffers zijn door verdachte met een mes gestoken en daarbij ernstig gewond geraakt, waarbij het niet ondenkbaar was dat één van hen ten gevolge van de verwondingen had kunnen overlijden.
Naast genoemde feiten heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een kledingzaak in Hoorn. Verdachte is kort na sluitingstijd de winkel binnen gegaan en heeft de twee aanwezige medewerksters met een vuurwapen bedreigd. Na het pakken van de buit is hij in een gereedstaande auto gestapt en zijn verdachte en de mededader weggereden. Verdachte heeft door zijn handelen een zeer beangstigende situatie veroorzaakt voor onder andere winkelmedewerker [benadeelde partij 1] , wat onder meer is gebleken uit haar indringende slachtofferverklaring die ter zitting is voorgelezen. Met het plegen van deze feiten heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van de slachtoffers en gevoelens van angst en onveiligheid bij hen veroorzaakt. Door het plegen van een gewapende overval heeft verdachte er bovendien blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Daarnaast dragen dit soort feiten bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen, niet in de laatste plaats bij degenen die ongewild getuige zijn van dit soort feiten.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 26 januari 2022, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict.
- de over verdachte uitgebrachte pro Justitia rapportages van 15 januari 2021 en 8 februari 2022, van [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog.
- het over verdachte uitgebrachte pro Justitia rapport, gedateerd 11 februari 2022, van [kind- en Jeugdpsychiater] , Kind- en Jeugdpsychiater en [kind- en Jeugdpsychiater in opleiding] , Kind- en Jeugdpsychiater in opleiding.
- de over verdachte uitgebrachte adviesrapportage, gedateerd 1 maart 2022, van [raadsonderzoeker] , raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Uit de onderzoeken door de NIFP-deskundigen is naar voren gekomen dat bij verdachte sprake is van een ernstige leerstoornis (dyslexie en een disharmonisch intelligentieprofiel), ADHD, een stoornis in middelengebruik (cannabis) in vroege remissie, een disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis en psychotrauma of stressorgerelateerde stoornis. De verschillende stoornissen hebben een versterkend effect op elkaar en zijn van invloed geweest op het denken en handelen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Hij heeft door de combinatie van de ADHD en gedragsstoornis te maken met tekorten op het gebied van impulsregulatie en agressieregulatievaardigheden. Het alcohol- en cannabisgebruik heeft deze toch al bestaande vaardigheidstekorten versterkt. Samenvattend wordt een doorwerking gezien van de problematiek ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, maar had verdachte in de aanloop er naar toe andere keuzes moeten en kunnen maken en heeft hij bewust een situatie opgezocht waarvan hij wist dat dit onwenselijk zou gaan verlopen. Geadviseerd wordt het ten laste gelegde in een verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Zonder behandeling en begeleiding is er sprake van een hoog recidiverisico op gewelds-delicten. De tot nu toe ingezette hulpverlening en maatregelen blijken ontoereikend te zijn geweest om de ten laste gelegde feiten te voorkomen. Door de huidige feiten is zichtbaar geworden dat zijn behandeling intensiever en gespecialiseerder moet en zich moet gaan richten op verschillende factoren die bijdragen aan en onderliggend zijn aan zijn beperkte agressie regulatie vaardigheden. Verdachte heeft onvoldoende zicht op zijn problemen en is geneigd zijn eigen aandeel goed te praten. Om meer verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag is het nodig dat hij meer zicht krijgt op waar het mis kan gaan en hoe hij controle kan houden. Geadviseerd wordt om verdachte aan te melden bij een instelling als de Waag voor een FAST (
Forensisch Ambulante Systeem Therapie) traject. Bij deze therapie worden ook de ouders intensief betrokken, wat van belang is omdat verdachte sterk afhankelijk is van anderen voor onder meer zijn zelfregulatie. Daarnaast wordt contact met een psychiater geadviseerd voor adequate instelling op medicatie voor de ADHD.
Omdat er diverse beschermende factoren zijn (thuissituatie, werk) wordt het belang van starten met deze therapie in ambulant kader benadrukt. Daarbij staan verdachte en het gezin op dit moment open voor hulp en behandeling. De hoge kans op recidive maakt dat de behandeling goed van de grond moet komen en is het van belang dat als dit niet lukt, er een mogelijkheid is om de behandeling klinisch voort te zetten. Omdat verdachte zijn problemen en de ernst ervan onvoldoende erkent, bestaat het risico dat de behandelnoodzaak bij hem wegvalt. Een jeugdreclasseringsmaatregel biedt dan onvoldoende waarborgen en wordt daardoor onvoldoende geacht. Verder wordt verwacht dat verdachte langere tijd behandeling nodig zal hebben. Geadviseerd wordt om aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Deze maatregel borgt de langdurende intensieve behandeling en zorgt voor een vangnet mocht verdachte zich niet aan de voorwaarden kunnen houden in de zin van een mogelijke omzetting in een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Uit het rapport van de Raad blijkt dat, gelet op de ernst van de feiten, de hoge kans op recidive en het advies en de argumentatie van de deskundigen, is overwogen om een voorwaardelijke PIJ-maatregel te adviseren. Uit het meest recente onderzoek is echter gebleken dat verdachte vooruitgang boekt en dat hij sinds zijn schorsing op 11 september 2021 gemotiveerd meewerkt aan zijn behandeltraject bij Triversum, de Hoofdtrainer en de Brijder. Verdachte lijkt in toenemende mate open te zijn over zijn gedrag en werkt goed mee aan een aanpak gericht op gedragsverandering. Verdachte zoekt contact met zijn ouders of met de jeugdreclassering als hij in een situatie komt waarbij het nodig is om dat contact te hebben om te overleggen over hoe te handelen.
In de thuissituatie is sprake van een pedagogisch verantwoorde opvoedsituatie en de ouders van verdachte zijn zeer betrokken. Zij zijn, mede door de betrokken hulpverlening, beter in staat om aan te sluiten bij wat verdachte nodig heeft. Er is succesvol therapie ingezet gericht op traumaverwerking bij verdachte en de intentie bestaat om daar vanuit Triversum een passend vervolg aan te geven. Vanuit Triversum en de Hoofdtrainer bestaat de intentie, maar ook de noodzaak om de huidige begeleiding voort te zetten. De Waag heeft aangegeven dat het mogelijk is om een forensische behandeling op maat te leveren in combinatie of aansluitend op de huidige behandeling van verdachte. De Raad is van mening dat de noodzakelijk geachte interventies en begeleiding die gericht zijn op het maken van de juiste keuzes, het inschatten van risicovolle situaties en het tijdig inzien wat de gevolgen van zijn gedrag kunnen zijn, dienen te worden voortgezet vanuit de huidige betrokken hulpverlening. Mede gelet op het belaste verleden van verdachte en het vertrouwen dat hij heeft in zijn huidige behandelaars, maakt de Raad zich zorgen over de motivatie van verdachte als hij met de huidige behandeling zal moeten stoppen en een nieuwe start moet maken met een andere behandeling en andere behandelaars bij oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, zoals geadviseerd door de deskundigen.
Gezien de ondersteunende gezinssituatie, de verbeterde intrinsieke motivatie bij verdachte en het gegeven dat hij blijvend positief functioneert op school en werk, acht de Raad oplegging van een GBM het best passend. In de GBM kunnen de huidige, maar ook toekomstige modules worden geïntegreerd. Daarnaast bestaat binnen de GBM de mogelijkheid voor een time-out in een JJI als zijn motivatie en medewerking afnemen. Daarnaast wordt, gelet op de hoge kans op recidive, oplegging van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden nodig geacht, zodat ook na de GBM nog sprake is van toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering.
Ter terechtzitting is namens de Raad en de jeugdreclassering bevestigd dat verdachte de afgelopen maanden een positieve ontwikkeling heeft laten zien.
Verdachte zet zich goed in voor zijn behandeling en de gesprekken met de Hoofdtrainer en de Brijder. Bij verdachte wordt de bereidheid gezien om te veranderen en dat hij steeds meer gaat nadenken over de gevolgen van zijn gedrag. Het is daarom van belang dat hij zijn motivatie behoudt en het huidige behandeltraject kan voortzetten. Een nieuwe behandeling starten is weinig zinvol en daarnaast bestaat het risico dat verdachte dan afhaakt, juist omdat hij moeite heeft om mensen te vertrouwen. Verdachte is nu op het punt dat hij de huidige hulpverleners vertrouwt en gezien wordt dat hij behandelingsbereid is en dat er sprake is van intrinsieke motivatie bij verdachte. Verdachte heeft grote fouten gemaakt en het traject gaat lang duren, maar verdachte is een harde werker en om recidive te voorkomen wordt een GBM het meest wenselijk geacht. Naast de GBM kan een voorwaardelijke straf worden opgelegd met bijzondere voorwaarden gedurende een proeftijd van 2 jaar als extra waarborg.
Conclusie van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank enerzijds gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, en heeft de rechtbank ook gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Anderzijds heeft de rechtbank, in het voordeel van verdachte, rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, zijn jeugdige leeftijd en met het advies van de deskundigen om verdachte het bewezenverklaarde in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt dat advies over.
Ook wordt in voor verdachte gunstige zin rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte in het kader van strenge schorsingsvoorwaarden sinds de tweede schorsing in september 2021 een positieve ontwikkeling doormaakt op verschillende gebieden, meewerkt aan begeleiding en zich inzet voor behandeling en school.
Maatregel
Gelet op het advies van de Raad en de toelichting daarop ter terechtzitting door de Raad en de jeugdreclassering is de rechtbank van oordeel dat het niet wenselijk is dat verdachte in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel een nieuw behandeltraject moet ingaan met nieuwe behandelaars. Gebleken is dat verdachte inmiddels vertrouwen heeft in zijn huidige behandelaars en begeleiders en daarvan leert. Gelet op de persoon van verdachte, zijn problematiek en om zijn motivatie te behouden, acht de rechtbank het van belang dat het huidige begeleidings/ behandeltraject wordt voortgezet in het kader van de GBM.
Aan de vereisten voor het opleggen van een GBM is voldaan. Verdachte heeft ernstige feiten gepleegd en de rechtbank acht oplegging van deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De rechtbank zal de GBM opleggen voor de duur van een jaar en daaraan de hierna te noemen modules verbinden. De rechtbank bepaalt dat de (totale) duur van de vervangende jeugddetentie zes maanden zal zijn.
Bij de keuze tot het opleggen van een GBM en bij de vaststelling van de duur ervan heeft de rechtbank in het bijzonder laten meewegen dat het huidige begeleidings-/behandeltraject verdachte zal helpen om de positieve lijn van de afgelopen maanden door te zetten en hem, naar de rechtbank verwacht, zal behoeden voor een terugval in zijn oude gedrag. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om verdachte, in het kader van een tijdelijke time out, de consequenties te laten ervaren wanneer hij zich niet aan de gestelde voorwaarden houdt.
Dadelijke uitvoerbaarheid maatregel
De rechtbank zal bevelen dat de maatregel en het daarbij behorende programma dadelijk uitvoerbaar is, nu er gelet op de over verdachte uitgebrachte rapportages, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen en de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van verdachte is.
Straf
De rechtbank acht daarnaast, gelet op de ernst van de feiten, oplegging van een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank ziet aanleiding om het, na aftrek van het voorarrest van 32 dagen, resterende deel van deze straf van 88 dagen in voorwaardelijke vorm op te leggen met een proeftijd van 2 jaar. Aan de proeftijd zal de rechtbank naast de algemene voorwaarden, de bijzondere voorwaarden verbinden die ook zijn verbonden aan de GBM, zodat het toezicht, de begeleiding en behandeling ook geborgd zijn na het aflopen van de GBM.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de over verdachte uitgebrachte rapportages en wat ter zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat ook de hierna te stellen bijzondere voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Vordering [benadeelde partij 2] (feit 1)
[wettelijk vertegenwoordiger] heeft als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon, [benadeelde partij 2] , een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 380,- (schade aan jas en telefoon) tegen verdachte wegens materiële schade die haar zoon als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de schade aan de jas te schatten op een bedrag van
€ 150,- nu uit de stukken blijkt dat verdachte de jas van de benadeelde partij heeft beschadigd. De officier van justitie vordert toewijzing van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie is van mening dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat de gevorderde schade niet is onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman acht toewijzing van een bedrag van € 150,- redelijk voor de schade aan de jas. Voor het overige verzoekt hij de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering wegens het gebrek aan onderbouwing van de gestelde schade.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in de vordering.
Verder is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit, rechtstreeks materiële schade heeft geleden.
De rechtbank zal de gevorderde vergoeding voor de geleden materiële schade toewijzen tot het onweersproken bedrag van € 150,-, bestaande uit de schade aan de jas. De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat daarvoor onderbouwing van de vordering ontbreekt.
De vordering zal dus worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 150,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Ten aanzien van de overige gevorderde schadevergoeding zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: openlijke geweldpleging) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2.
Vordering [benadeelde partij 3] (feit 1)
[wettelijk vertegenwoordiger] heeft als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige dochter,
[benadeelde partij 3] , een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 1.800,-, voor materiële schade (€ 800,-) en immateriële schade (€ 1.000,-) die haar dochter als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat de vordering niet is onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen omdat niet is gebleken dat het slachtoffer schade heeft geleden ten gevolge van het incident op 17 augustus 2020.
Oordeel van de rechtbank
Nu de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen tegen [benadeelde partij 3] op 17 augustus 2020, kan de benadeelde partij niet worden ontvangen in de vordering die betrekking heeft op dat feit. De gebeurtenissen die een dag eerder zouden hebben plaatsgevonden en waarbij [benadeelde partij 3] schade zou hebben geleden, zijn niet ten laste gelegd en kunnen daarom geen rol spelen bij de beoordeling van de schadevordering.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
7.3.
Vordering [benadeelde partij 4] (feit 1)
[wettelijk vertegenwoordiger] heeft als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige dochter, [benadeelde partij 4] , een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 3.170,16 voor materiële schade (€ 670,16) en immateriële schade (€ 2.500,-) die haar dochter als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Mr. A. Koopsen heeft de vordering namens de benadeelde partij ter zitting toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen zoals verzocht,
vermeerderd met de wettelijke rente, met de hoofdelijkheidsclausule en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering af te wijzen omdat het er op lijkt dat de gevorderde schade vooral het gevolg is van een incident dat een dag eerder heeft plaatsgevonden. Subsidiair verzoekt de raadsman om bij het beoordelen van de vordering rekening te houden met het eigen aandeel van het slachtoffer, die, zoals uit de stukken blijkt, er zelf voor heeft gekozen om tussen de vechtende partijen te springen.
En verder wijst de raadsman erop dat immateriële schadevergoeding wordt gevorderd terwijl de schade mogelijk mede door diverse andere factoren is geluxeerd. De raadsman verzoekt de immateriële schadevergoeding voor hooguit een bedrag van € 250,- toe te kennen.
Oordeel van de rechtbank
Nu de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen tegen [benadeelde partij 4] op 17 augustus 2020, kan de benadeelde partij niet worden ontvangen in de vordering. De gebeurtenissen die een dag eerder zouden hebben plaatsgevonden en waarbij [benadeelde partij 4] schade zou hebben geleden, zijn niet ten laste gelegd en kunnen daarom geen rol spelen bij de beoordeling van de schadevordering.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
7.4.
Vordering [benadeelde partij 1] (feit 2)
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 6.142,25 tegen verdachte voor materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 2.782,25 aan begrote kosten voor therapeutische behandeling, € 360,- aan gederfde inkomsten in verband met minder gewerkte uren en € 3.000,- aan smartengeld.
Door en namens de benadeelde partij is de vordering ter terechtzitting toegelicht en is de materiële schade verminderd tot een bedrag van € 1.414,69 nu een deel van de therapie door de zorgverzekeraar is vergoed. De vordering voor materiële schade bedraagt na wijziging in totaal € 1.774,69.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de (gewijzigde) vordering geheel kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, met de hoofdelijkheidsclausule en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de gevorderde materiële schade. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman verzocht aan te sluiten bij het bedrag van € 2.000,- wat is toegewezen in de al afgedane strafzaak tegen de medeverdachte.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in de vordering.
Verder is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden.
De rechtbank zal de vordering voor de geleden materiële schade toewijzen tot het ter terechtzitting gewijzigde bedrag van € 1.774,69, nu deze schade voldoende is onderbouwd en daartegen door de verdediging geen verweer is gevoerd. Wat betreft de gevorderde immateriële schade komt de rechtbank, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, vergoeding van een bedrag van € 2.000,- billijk voor. In het bijzonder overweegt de rechtbank daartoe dat het een ernstig feit betreft, waarbij is gedreigd met een vuurwapen, en dat dit als gevolg heeft gehad dat het slachtoffer, gedurende langere tijd, gevoelens van angst, onrust en onveiligheid heeft ervaren.
De vordering zal in totaal worden toegewezen tot een bedrag van € 3.774,69, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Ten aanzien van de overige gevorderde schadevergoeding zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: medeplegen overval winkel) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.5.
Vordering [benadeelde partij 5] (feit 3)
Mr. A.R. van Dolder heeft namens de benadeelde partij [benadeelde partij 5] , een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 15.823,30 tegen verdachte voor materiële schade
(€ 823,30) en immateriële schade (€ 15.000,-) die hij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Mr. G. Zaalberg heeft de vordering namens de benadeelde partij ter zitting toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd van de vordering voor materiële schade tot een bedrag van € 681,59, bestaande uit kosten voor eigen risico, verbandkosten, een beschadigde broek en fysiotherapie, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering met betrekking tot de kosten voor parkeren en benzine omdat deze kosten niet nader zijn gespecificeerd. De officier van justitie is verder van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering voor immateriële schade omdat deze schade niet is onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd ten aanzien de vordering, maar heeft verzocht om het schadebedrag op nul te bepalen vanwege de eigen rol van aangever in dit feitencomplex.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in de vordering.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 primair bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden.
materiële schade
De rechtbank stelt de in beginsel toewijsbare materiële schade op een bedrag van € 683,96 bestaande uit:
- kosten eigen risico zorgverzekering, te weten € 371,29,
- ( bezorgkosten) verband, te weten € 49,61,
- parkeerkosten, te weten € 3,--,
- broek, te weten € 59,99, en
- fysiotherapie, te weten € 200,07.
Dit deel van de gevorderde schade is voldoende onderbouwd en komt de rechtbank niet onredelijk voor. De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering met betrekking tot het gevorderde bedrag van € 103,44 voor benzinekosten niet-ontvankelijk verklaren omdat deze kosten niet nader zijn gespecificeerd, waardoor niet duidelijk is of deze kosten rechtstreeks verband houden met het bewezenverklaarde feit.
immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het opgelopen letsel het slachtoffer immateriële schadevergoeding toekomt. Het gevorderde bedrag dient echter sterk te worden gematigd omdat dit volstrekt onvoldoende is onderbouwd. Gelet op het letsel en wat in vergelijkbare zaken zonder nadere onderbouwing wordt toegekend, acht de rechtbank in beginsel toewijzing van een bedrag van € 1.200,- billijk gelet op de ernst van het feit en de aard van het letsel.
Eigen aandeel slachtoffer
Bij het bepalen van de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding heeft de rechtbank verder meegewogen dat uit het dossier blijkt dat het slachtoffer een aandeel had in het ontstaan van het conflict omdat hij deel uitmaakte van de groep jongeren, die voorzien van wapens, verhaal ging halen bij verdachte en dat hij als eerste de fysieke confrontatie is aangegaan met verdachte.
De rechtbank ziet in dit handelen van het slachtoffer aanleiding om het vastgestelde schadebedrag, zijnde in totaal € 1.883,96 met één derde te verminderen tot een bedrag van € 1.255,97 (bestaande uit € 455,97 materiele schade en € 800,- immateriële schade).
De vordering zal dus worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 1.255,97, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.6.
Vordering [benadeelde partij 6] (feit 4)
Mr. A.R. van Dolder heeft namens de benadeelde partij [benadeelde partij 6] , een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 10.293,- tegen verdachte wegens materiële schade
(€ 5.293,67) en immateriële schade (€ 5.000,-) die hij als gevolg van het onder 4 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Mr. G. Zaalberg heeft de vordering namens de benadeelde partij ter zitting toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd van de vordering voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering voor immateriële schade omdat deze schade niet is onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd ten aanzien de vordering, maar heeft verzocht om het schadebedrag op nul te bepalen vanwege het eigen aandeel van aangever in het feitencomplex.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in de vordering.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 primair bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden.
Materiële schade
De rechtbank stelt de in beginsel toewijsbare materiële schade op het gevorderde bedrag van € 5.293,67 nu deze vordering voldoende is onderbouwd, de rechtbank het bedrag redelijk voorkomt en door de raadsman inhoudelijk geen verweer is gevoerd.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het opgelopen letsel het slachtoffer immateriële schadevergoeding toekomt. Het gevorderde bedrag dient echter sterk te worden gematigd omdat dit volstrekt onvoldoende is onderbouwd. Gelet op het letsel en wat in vergelijkbare zaken zonder nadere onderbouwing wordt toegekend, acht de rechtbank in beginsel toewijzing van een bedrag van € 800,-- billijk.
Eigen aandeel slachtoffer
Bij het bepalen van de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding heeft de rechtbank verder meegewogen dat uit het dossier blijkt dat het slachtoffer een aandeel had in het ontstaan van het conflict omdat hij deel uitmaakte van de groep jongeren, die voorzien van wapens, verhaal ging halen bij verdachte.
De rechtbank ziet daarin aanleiding om het vastgestelde schadebedrag, zijnde in totaal
€ 6.093,67 met één vierde te verminderen tot een bedrag van € 4.570,25 (bestaande uit
€ 3.970,25 materiele schade en € 600,- immateriële schade).
De vordering zal dus worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 4.570,26, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 3 november 2020 in de zaak met parketnummer 15/236626-20 heeft de kinderrechter bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, verdachte voor mishandeling, meermalen gepleegd, onder meer veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren gesteld onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 13 november 2020 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 18 november 2020 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77w, 77wa, 77wc, 77aa, 77gg, 141, 302, 287 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 (parketnummer 15/274470-20), 2 eerste alternatief/cumulatief (parketnummer 15/264421-20), 3 primair en 4 primair (parketnummer 15/218599-21) ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte groot
88 (achtentachtig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te stellen op 32 dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich meldt bij de gecertificeerde instelling de Jeugd- & Gezinsbeschermers, afdeling
jeugdreclassering en zich daarna gedurende de proeftijd en op de door de jeugdreclassering
te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die
instelling dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan ambulante begeleiding vanuit de Hoofdtrainer;
- meewerkt aan systeemtherapie vanuit de Hoofdtrainer;
- meewerkt aan verslavingsondersteuning vanuit de Brijder;
- meewerkt aan EMDR therapie vanuit Triversum en aan de noodzakelijk geachte
therapie vanuit De Waag als vervolg op de therapie vanuit Triversum.
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling de Jeugd-& Gezinsbeschermers, locatie Alkmaar, afdeling jeugdreclassering, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Legt aan de verdachte op
de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdigevoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de maatregel zal bestaan uit:
- zich melden bij de gecertificeerde instelling de Jeugd- & Gezinsbeschermers, afdeling
jeugdreclassering en zich daarna gedurende de proeftijd en op de door de jeugdreclassering
te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die
instelling dat noodzakelijk acht;
- meewerken aan ambulante begeleiding vanuit de Hoofdtrainer;
- meewerken aan systeemtherapie vanuit de Hoofdtrainer;
- meewerken aan verslavingsondersteuning vanuit de Brijder;
- meewerken aan EMDR therapie vanuit Triversum en aan de noodzakelijk geachte
therapie vanuit De Waag als vervolg op de therapie vanuit Triversum.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat het programma waaruit de maatregel bestaat,
dadelijk uitvoerbaaris.
Vorderingen benadeelde partijen
(gedeeltelijke) toewijzing vordering benadeelde partij [benadeelde partij 2] (feit 1)
Veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] , te betalen een bedrag van € 150,- (
zegge: honderdvijftig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het overige deel van de vordering.
schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 150,- (
zegge: honderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
gedeeltelijke toewijzing vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1] (feit 2)
Veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 1] , te betalen een bedrag van € 3.774,69 (
zegge: drieduizend zevenhonderd vierenzeventig euro en negenenzestig cent), bestaande uit materiële schade (€ 1.774,69) en immateriële schade (€ 2.000,-), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het overige deel van de vordering.
schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.774,69 (
zegge: drieduizend zevenhonderd vierenzeventig euro en negenenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan al door een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
gedeeltelijke toewijzing vordering benadeelde partij [benadeelde partij 5] (feit 3 primair)
Veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 5] , te betalen een bedrag van € 1.255,97 (
zegge: duizend tweehonderd vijfenvijftig euro en zevenennegentig cent), bestaande uit materiële schade (€ 455,97) en immateriële schade (€ 800,-), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het overige deel van de vordering.
schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 5] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.255,97 (
zegge: duizend tweehonderd vijfenvijftig euro en zevenennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
gedeeltelijke toewijzing vordering benadeelde partij [benadeelde partij 6] (feit 4 primair)
Veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 6] , te betalen een bedrag van € 4.570,25 (
zegge: vierduizend vijfhonderdzeventig euro en vijfentwintig cent), bestaande uit materiële schade (€ 3.970,25) en immateriële schade (€ 600,-), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het overige deel van de vordering.
schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 6] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.570,25 (
zegge: vierduizend vijfhonderdzeventig euro en vijfentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan al door een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk in de vordering.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/236626-20 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke werkstraf voor de duur van
40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 3 november 2020.
beslissingen over voorlopige hechtenis
Heft op de reeds geschorste bevelen tot voorlopige hechtenis van verdachte in de zaken met de parketnummers 15/264421-20 en 15/218599-21.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Drenth, voorzitter en tevens kinderrechter,
mr. G.A.M. van Dijk en mr. A. Ghonedale, (kinder)rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier M. Woudman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 maart 2022.
Mr. A. Ghonedale is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.